ECLI:NL:RBMNE:2017:1519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
C/16/435081 / FT RK 17/482
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Penders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens onvoldoende onderbouwing steunvordering

Op 28 maart 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De verzoekster, de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en advocaat mr. J.J.J. Broekhuizen, stelde dat zij een opeisbaar bedrag van € 34.160,89 te vorderen had van de verweerster, een besloten vennootschap gevestigd in Utrecht. Dit bedrag was voortgekomen uit een eerdere beschikking waarbij een boete en dwangsommen waren opgelegd. De verzoekster voerde aan dat de Belastingdienst ook een vordering op de verweerster had, die als steunvordering kon dienen.

De verweerster, vertegenwoordigd door de heer [A], betwistte de vordering en stelde dat de opgelegde boete en dwangsommen niet in verhouding stonden tot de grondslag, namelijk niet (voldoende) uitbetaalde vakantiebijslag. De verweerster gaf aan dat de situatie zich voordeed voordat de heer [A] bestuurder werd en dat er geen bericht van de Belastingdienst was ontvangen over openstaande vorderingen of betalingsachterstanden.

De rechtbank concludeerde dat er summierlijk was aangetoond dat de verzoekster een vordering had op de verweerster, maar dat de verweerster niet in staat was deze vordering te voldoen. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de pluraliteit van schuldeisers, wat essentieel is voor een faillietverklaring. Daarom werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. P.A.M. Penders.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Locatie Utrecht
rekestnummer: C/16/435081 / FT RK 17/482
Beschikking op grond van artikel 1 Fw (verzoek tot faillietverklaring)
d.d. 28 maart 2017
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
te dezer zake De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
zetelend te 's-Gravenhage,
verzoekster,
advocaat mr. J.J.J. Broekhuizen,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster],
statutair gevestigd te Gemeente Utrecht,
verweerster.

1.De procedure

1.1.
Het verzoekschrift tot faillietverklaring is behandeld tijdens een zitting achter gesloten deuren van deze rechtbank van 28 maart 2017.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
  • Mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat van verzoekster,
  • De heer [A] , bestuurder van verweerster.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij een opeisbaar bedrag van € 34.160,89 te vorderen heeft van verweerster uit hoofde van een beschikking van 25 februari 2016 waarbij een boete en een tweetal dwangsommen zijn opgelegd. Verzoekster stelt dat de Belastingdienst ook een vordering op verweerster heeft en dat deze tot steunvordering kan dienen.
2.2.
Verweerster heeft het volgende aangevoerd. De opgelegde boete en dwangsommen staan niet in verhouding tot grondslag te weten niet (voldoende) uitbetaalde vakantiebijslag. Een en ander speelde in de periode voordat de heer [A] bestuurder werd. Voor bedoelde vordering heeft verzoekster ook middels beslaglegging een deel van de vordering geïncasseerd. Verweerster heeft geen bericht van de Belastingdienst ontvangen aangaande een openstaande vordering dan wel betalingsachterstanden.
2.3.
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, leidt de rechtbank af dat summierlijk is gebleken dat verzoekster een vordering heeft op verweerster en dat verweerster niet in staat is deze vordering te voldoen. Dat de vordering niet in verhouding staat en dat een en ander speelde voordat [A] bestuurder was, doet hier niets aan af. Verweerster heeft de steunvordering van de Belastingdienst betwist. Ter zitting heeft mr. Broekhuizen de vordering van de Belastingdienst niet kunnen specificeren, noch heeft zij bestaan van pluraliteit van schuldeisers anderszins kunnen onderbouwen.
2.4.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat onvoldoende vast staat dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Het verzoek tot faillietverklaring dient derhalve te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.M. Penders en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.