ECLI:NL:RBMNE:2016:986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
4657488 / ME VERZ 15-311
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding bij verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Huizer Museum en [verweerster]. De procedure volgde op een langdurige en verstoorde arbeidsrelatie tussen [verweerster], die als conservator werkzaam was, en de directeur van het museum, mevrouw [B]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, waardoor het niet langer mogelijk was om de arbeidsovereenkomst in stand te houden. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2016 toegewezen, en daarbij een transitievergoeding van € 1.177,27 en een billijke vergoeding van € 3.500,00 aan [verweerster] toegekend. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding volledig aan het Huizer Museum te wijten was, vanwege het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van de werkgever. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [verweerster] begroot op € 600,00. De uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak van adequate communicatie en mediation in geval van arbeidsconflicten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Zaak- en rekestnummers: 4657488 / ME VERZ 15-311
Datum beslissing: 12 januari 2016
Beschikking
in de zaak van
de stichting
STICHTING HUIZER MUSEUM,
gevestigd te Huizen,
verzoekster, tevens verweerster,
gemachtigde mr. B.W.G. Orth,
hierna te noemen: Huizer Museum,
en
[verweerster] ,wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens verzoeker,
gemachtigde mr. M.A.J. Aerts (werkzaam bij ARAG),
hierna te noemen [verweerster] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met zelfstandige tegenverzoeken en producties;
- de pleitnota van Huizer Museum.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 29 december 2015. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Huizer Museum is een cultuurhistorisch museum.
2.2.
[verweerster] is van 1997 tot 2006 lid geweest van het bestuur van Huizer Museum.
2.3.
[verweerster] , geboren [1959] , is op 7 januari 2014 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Huizer Museum, als conservator, voor 16 uur per week, tegen een bruto maandsalaris van € 1.635,11 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.4.
Het bestuur van Huizer Museum bestaat uit vijf personen. De voorzitter is de heer [A] . Huizer Museum heeft twee werknemers in dienst voor ieder 16 uur per week, namelijk de directeur, mevrouw [B] en de conservator, [verweerster] . Voor het overige worden de werkzaamheden verricht door circa 50 vrijwilligers.
2.5.
[B] is als directeur verantwoordelijk voor de operationele taken en de aansturing. Onder operationele taken vallen onder andere het vrijwilligersbestand, subsidieaanvragen en huisvesting. [verweerster] is als conservator verantwoordelijk voor behoud, beheer en aansturing van de activiteiten, de tentoonstellingen en de exposities, alsmede voor de bewaking van het museale karakter.
2.6.
De directeur en de conservator staan ten opzichte van elkaar op gelijkwaardig niveau binnen de organisatie.
2.7.
Begin mei 2015 heeft [verweerster] aan de voorzitter van het bestuur van Huizer Museum laten weten dat de communicatie tussen haar en [B] niet goed zou gaan.
2.8.
In juni 2015 heeft er tussen [verweerster] en het bestuur een gesprek plaatsgevonden. Op 18 juni 205 heeft er een gesprek tussen het bestuur en [B] plaatsgevonden. Op 30 juni 2015 heeft er wederom een gesprek tussen [verweerster] en het bestuur plaatsgevonden.
2.9.
Op 1 juli 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen het bestuur, [B] en [verweerster] . Op 13 juli 2015 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden tussen het bestuur, [B] en [verweerster] . Deze gesprekken gingen over de slechte verhouding tussen [B] en [verweerster] . Van deze gesprekken zijn geen gespreksverslagen gemaakt.
2.10.
Op 17 augustus 2015 heeft [verweerster] en op 19 augustus 2015 heeft [B] aan het bestuur aangegeven dat zij nog niet het gevoel hebben dat het tussen hen goed gaat.
2.11.
