ECLI:NL:RBMNE:2017:1434

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
UTR 16/5986
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot heffing van precariobelasting door de gemeente Rhenen en de rechtsgeldigheid van de exploitatieovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen over de heffing van precariobelasting. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag precariobelasting van in totaal € 777.937,50 voor het jaar 2015, die was opgelegd op basis van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in beginsel bevoegd is om precariobelasting te heffen, aangezien de belastingschuld voortvloeit uit de genoemde verordening. De rechtbank stelde vast dat de eiseres geen rechtstreeks beroep kon doen op de exploitatieovereenkomst die was gesloten tussen de gemeente Rhenen en haar rechtsvoorganger, omdat de eiseres en de rechtsvoorganger verschillende rechtspersonen zijn. De rechtbank concludeerde dat de opzegging van de exploitatieovereenkomst rechtsgeldig was en dat de eiseres niet kon aantonen dat de gemeente in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/5986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J. van Aalst en mr. D. van Unen),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.M.M. Mols).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag precariobelasting opgelegd van totaal € 777.937,50. De aanslag ten behoeve van gasleidingen is daarbij gesteld op € 275.062,50 en die ten behoeve van elektra op € 502.875,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2015 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard, omdat is uitgegaan van onjuiste lengtes van de kabels en leidingen. De aanslag voor leidingen ten behoeve van gas blijft gehandhaafd omdat het daadwerkelijke aantal strekkende meters meer is dan het aantal strekkende meters waarop de aanslag is gebaseerd. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, voor zover die uitspraak ziet op de aanslag met betrekking tot de leidingen ten behoeve van gas.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2017. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiseres enkel betrekking heeft op de aanslag precariobelasting voor leidingen ten behoeve van gas.
2. Op 20 december 1989 is tussen de gemeente Rhenen en de naamloze vennootschap “ [bedrijfsnaam 1] N.V.” ( [bedrijfsnaam 1] ) een zogenoemde Exploitatieovereenkomst gesloten, waarbij de gemeente zich onder meer verbindt van [bedrijfsnaam 1] geen retributies te heffen voor het hebben van voorwerpen in, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond en geen recognities te vorderen voor zodanig gebruik van eigendommen van de gemeente.
3. Eiseres heeft gesteld dat verweerder ook jegens haar aan de bepalingen van de hiervoor genoemde overeenkomst is gebonden en daarom niet bevoegd is om precariobelasting van haar te heffen. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat de Exploitatie-overeenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd, aangezien de overeenkomst niet is opgezegd jegens de neteigenaar [bedrijfsnaam 2] B.V. .Eiseres is daarbij tevens van mening dat verweerder heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu de gemeente Rhenen welbewust het onderwerp ‘precario’ heeft willen loskoppelen van de opzegging van de overeenkomst.
4. In geschil is of verweerder bevoegd is de onderhavige aanslag op te leggen. De rechtbank dient daarbij allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder jegens eiseres gebonden is aan de Exploitatie-overeenkomst.
5. Ingevolge artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen 2015 van de gemeente Rhenen (verder: de Verordening) wordt onder de naam precariobelasting een directe belasting geheven ter zake van het hebben van buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening wordt ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
6. Gelet op deze bepalingen van de Verordening en in aanmerking nemende dat eiseres in de gemeente Rhenen is aangewezen als netbeheerder, stelt de rechtbank vast dat door verweerder in beginsel van eiseres precariobelasting mag worden geheven voor het gas- (en elektriciteits)netwerk dat is gelegen in de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De belastingschuld vloeit dan ook voort uit deze Verordening, zodat reeds om die reden geen sprake is van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7. De vraag die vervolgens voorligt is of er sprake is van contractuele afspraken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat die de heffing van precariobelasting in de weg staan. De rechtbank stelt in dat verband vast dat niet eiseres, maar de naamloze vennootschap N.V. [bedrijfsnaam 3] (thans [bedrijfsnaam 2] B.V.) de rechtsopvolger is van het (geïntegreerde) energiedistributiebedrijf N.V. [bedrijfsnaam 4] , waarin ook [bedrijfsnaam 1] is opgegaan. Gelet daarop kan eiseres geen rechtstreeks beroep doen op de aan genoemde overeenkomst te ontlenen rechten.
8. In beginsel kan een uit een overeenkomst voortvloeiend recht alleen worden uitgeoefend tegenover degene(n) die partij was (waren) bij de overeenkomst. Een uit een overeenkomst voortvloeiend recht kan in het algemeen niet geldend worden gemaakt tegenover een derde, die geen partij was bij de overeenkomst.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en N.V. [bedrijfsnaam 3] twee verschillende rechtspersonen waren. Vereenzelviging van rechtspersonen kan slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd worden geacht (zie onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480). Zodanige omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld. Ook van een derdenbeding is geen sprake.
8.1
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de Exploitatieovereenkomst niet is opgezegd jegens [bedrijfsnaam 2] , zodat die overeenkomst nog steeds bestaat, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij brief van 25 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen de exploitatieovereenkomst met ingang van 1 januari 2015 opgezegd. Weliswaar is deze brief tot opzegging van de overeenkomst gericht aan eiseres, maar evident is welke overeenkomst werd opgezegd, en wie daarbij de formele contractpartij was. In de brief wordt gesproken over de overeenkomst met [bedrijfsnaam 1] , de rechtsvoorganger van “ [naam] ”. Dat ook bij eiseres geen onduidelijkheid bestond over de bedoelde formele contractspartij, blijkt naar het oordeel van de rechtbank verder uit de brief van “ [naam] ” van 19 maart 2015 in reactie op de opzeggingsbrief.
8.2
In beroep heeft eiseres ook nog betoogd dat eiseres krachtens cessie het recht op het precarioverbod in genoemde overeenkomst kan uitoefenen. Daarmee stelt eiseres dat zij (alsnog) een vorderingsrecht jegens verweerder heeft. Nog daargelaten de vraag of verweerder daarvoor geen toestemming had moeten geven, stelt de rechtbank vast dat daarmee slechts het vorderingsrecht van N.V. [bedrijfsnaam 3] om niet te worden aangeslagen voor precariobelasting wordt overgedragen. Maar omdat de precariobelasting niet wordt geheven van N.V. [bedrijfsnaam 3] , kan zij dit vorderingsrecht ook niet overdragen. De rechtbank volgt in deze dan ook het oordeel van deze rechtbank van 15 september 2016 in een soortgelijke zaak (UTR 14/6786; ECLI:NL:RBMNE:2016:5369).
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden een aanslag voor precariobelasting voor de gasleidingen heeft opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.