Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De beoordeling
schriftelijktoestemming aan [verweerder] moeten vragen. [verweerder] heeft overigens zelf ook niet gesteld dat schriftelijk toestemming voor het meenemen of kopen van hout moet worden gevraagd. Uit de verklaringen kan verder worden afgeleid dat aan de betreffende werknemers geen bewijs van betaling wordt verstrekt. Het had gelet op deze gedetailleerde verklaringen op de weg van [verweerder] gelegen om haar stelling dat werknemers na verkregen toestemming alleen hout mogen meenemen/kopen dat al binnen het bedrijf aanwezig is en dat de door [verzoeker] overgelegde verklaringen niet juist zijn, nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door gedetailleerde verklaringen van andere werknemers te overleggen. [verweerder] heeft dit echter niet gedaan en heeft daarmee de door [verzoeker] gestelde bedrijfscultuur onvoldoende weersproken. De kantonrechter neemt daarom in deze procedure als vaststaand aan dat het gebruikelijk is binnen de organisatie van [verweerder] dat werknemers - na verkregen toestemming - via [verweerder] goederen - en niet alleen hout - kunnen kopen en dat zij het geld daarvoor contant en zonder BTW aan [verweerder] betalen. Ook wordt als vaststaand aangenomen dat het niet nodig is hiervoor schriftelijk toestemming te vragen en dat door [verweerder] geen bewijs van de contante betalingen wordt verstrekt. Dit lijkt ook logisch, omdat deze bedrijfscultuur tot vragen en problemen kan leiden indien het bestaan daarvan openbaar wordt.
“De auteur vraagt duidelijkheid over de vraag of met de «billijke vergoedingen» zoals opgenomen in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW hetzelfde type vergoeding is bedoeld als de vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zoals deze elders in het wetsvoorstel is opgenomen. Hierover bestaat in de literatuur discussie. Hierbij kan de regering bevestigen dat er sprake is van hetzelfde type vergoeding; in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW is er voor de daarin bedoelde specifieke gevallen reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid.”(Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 113).
1.200,--(2 punten x tarief € 600,--)