Op 2 september 2015 e-mailt [B] aan diverse vrijwilligers alsmede aan [verweerster] het volgende:
‘Beste mensen
Het was ook nog niet helemaal ‘afgetikt’ maar ik kom er ook niet aan toe om het te doen. De extra werkzaamheden voortkomend uit het randprogramma van de Gooise Jungle, hebben de afgelopen periode een behoorlijk beroep gedaan op mijn extra uren voor het museum. Ook de laatste workshops, en ook de rondleidingen en de Huizerdag activiteiten leggen een stevig beslag op mijn extra tijd. Zoals eerder aangekondigd, komt er een einde aan de meer uren die ik aan het museum besteden kan. Dat wil zeggen dat ik de preview van Holland Natuur in de Delta en de perspresentatie noodgedwongen moet laten schieten. (tenzij de producent vanmiddag een hapklare oplossing heeft ) Ik heb simpelweg geen ‘meer uren’ meer over omdat er ad-hoc nog bij te doen. Het is jammer, maar het is nou eenmaal niet anders. Belangrijker vind ik nu dat we de vaart die we hebben in de opbouw van de organisatie continuïteit kunnen geven, zodat we het later weer uit kunnen bouwen met de rest. Hartelijks en groeten,
[B] ’
2.12.
Op 7 september 2015 heeft [verweerster] als reactie op voornoemde e-mail van [B] aan [B] en het bestuur geschreven:
‘[…] Ik kan me absoluut niet vinden in de mail van woensdag 2 september. Het blijft na verschillende indringende gesprekken in de afgelopen maanden met het bestuur in jouw bijzijn, nog steeds niet mogelijk om de volgens aangegeven richtlijnen binnen het management te communiceren.
Je mail bevat belangrijke info en het verbaast me dan ook dat je deze info niet eerst met mij deelt maar dit tegelijkertijd stuurt naar vier vrijwilligers. Ik word weer opnieuw bevestigd in de eerdere opvatting dat het je volledig ontbreekt aan gevoel voor verhoudingen.
Er is geen enkele verbetering in je aanpak in mijn richting. Het past je niet om mij gelijk te schakelen met de vrijwilligers in zaken die binnen het management behoren te blijven.
Op dit onderwerp mag ik van je verwachten dat je mij eerst apart informeert zodat we met elkaar kunnen afstemmen hoe we ermee omgaan. […] Ik kan me niet vinden in je mededeling dat je dit maar laat schieten zonder vooraf overleg met mij. […] Je hebt deze activiteiten zelf geïnitieerd en willen uitvoeren. Dan is het niet meer logisch dat je nu een spanningsveld komt met je uren. Ik heb dit punt ook in jouw bijzijn met het bestuur onder de aandacht gebracht.
Er is toen ook nog eens benadrukt wat ieders takenpakket is. Van mij wordt ook niet verwacht dat ik op jouw manier vrijwilligers ga benaderen over dingen, die ik anders vind of zie of tot stand komen onder jouw verantwoordelijkheid (denk aan administratie, financiën, winkel en website). […]
Een verdere discussie met jou zie ik uitsluitend als zinvol in aanwezigheid van het bestuur. Met vriendelijke groet,
[verweerster] ’
2.13.
Op 7 september 2015 heeft [verweerster] aan twee bestuursleden geschreven:
‘Zojuist heb ik jullie en mail gestuurd met mijn noodgedwongen reactie aan [B] . Ik heb eigenlijk geconstateerd dat er geen enkele ontwikkeling is in haar werkwijze en communiceren met mij. Kortom ik ben het meer dan zat. Ik word bovendien nog steeds in het weekend lastig gevallen met appjes en mailverkeer die bovendien onnodig paniek zaaien. Heb toch duidelijk aangegeven dat ik dat niet wil. Uitzonderingen zijn noodsituaties. […] Ik zie graag op korte termijn een constructief gesprek met jullie met bindende afspraken tegemoet. […]’
2.14.
