In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een burengeschil tussen twee partijen die aan elkaar grenzende percelen bezitten. De eisers, die sinds 2002 in hun woning wonen, hebben een houten bijgebouw en schuttingen geplaatst, terwijl de gedaagden, die sinds 1995 in hun woning wonen, een garage hebben met een hemelwaterafvoer die in de buurt van de erfgrens uitkomt. De eisers vorderen toegang tot het perceel van de gedaagden om werkzaamheden aan hun bijgebouw en schuttingen uit te voeren, en daarnaast eisen zij dat de gedaagden bepaalde beplantingen en aarde verwijderen die tegen hun schuttingen zijn geplaatst. De gedaagden verzetten zich hiertegen en vorderen op hun beurt een verbod voor de eisers om hun perceel te betreden, evenals het verwijderen van bepaalde elementen die zij als ontsierend beschouwen.
De rechtbank oordeelt dat de eisers recht hebben op toegang tot het perceel van de gedaagden voor het uitvoeren van noodzakelijke werkzaamheden, maar dat dit alleen mag gebeuren door ingeschakelde derden en niet door de eisers zelf, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de partijen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers tot het verwijderen van aarde en beplantingen af, omdat niet is aangetoond dat de gedaagden onrechtmatig handelen. In reconventie wordt het verbod voor de eisers om het perceel van de gedaagden te betreden toegewezen, evenals een dwangsom voor het niet naleven van dit verbod. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.