Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoek tot een beslissing in een deelgeschil ex artikel 1019w Rv, ter griffie ingekomen op 24 augustus 2015;
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 12 oktober 2015;
- de mondelinge behandeling gehouden op 5 november 2015, waarvan aantekening is gehouden;
- de pleitaantekeningen van mr. De Groot.
2.De feiten
Kort voor de eerste barrier was een geel verkeersbord geplaatst met drie naar rechts afbuigende pijlen.
in-/uitvoegstrook met een lengte van 400 meter voor werkverkeer te creëren.
3.Het deelgeschil
Primairbaseert [verzoeker] zijn verzoek op artikel 6:174 BW en stelt zich op het standpunt dat de Staat niet heeft voldaan aan de verplichting om ervoor te zorgen dat de openbare weg voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.
Subsidiairis [verzoeker] van mening dat de Staat niet heeft voldaan aan de op haar op grond van artikel 6:162 BW rustende zorgplicht om de veiligheid op de weg (voldoende) te waarborgen.
4.De beoordeling
in-/uitvoegstrook van een werkvak met een lengte van 400 meter naar het oordeel van de rechtbank als lang te kwalificeren, gelet op de tijd die gemoeid is met het afleggen van die afstand bij een snelheid van 90 km/uur. Ook is bedoelde in-/uitvoegstrook naar het oordeel van de rechtbank lang, gezien de locatie van die in-/uitvoegstrook. De
in-/uitvoegstrook van het werkvak bevindt zich namelijk ter hoogte van de invoegstrook voor verkeer komend vanuit de oprit IJsselstein. Hierdoor ontstaat een situatie waarbij het verkeer dat al op de A2 rijdt, opschuift naar links. Onder deze omstandigheden mag in het belang van de verkeersveiligheid worden verlangd dat een in-/uitvoegstrook van een werkvak als zodanig herkenbaar is en dat duidelijk wordt aangegeven/gemarkeerd dat dat deel van de weg niet als een rijstrook fungeert. Op basis van de foto’s die zich in het dossier bevinden is de rechtbank van oordeel dat daar juist sprake is van een onduidelijke wegsituatie. De witte markering is goed zichtbaar aanwezig terwijl de tevens aangebrachte gele markering daarbij onvoldoende onderscheidend vermogen heeft vanwege de - naar het oordeel van de rechtbank - slechte zichtbaarheid daarvan. Aan het verweer van de Staat dat sprake was van goed zichtbare tijdelijke gele markering en dat het duidelijk was dat op die rijstrook niet mocht worden gereden, gaat de rechtbank voorbij, omdat uit de hiervoor genoemde foto’s juist blijkt dat de gele markering slecht te zien is. Ook komt naar het oordeel van de rechtbank betekenis toe aan het feit dat het begin (de kop) van de tweede barrier aan het einde van de in-/uitvoegstrook van het werkvak, niet voorzien was van (extra) markering/accentuering. De Staat voert aan dat de kop van de barrier op grond van de “RWS-richtlijn voor verkeersmaatregelen bij wegwerkzaamheden op rijkswegen” niet behoefde te worden gemarkeerd, maar slechts de zijkant en dat het op grond van voormelde richtlijn voldoende was dat het beginpunt van de barrier schuinoplopend en uitgebogen (aflopend naar de verkeersluwe zijde) is geplaatst. Gezien de hiervoor geschetste omstandigheden van een relatief lange in-/uitvoegstrook voor een werkvak, voorzien van onvoldoende opvallende gele belijning ter hoogte van een oprit naar de A2, is de rechtbank van oordeel dat die maatregel onvoldoende is. Dit maakt immers niet dat de barrier opvalt.
“Op de plek van het ongeval waren wegwerkzaamheden aan de gang. Ik vond het ter plaatse een onduidelijke situatie. (…) Ik moest de auto corrigeren en een knik naar rechts maken. Ik schrok daarvan. Ik ben zelf ook bijna tegen de barrier aangereden.”en op de verklaring van de heer [B] tijdens datzelfde verhoor, die onder meer het volgende heeft verklaard:
“Ik reed op de rechterbaan. De meest linkerbaan bleek op die locatie tijdelijk afgezet te zijn. Dat was mij niet opgevallen, totdat ik het ongeluk van meneer [verzoeker] waarnam.”