Op 12 september 2015 schrijft Huizer Museum aan [verweerster] :
‘Beste [verweerster] ,
Wij bevestigen hierbij het gesprek dat wij vanochtend met elkaar hebben gehad. Tijdens dit gesprek hebben wij aangegeven het dienstverband met jou per 1 november te beëindigen. De reden van deze beslissing hebben wij uitgebreid met elkaar besproken. Wij hebben je voorgesteld een ontslagroute te kiezen waarbij jouw persoonlijke positie zo min mogelijk schade wordt berokkend. Dit zou betekenen dat je aan zult geven op eigen initiatief te vertrekken.
Er is afgesproken dat je over dit voorstel zult nadenken en dat wij woensdag 16 september om 20.00 verder met elkaar zullen overleggen over het verdere verloop.
Met vriendelijke groet, [A] en [C] ’
2.15.
Op 15 september 2015 heeft [verweerster] zich ziek gemeld.
2.16.
Bij brief van 23 september 2015 heeft Huizer Museum aan [verweerster] een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingovereenkomst.
2.17.
[verweerster] heeft middels haar gemachtigde op 28 september 2015 onder andere aan Huizer Museum geschreven:
‘[…] Het zal u duidelijk zijn dat mevrouw [verweerster] dan niet akkoord is met haar vertrek. U heeft duidelijk niet genoeg gedaan om de samenwerking te herstellen en om mevrouw [B] te coachen in haar leidersstijl. U zou, in overleg met de bedrijfsarts, eerst nog mediation kunnen toepassen. Cliënte wil daar graag aan meewerken.[…]’
2.18.
Op 20 oktober 2015 heeft het bestuur van Huizer Museum aan de vrijwilligers onder andere geschreven dat: ‘Hoewel het bestuur heeft getracht een verbeteringsproces te bevorderen door werkafspraken te maken en periodiek operationeel overleg te voeren met de diverse betrokkenen heeft dit niet geleid tot het gewenste resultaat. Onderlinge communicatie werd daarmee steeds verder bemoeilijkt. Dit heeft tot onze grote spijt geleid tot een situatie waarin het bestuur heeft gemeend dat haar geen andere keuze open staat dan het dienstverband met [verweerster] te beëindigen. Hoewel wij nadrukkelijk en in betrokkenheid van het voltallige bestuur hebben getracht om op een constructieve wijze tot een passend vertrek te komen, heeft [verweerster] van meet af aan aangegeven hierin iets voor te voelen. […]
2.19.
Huizer Museum heeft op 29 oktober 2015 laten weten akkoord te gaan met een mediationtraject maar alleen tussen het bestuur en [verweerster] . Het verzoek van [verweerster] om [B] aan het mediationtraject te laten deelnemen is door Huizer Museum afgewezen. Mediation heeft niet plaatsgevonden.
2.20.
Vermoedelijk omstreeks eind oktober 2015 hebben diverse media bericht dat [verweerster] mogelijk vertrekt als conservator van Huizer Museum. In één van de verschenen krantenartikelen staat onder meer:
‘Voorzitter [A] van het museumbestuur wil wel wat tekst en uitleg geven over de kwestie, zij het in voorzichtige bewoordingen. ,,Er is een situatie, die ertoe leidt dat [verweerster] op dit moment niet in het museum werkzaam is’’, meldt hij. Conservator en bestuur ‘kijken verschillend aan tegen de samenwerking’. […] Het bestuur probeert tot nu toe zonder resultaat met de ‘zieke’ conservator tot een oplossing te komen. ,,Dat overleg kan leiden tot haar terugkeer, maar ook tot haar vertrek”, meldt Teeuwissen.’

3.Het geschil

3.1.
