In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen E.P. Pandelitschka, curator van de failliete besloten vennootschap [bedrijf] B.V., en [gedaagde]. De curator vorderde betaling van huurpenningen die [gedaagde] verschuldigd was over een periode van negen maanden na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De curator stelde dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet was nagekomen en vorderde een totaalbedrag van € 6.913,37, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
[gedaagde] voerde verweer en stelde dat zij nog een loonvordering had op de curator, die zij wilde verrekenen met de huurvordering. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] geen recht had op verrekening, omdat de huurverplichting voortvloeide uit een huurovereenkomst die na de faillietverklaring was voortgezet. De kantonrechter verwees naar artikel 53 van de Faillissementswet, dat de mogelijkheid van verrekening beperkt in gevallen waar de schuld voortvloeit uit een overeenkomst die na de faillietverklaring nog voortduurt.
De kantonrechter concludeerde dat de curator recht had op betaling van de huur en dat de vordering van [gedaagde] niet kon worden verrekend. De vordering van de curator werd toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum waarop [gedaagde] in gebreke was gesteld. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent faillissement en de beperkingen van verrekening in dergelijke situaties.