ECLI:NL:RBMNE:2017:1171

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
C/16/407828 / HA ZA 16-44
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over het recht om een uitbouw te realiseren en de bouw van een borstwering op een mandelige muur

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de realisatie van een uitbouw en de bouw van een borstwering op een mandelige muur. De eisers, wonende te [woonplaats], hebben in conventie vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, eveneens wonende te [woonplaats]. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 5 oktober 2016 reeds een oordeel gegeven over de juridische houdbaarheid van de stellingen van partijen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op basis van de leveringsakte en de aannemingsovereenkomst het recht had om een uitbouw te realiseren, waarbij de buitenmuur van de uitbouw van de eisers moest worden afgebroken. De rechtbank concludeert dat de muur tussen de uitbouwen mandelig is geworden en dat de eisers geen recht hebben op schadevergoeding voor het mandelig worden van de muur.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een borstwering te bouwen op de mandelige muur zonder toestemming van de eisers. De eisers hebben deze toestemming niet gegeven, waardoor de gedaagde wordt veroordeeld om de borstwering te verwijderen. De rechtbank heeft ook de vordering van de eisers tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen bewijs is dat er schade is ontstaan door de werkzaamheden van de gedaagde. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat deze ook geen toestemming had van de eisers voor de doorgetrokken borstwering.