Huizer Museum verzoekt, samengevat:
de tussen Huizer Museum en [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van 7:669 lid 3 onder g BW;
[verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Huizer Museum voert daartoe kort gezegd aan dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat niet van haar kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst in stand te houden. De arbeidsrelatie is al maanden verstoord en ondanks de gesprekken die met [verweerster] zijn gevoerd, is de situatie volgens Huizer Museum niet verbeterd. Dit komt volgens Huizer Museum doordat [verweerster] niet wil inzien dat zij in grote mate de veroorzaker is van het probleem. Ook de onredelijke opstelling van [verweerster] door te eisen dat [B] bij de mediation aanwezig zou moeten zijn, heeft geleid tot de duurzame verstoorde arbeidsrelatie. Huizer Museum stelt verder dat haar voortbestaan grotendeels afhankelijk is van vrijwilligers. Een groot deel daarvan heeft aangegeven niet meer met [verweerster] te willen en kunnen werken, en aangegeven om die reden te willen stoppen met vrijwilligerswerk.
3.3.
[verweerster] heeft verweer gevoerd.
3.4.
[verweerster] verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek, primair, samengevat:
de gevraagde ontbinding af te wijzen,
te bepalen dat [verweerster] binnen vijf dagen na deze beschikking weer wordt toegelaten tot de bedongen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom,
3. te bepalen dat Huizer Museum de kosten van deze procedure dient te betalen.
Subsidiair verzoekt [verweerster] , samengevat:
bij de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn van Huizer Museum;
Huizer Museum te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een transitievergoeding van € 1.177,27 bruto;
Huizer Museum te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een billijke vergoeding van € 3.500,-.
4. te bepalen dat Huizer Museum de kosten van deze procedure dient te betalen.
3.5.
Huizer Museum heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontbinding arbeidsovereenkomst
4.1.
In de onderhavige zaak staat ter beoordeling de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met een opzegverbod.
4.2.
Huizer Museum grondt haar verzoek op de stelling dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat niet van haar kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst in stand te houden. [verweerster] bestrijdt dat er sprake van een zodanige verstoorde arbeidsverhouding dat zij niet – al dan met niet met professionele begeleiding – weer aan de slag zou kunnen bij Huizer Museum.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de beoordeling of er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding moet worden beoordeeld naar het moment dat de kantonrechter hierover moet oordelen, en niet naar het moment dat het Huizer Museum heeft aangegeven dat zij [verweerster] wilde ontslaan.
4.4.
Gebleken is dat de verhouding tussen [verweerster] en [B] , die onderling op gelijkwaardig niveau moeten samenwerken, moeizaam is. Die verhouding was dan wel is, naar de overtuiging van de kantonrechter, met professionele begeleiding in de vorm van een mediator te herstellen. Maar inmiddels heeft ook het bestuur van het Huizer Museum zich tegen [verweerster] gekeerd, hetgeen ook duidelijk bleek ter zitting uit de opstelling van de voorzitter. Het bestuur heeft binnen de organisatie reeds medegedeeld dat [verweerster] ’s positie als conservator niet houdbaar is, en een aantal vrijwilligers deelt dit standpunt. Dit betekent dat het herstellen van de verhoudingen zich – door deze ontwikkelingen – niet langer meer slechts uitstrekt tot de verhouding [verweerster] en [B] , maar ook tot de verhoudingen tussen [verweerster] en het bestuur en [verweerster] en een aantal vrijwilligers. Dit leidt bij de kantonrechter tot het oordeel dat er een zodanig verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, dat deze niet langer in stand kan blijven. Gezien de kleinschaligheid van de organisatie is herplaatsing van [verweerster] niet aan de orde. De verzochte ontbinding zal dan ook worden toegewezen.
4.5.
De kantonrechter zal op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 onder a BW het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op 1 maart 2016.
Wedertewerkstelling
4.6.
Nu de kantonrechter voornemens is de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2016 te ontbinden, heeft [verweerster] onvoldoende belang om nog tot die datum tot haar gebruikelijke werkzaamheden te worden toegelaten, indien Huizer Museum dit niet wenst. Dit verzoek zal worden afgewezen.
Transitievergoeding
4.7.
[verweerster] heeft verzocht haar een transitievergoeding toe te kennen.
