ECLI:NL:RBMNE:2017:1525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
C/16/431786 / JE RK 17-213
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot bekrachtiging schriftelijke aanwijzing in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing die aan de moeder was gegeven over de zorgregeling voor de kinderen. De ouders, de vader en de moeder, waren bijgestaan door hun advocaten, en de Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 9 maart 2017. De feiten van de zaak zijn dat het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door beide ouders en dat de kinderen eerder onder toezicht zijn gesteld. De GI had een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, waarin zij werd opgedragen om de zorgregeling conform eerdere uitspraken van de rechtbank uit te voeren. De Raad heeft echter in een rapportage aangegeven dat het niet in het belang van de kinderen is om op dit moment een zorgregeling met de vader vast te stellen, vanwege de angst en spanningen die dit bij de moeder oproept.

De rechtbank heeft overwogen dat er op dit moment onvoldoende grond is om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen, gezien de recente beslissing van de rechtbank om de zorgregeling voor drie maanden op te schorten. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder niet verplicht kan worden om medewerking te verlenen aan de zorgregeling, en heeft het verzoek van de GI tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder wel medewerking moet verlenen aan observatie van het contact tussen de vader en de kinderen indien dit nodig is voor de hulpverlening.

De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken op 23 maart 2017, en de kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens : C/16/431786 / JE RK 17-213
Datum uitspraak: 24 maart 2017

Beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

Samen Veilig Midden-Nederland,hierna te noemen gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Utrecht,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [2012] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1]
en

[minderjarige 2] , geboren op [2015] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 januari 2017, ingekomen bij de griffie op 11 januari 2017.
Op 9 maart 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. T.C. Cooman,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.M.E. Derks,
- meneer [A] en mevrouw [B] namens de GI,
- meneer [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, hierna te noemen de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 1 december 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 1 maart 2017.
De GI heeft op 6 januari 2017 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
‘U dient uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter om de zorgregeling conform de uitspraak van de rechtbank in het kortgeding uit te voeren op ten eerste male 08-01-2017, inhoudende eenmaal per 14 dagen op zondagmiddag van 13:00 tot 15:00 uur omgang van de kinderen met hun vader in het [naam] te [woonplaats] .’
Bij beschikking van 27 februari 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 27 februari 2018.

Het verzoek

De GI heeft bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing verzocht.

De standpunten van aanwezigen

In de rapportage van de Raad van 22 februari 2017 is opgenomen dat de Raad het niet in het belang van de beide kinderen vindt dat op dit moment een zorgregeling met de vader wordt vastgesteld. Samengevat is de reden daarvoor dat volgens de Raad een omgang van de vader met de kinderen voor de moeder zoveel angst en spanningen opleveren dat dat de opvoedingssituatie van de beide kinderen negatief zal beïnvloeden, terwijl het in het belang is van de jonge kinderen dat de moeder als enige verzorger en opvoeder haar taken kan blijven vervullen. De Raad meent dat er een opschorting van de zorgregeling nodig is voor een periode van 6 maanden, waarin kan worden gewerkt aan de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling. Voor omgang is volgens de Raad nodig dat er meer duidelijkheid komt over het wel of niet plaatsvinden van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader, althans de duidelijkheid dat geen eenduidig antwoord op deze vraag niet mogelijk is. Voorts dient er volgens de Raad gewerkt te worden aan het wantrouwen tussen de beide ouders over de opvoedkwaliteiten van elkaar, waarbij een persoonlijkheidsonderzoek helpend kan zijn en waarvoor ook ondersteuning nodig is. Verder heeft de Raad de indruk dat er trauma gerelateerde klachten zijn bij [minderjarige 1] , waarvoor traumatherapie aangewezen is. De moeder moet in dat kader ook psycho-educatie krijgen hoe om te gaan met het gedrag van [minderjarige 1] en de situatie van de scheiding en het contact met de vader.
In dit kader heeft de Raad voorts beoordeeld dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Bij beschikking van 8 maart 2017 heeft de rechtbank de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 14 september 2016 onder meer als volgt gewijzigd:
‘verbiedt de man om contact te hebben met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gedurende drie maanden na heden, met dien verstande dat de man gerechtigd is tot het hebben van geobserveerde contactmomenten, voor zover de hulpverlening dit noodzakelijk acht voor het verkrijgen van een juist inzicht in de problematiek van de kinderen;’
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vader met ingang van 11 juni 2017 weer gerechtigd is tot omgang met zijn kinderen, gedurende eenmaal per 14 dagen op zondagmiddag van 13.00 tot 15.00 uur bij Stichting [naam] [woonplaats] .
In deze beslissing overwogen dat er nog geen verbetering is gekomen in de situatie van de minderjarigen sinds 14 september 2016 en dat er nog veel onduidelijkheid is over de zorgelijke signalen van [minderjarige 1] . De rechtbank stelt vast dat de strijd tussen ouders zich steeds verder verhardt en overweegt dat dit een negatieve impact moet hebben op de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat daarin een omslag moet plaatsvinden en vindt het noodzakelijk dat er een time out komt, mede gezien het advies van de Raad.
De GI heeft benadrukt dat ouders zich aan de afspraken dienen te houden. Het is erg belangrijk dat het contact tussen de kinderen en de vader wordt hersteld, ook in verband met het inzetten van hulpverleningstrajecten. In dat verband is de GI het niet eens met het advies van de Raad en de beslissing van de rechtbank van 8 maart 2017.
De Raad is het ter zitting eens met de GI en is van mening dat de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd moet worden.
Door en namens de vader is ter zitting naar voren gebracht dat hij eens is met de bovenstaande aanwijzing, omdat de moeder niet wil meewerken aan het contactherstel tussen de kinderen en de vader.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij zich niet houdt aan de afspraak omtrent de omgang met de vader. [minderjarige 1] voelt zich niet veilig als ze naar het [naam] moet en de moeder voelt zich genoodzaakt om de kinderen niet naar het [naam] te brengen.

De beoordeling

Bij de beoordeling van deze aanwijzing geldt allereerst dat de aanwijzing op het moment dat de GI deze gaf, geheel in lijn was met de diverse beslissingen die er al lagen waarin een zorgregeling is vastgesteld en de moeder is veroordeeld om ook aan die zorgregeling medewerking te verlenen. In zoverre is er geen enkele reden om die aanwijzing niet te bekrachtigen.
Bij de vraag of de aanwijzing moet worden bekrachtigd, is echter eveneens van belang wat de situatie is op het moment van een eventuele bekrachtiging. De Raad is in haar schriftelijke rapportage van 22 februari 2017 van oordeel dat een tijdelijke opschorting van de zorgregeling noodzakelijk is. De rechtbank heeft inmiddels – mede gezien het advies van de Raad – de vastgestelde voorlopige zorgregeling opgeschort voor drie maanden. Nu er als gevolg van die beslissing van de rechtbank voor de moeder op dit moment geen verplichting is om medewerking te verlenen aan de eerder vastgestelde zorgregeling, is er op dit moment ook onvoldoende grond om moeder in een aanwijzing te verplichten om medewerking te verlenen aan die zorgregeling.
Dat betekent dat de schriftelijke aanwijzing niet zal worden bekrachtigd. Dit laat onverlet dat de moeder gedurende de periode van opschorting wel medewerking zal moeten verlenen aan contact tussen de vader en de kinderen als dat nodig is voor observatie van het contact van de vader met de kinderen in het kader van de hulpverlening aan de kinderen, zoals is opgenomen in de hiervoor geciteerde overweging in de beslissing van de rechtbank van 8 maart 2017.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door A.A.T. van Rens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.E. de Wolf als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.