In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de realisatie van een uitbouw en de bouw van een borstwering op een mandelige muur. De eisers, wonende te [woonplaats], hebben in conventie vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, eveneens wonende te [woonplaats]. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 5 oktober 2016 reeds een oordeel gegeven over de juridische houdbaarheid van de stellingen van partijen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op basis van de leveringsakte en de aannemingsovereenkomst het recht had om een uitbouw te realiseren, waarbij de buitenmuur van de uitbouw van de eisers moest worden afgebroken. De rechtbank concludeert dat de muur tussen de uitbouwen mandelig is geworden en dat de eisers geen recht hebben op schadevergoeding voor het mandelig worden van de muur.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een borstwering te bouwen op de mandelige muur zonder toestemming van de eisers. De eisers hebben deze toestemming niet gegeven, waardoor de gedaagde wordt veroordeeld om de borstwering te verwijderen. De rechtbank heeft ook de vordering van de eisers tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen bewijs is dat er schade is ontstaan door de werkzaamheden van de gedaagde. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat deze ook geen toestemming had van de eisers voor de doorgetrokken borstwering.
De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor het niet naleven van de veroordeling. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.