4.8.
Uitgangspunt is dat [verweerster] , indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever komt te eindigen, en de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd, zoals in dit geval, recht heeft op een transitievergoeding. Huizer Museum heeft hier ook geen afzonderlijk verweer tegen gevoerd. De verzochte transitievergoeding is toewijsbaar. Niet is weersproken dat de hoogte van de transitievergoeding € 1.177,27 bruto bedraagt. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.9.
Ten aanzien van het verzoek van [verweerster] om haar een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:671b lid 8 onder c BW overweegt de kantonrechter het volgende.
4.10.
Een billijke vergoeding op grond van 7:671b lid 8 onder c kan worden toegewezen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.11.
De kantonrechter zal allereest ingaan op de situatie en gedragingen van de betrokken partijen voorafgaand aan 12 september 2015, en vervolgens op de ontstane situatie en de gedragingen van partijen na de ontslagaanzegging van 12 september 2015.
4.12.
De kantonrechter constateert dat in de periode voorafgaand aan 12 september 2015, door [verweerster] begin mei 2015 een melding bij het bestuur is gedaan over de wijze waarop het samenwerken met [B] verloopt. Dit heeft geleid tot drie gesprekken in juni 2015, waarvan twee met [verweerster] , waarbij – zo begrijpt de kantonrechter – het bestuur de problemen in kaart heeft willen brengen.
4.13.
Vervolgens is er op 1 juli 2015 een gezamenlijk gesprek geweest met [verweerster] , het bestuur en [B] . Dit gesprek ging over de samenwerking/communicatie tussen [verweerster] en [B] . Dat in dit gesprek ook is gesproken over klachten van vrijwilligers over [verweerster] is gesteld noch gebleken. Onduidelijk is gebleven, met name doordat elke verslaglegging hiervan ontbreekt, welke concrete afspraken er op 1 juli 2015 dan wel tijdens de vervolgafspraak op 13 juli 2015 met [verweerster] en met [B] zijn gemaakt. Vaststaat in elk geval dat de afspraken zagen op de communicatie tussen hen onderling.
4.14.
De kantonrechter constateert voorts dat het bestuur, nadat [verweerster] op 17 augustus 2015 en [B] op 19 augustus 2015 hebben aangegeven dat het nog steeds niet goed loopt, geen actie heeft ondernomen om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Vervolgens vindt er een e-mailwisseling plaats, zoals hierboven in 2.11 t/m 2.13 samengevat is weergegeven. Die e-mailwisseling illustreert naar het oordeel van de kantonrechter de tussen [verweerster] en [B] gerezen irritaties, irritaties die op te lossen zouden zijn geweest indien door de werkgever op dat moment adequaat zou zijn gereageerd. [verweerster] nodigde het bestuur in haar e-mail van 7 september 2015 daar nog eens expliciet toe uit. In plaats daar op in te gaan, heeft Huizer Museum [verweerster] laten weten zij voornemens is het dienstverband te beëindigen, terwijl op dat moment mediation, waarbij natuurlijk ook [B] aanwezig had moeten zijn, voor de hand had gelegen. De twee inhoudelijke gesprekken op 1 juli en 13 juli 2015 zonder professionele begeleiding zijn volstrekt onvoldoende om een mediationtraject of ander begeleidingstraject te vervangen. Huizer Museum stelt weliswaar dat zij door de klachten van vrijwilligers niet anders meer kon omdat zij anders een deel van de voor het museum belangrijke vrijwilligers zou verliezen, maar op 12 september 2015 was nog niet van klachten van vrijwilligers gebleken, althans niet is gebleken dat die met [verweerster] zijn besproken.
4.15.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat op 12 september 2015 er nog geen sprake was van een zodanige verstoorde arbeidsrelatie dat van Huizer Museum niet kon worden gevergde het dienstverband voort te zetten. Dat de kantonrechter, hierboven in 4.4 tot een ander oordeel is gekomen, is te wijten aan de opstelling die het bestuur na 12 september 2015 heeft ingenomen. De kantonrechter bespreekt deze hieronder kort.