De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor het niet naleven van de veroordeling. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/407828 / HA ZA 16-44
Vonnis van 15 maart 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.H. Blok te Veenendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G. Kuijper te Almere.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 oktober 2016,
  • de brief van mr. Blok van 20 december 2016 houdende een verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep en de reactie daarop van mr. Kuijper van 12 januari 2017,
  • de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van dat verzoek,
  • de akte uitlating producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van
5 oktober 2016 is overwogen en beslist. In dat vonnis heeft de rechtbank op verzoek van partijen een oordeel gegeven over de juridische houdbaarheid van de stellingen van partijen ten aanzien van (1) het creëren van de aanbouw door [gedaagde] waarbij [gedaagde] de buitenmuur van de aanbouw van [eisers] heeft afgebroken en (2) het plaatsen van een borstwering door [gedaagde] bovenop de tussenmuur. Daarop voortbouwend zal de rechtbank nu overgaan tot beoordeling van de toewijsbaarheid van de ingestelde vorderingen. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vordering in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld en beslist.
mandelig worden muur
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat [gedaagde] op grond van de leveringsakte en artikel 27 van de aannemingsovereenkomst, zoals deels geciteerd in het tussenvonnis, het recht had om na de eerste bouwrealisatie een uitbouw te realiseren volgens de aangeboden uitbreidingsmogelijkheden en deze uitbouw te bevestigen aan of in te ankeren in de muur van [eisers] en dat het voor de totstandkoming van die uitbouw noodzakelijk was om de buitenmuur van de uitbouw van [eisers] af te breken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat door het realiseren van de uitbouw van [gedaagde] de muur die de uitbouwen van [eisers] en van [gedaagde] scheidt (van rechtswege) een mandelige muur is geworden. Hieruit volgt dat in de door partijen over en weer aangegane verplichtingen is voorzien dat zij deze met het eigendomsrecht van [eisers] strijdige situatie zouden laten ontstaan. Gelet daarop is de betreffende muur niet op onrechtmatige wijze mandelig geworden en is er evenmin sprake van ongerechtvaardigde verrijking, zoals [eisers] stelt. De door [eisers] gevorderde schadevergoeding wegens het mandelig worden van de muur zal worden afgewezen.
aantasting zijmuur
2.3.
Uit de aangehaalde passages uit de leveringsakte en artikel 27 van de aannemingsovereenkomst volgt dat [gedaagde] gerechtigd was om bij de realisatie van haar uitbouw gebruik te maken van de muur van de uitbouw [eisers] op de daarin aangegeven wijze en dat [eisers] de genoemde inankering en inbalking en dergelijke dient te gedogen. De daardoor gemaakte inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] is aldus gerechtvaardigd. Daarop strandt de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [eisers] tot herstel van de bouwkundige aantasting van de zijmuur en tot schadevergoeding wegens daarmee verband houdende waardevermindering van de woning. Indien en voor zover de in opdracht van [gedaagde] verrichte werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd en er als gevolg daarvan schade is ontstaan aan de muur van de uitbouw van [eisers] , kan er grond zijn om [gedaagde] voor die schade aansprakelijk te houden. Er is echter niet gesteld of gebleken dat zich dergelijke schade heeft voorgedaan. De door [eisers] ter zake gevorderde schadevergoeding nader op te maken bij staat zal daarom worden afgewezen.
borstwering
2.4.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen is het bouwen bovenop een mandelige muur door een van de eigenaren zonder toestemming van de andere eigenaar onrechtmatig. Ook het bouwen bovenop een dak van een ander zonder toestemming van de eigenaar daarvan is in beginsel onrechtmatig. Uit de leveringsakte en de aannemingsovereenkomst volgt niet dat in dit geval bij erfdienstbaarheid in deze toestemming is voorzien. Dit brengt met zich dat [gedaagde] voor het bouwen van een borstwering op (een deel van) de mandelig geworden muur tussen de uitbouwen van partijen en op (een deel van) het dak van [eisers] toestemming nodig had c.q. heeft van [eisers] . [eisers] heeft deze toestemming niet gegeven. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om de gerealiseerde borstwering op haar uitbouw te laten verwijderen voor zover deze zich bevindt boven de mandelige muur dan wel voorbij de mandelige muur aan de zijde van [eisers] . Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat de dakrand van [eisers] deels is ingemetseld in de borstwering het gevolg is van het feit dat [eisers] [gedaagde] geen toestemming heeft gegeven om de dakrand voor zover noodzakelijk te verwijderen. De consequenties daarvan voor het gebouwde komen voor rekening en risico van [eisers] . Deze veroordeling heeft daar op zichzelf geen betrekking op. Met het oog op de garantiebepalingen zal worden bepaald dat de werkzaamheden dienen te worden verricht door een bij [bedrijfsnaam 1] aangesloten bouwonderneming. Verder zal de termijn in redelijkheid worden gesteld op acht weken na het wijzen van dit vonnis en zal de door [eisers] gevorderde dwangsom worden beperkt en aan een maximum worden gebonden op de wijze als in het dictum is bepaald.
2.5.
In reconventie vordert [gedaagde] dat [eisers] moet gedogen dat de borstwering wordt doorgetrokken boven de tussenmuur die de uitbouwen van partijen van elkaar scheidt, aan weerszijden van de erfgrens en waarbij de constructie, hoogte en materiaalgebruik gelijk zijn aan de reeds toegepaste constructie, een en ander eventueel onder nader door de rechtbank te stellen voorwaarden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het [gedaagde] zonder de daartoe benodigde toestemming van [eisers] niet is toegestaan om de borstwering op de mandelige muur door te trekken. [eisers] hoeft dat op grond van de gevestigde erfdienstbaarheden ook niet te gedogen, nu daarover geen concrete bepaling is opgenomen in de leveringsakte en aannemingsovereenkomst en uit de door [gedaagde] overgelegde technische tekeningen niet anders blijkt dan dat in de situatie waarin beide buren kiezen voor een uitbouw alleen is voorzien in een privacyscherm, zonder gemetselde borstwering. Aan het feit dat buurtgenoten wel de door [gedaagde] voorgestane afscheiding met doorgetrokken borstwering hebben gerealiseerd kunnen door [gedaagde] geen argumenten worden ontleend, nu het die buren vrij stond om in onderling overleg anders overeen te komen. De rechtbank zal het in reconventie gevorderde dan ook afwijzen.
camera’s
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat het [gedaagde] in beginsel is toegestaan om ter beveiliging van haar woning camera’s te plaatsen tegen de achtergevel van de woning. Dit recht is echter niet onbegrensd. Onder omstandigheden kan het plaatsen van camera’s onrechtmatig zijn jegens [eisers] . Daarvan kan sprake zijn als door de positie van de camera’s op ontoelaatbare wijze inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [eisers] , zoals [eisers] stelt. [gedaagde] heeft de blote stelling van [eisers] dat de camera’s zicht geven op c.q. in zijn achtertuin echter gemotiveerd bestreden. Volgens [gedaagde] staan de camera’s niet op het perceel van [eisers] gericht en zijn de camera’s ook niet in bedrijf of aangesloten op een installatie, omdat zij slechts dienen ter afschrikking van onbevoegden. Gelet hierop heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat sprake is van het gestelde onrechtmatige handelen. De vordering van [eisers] tot verplaatsing dan wel aanpassing van de camera’s zal worden afgewezen.
deskundigenkosten
2.7.
De vordering van [eisers] tot de vergoeding van de kosten van de ingeschakelde deskundige ing. [A] van [bedrijfsnaam 2] B.V. zal worden afgewezen. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen alleen in redelijkheid gemaakte kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank constateert dat de opgevoerde kosten van de deskundige met name verband houden met het vaststellen van aansprakelijkheid en schade ter zake van het realiseren van de uitbouw door [gedaagde] . Nu de daarmee corresponderende vorderingen van [eisers] worden afgewezen, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat deze kosten door Stichting Achmea Rechtsbijstand aan [eisers] zijn doorbelast.
uitvoerbaar bij voorraad
2.8.
[gedaagde] heeft geen klemmende argumenten aangevoerd die een afwijzing van de door [eisers] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis kunnen rechtvaardigen. Haar bezwaar tegen deze verklaring wordt daarom verworpen.
proceskosten
2.9.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in conventie en reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
2.10.
De nakosten, waarvan [eisers] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
2.11.
De rechter, die het tussenvonnis van 5 oktober 2016 heeft gewezen, heeft dit eindvonnis niet kunnen wijzen vanwege roulatie naar een andere sector van deze rechtbank.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen acht weken na de datum van dit vonnis de borstwering op haar uitbouw te laten verwijderen voor zover deze zich bevindt boven de mandelige muur dan wel voorbij de mandelige muur aan de zijde van [eisers] en bepaalt dat de werkzaamheden dienen te worden verricht door een bij [bedrijfsnaam 1] aangesloten bouwonderneming,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 3.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eisers] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
3.7.
wijst het gevorderde af,
3.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198