4.16.
De kantonrechter acht het niet getuigen van goed werkgeverschap dat Huizer Museum niet (direct) is ingegaan op het op 28 september 2015 gedane aanbod van [verweerster] om een mediator in te schakelen. Huizer Museum heeft weliswaar op 28 oktober 2015 alsnog hiermee ingestemd, doch nadat zij reeds aan de vrijwilligers het vertrek van [verweerster] had aangekondigd en in die e-mail ook de schuld van haar vertrek op het conto van [verweerster] had geschreven. Bovendien was Huizer Museum niet bereid om [B] te betrekken bij het mediationtraject, terwijl juist de verhouding tussen [B] en [verweerster] de aanleiding vormde van de ontstane spanningen tussen [verweerster] en het bestuur. Hierdoor is de aanvaarding van het aanbod tot mediation door het Huizer Museum op 28 oktober 2015 waarbij [B] niet aanwezig mocht zijn een volstrekt ongeloofwaardige poging om de verhoudingen te herstellen.
4.17.
Daarnaast heeft Huizer Museum op 20 oktober 2015 een e-mail geschreven aan de vrijwilligers van het museum die een eventuele terugkeer van [verweerster] naar het museum verder bemoeilijkt. Huizer Museum heeft in deze procedure op verschillende wijzen benadrukt dat vooral de vijftig vrijwilligers, van wie het museum afhankelijk is, niet meer met [verweerster] verder willen. Het bestuur heeft dit met het verzenden van die e-mail alleen verder gevoed en niets ondernomen om juist richting de vrijwilligers de positie van [verweerster] te versterken. Opvallend is dat Huizer Museum diverse verklaringen van vrijwilligers heeft overgelegd, die op één na (namelijk die van oud-bestuurder Emmy Zitman van 19 september 2015) alle dateren van na de door Huizer Museum op 20 oktober 2015 geschreven e-mail. Bovendien zijn die verklaringen afkomstig van vier verschillende vrijwilligers, en derhalve niet representatief voor de gehele groep van vijftig vrijwilligers.
4.18.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de ontbinding van
de arbeidsovereenkomst volledig aan Huizer Museum te wijten is. De ontbinding is dan ook het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en ook nalaten van de werkgever, zodat de gevraagde billijke vergoeding voor toewijzing vatbaar is. De hoogte van de billijke vergoeding is niet afzonderlijk betwist. Het verzochte bedrag van € 3.500,00 zal worden toegewezen.
Intrekkingsmogelijkheid
4.19.
Nu de kantonrechter voornemens is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken op verzoek van Huizer Museum met de door [verweerster] verzochte billijke vergoeding, zal Huizer Museum, conform artikel 7:686a lid 6 BW, in de gelegenheid worden gesteld om haar verzoek in te trekken.
Proceskosten
4.20.
Huizer Museum zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de verzoeken van Huizer Museum:
5.1.
stelt partijen in kennis van het voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 maart 2016,
5.2.
stelt Huizer Museum in de gelegenheid om haar verzoek in te trekken uiterlijk op
26 januari 2016 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de afdeling Civiel recht, o.v.v. kantonzaken, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij, en;
voor het geval Huizer Museum het verzoeknietintrekt:
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, met ingang van 1 maart 2016;
5.4.
veroordeelt Huizer Museum om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 1.177,27 bruto;
5.5.
veroordeelt Huizer Museum om aan [verweerster] een billijke vergoeding te betalen van € 3.500,00;
5.6.
veroordeelt Huizer Museum in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 600,00;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
5.8.
wijst het anders of meer verzochte af.
voor het geval Huizer Museum het verzoekwelintrekt:
5.9.
veroordeelt Huizer Museum in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 600,00;
Deze beschikking is gegeven door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
12 januari 2016.