ECLI:NL:RBMNE:2017:1627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
C/16/434216 / FT RK 17/408
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding behandeling faillissementsverzoek

Op 30 maart 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak van een verzoekster, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid, vertegenwoordigd door mr. B.W.P.M. van Orsouw, tegen de besloten vennootschap VJH Participatie B.V. De zaak betreft een verzoek tot faillietverklaring van de verweerster. De verzoekster heeft in totaal twee identieke verzoeken tot faillietverklaring ingediend, waarvan de eerste op 16 december 2016 en de tweede op 27 februari 2017. Beide verzoeken zijn echter ingetrokken door de verzoekster, wat leidde tot de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van het faillissementsverzoek. De rechtbank heeft in haar beoordeling aangegeven dat de regels voor het indienen van een faillissementsverzoek zijn vastgelegd in het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken. Dit reglement stelt dat een verzoek om aanhouding van de behandeling van een faillissementsverzoek in beginsel niet vaker dan vier keer en niet langer dan in totaal acht weken kan plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat, omdat beide verzoeken zijn ingetrokken, de verzoekster geen belang meer heeft bij de gevraagde aanhouding. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Locatie Utrecht
rekestnummer: C/16/434216 / FT RK 17/408
Beschikking op grond van artikel 1 Fw (verzoek tot faillietverklaring)
d.d. 30 maart 2017
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. B.W.P.M. van Orsouw,
tegen
de besloten vennootschap VJH Participatie B.V.,
statutair gevestigd te Maarn,
verweerster.

1.De procedure

1.1.
Mr. Van Orsouw heeft bij brief van 16 december 2016 namens verzoekster een verzoekschrift tot faillietverklaring van verweerster ingediend. Deze brief en het verzoekschrift dragen het kenmerk RL/16.068/AW. Het verzoek is op 20 december 2016 door de rechtbank ontvangen en geadministreerd onder rekestnummer C/16/429597/FT RK 16/2389.
1.2.
Het verzoek is op 17 januari 2017 behandeld in raadkamer. Ter zitting is namens verzoekster mr. R.G.S. Lammers, kantoorgenoot van mr. Van Orsouw, verschenen. Uit de aantekeningen van die behandeling blijkt dat de behandeling met twee weken is aangehouden tot 31 januari 2017.
1.3.
Op dinsdag 31 januari 2017 is op verzoek van mr. Lammers opnieuw uitstel verleend voor de duur van twee weken, derhalve tot 14 februari 2017, omdat partijen in onderhandeling waren.
1.4.
Op 10 februari 2017 is op verzoek van mr. Lammers opnieuw uitstel verleend, nu voor de duur van vier weken, derhalve tot 14 maart 2017, omdat partijen (nog steeds) in onderhandeling waren.
1.5.
Mr. Van Orsouw heeft bij brief van 27 februari 2017 namens verzoekster een tweede, gelijkluidend verzoek tot faillietverklaring van verweerster ingediend. Deze brief en het verzoekschrift dragen, net als het eerste verzoek, het kenmerk RL/16.068/AW. Dit verzoek is op 28 februari 2017 door de rechtbank ontvangen en geadministreerd onder rekestnummer C/16/434216/FT RK 17/408.
1.6.
Naar aanleiding van dit tweede verzoek heeft de rechtbank op 3 maart 2017 partijen opgeroepen voor de behandeling op 21 maart 2017 te 10.00 uur.
1.7.
Op 9 maart 2017 heeft mr. Van Orsouw per faxbericht het verzoek tot faillietverklaring namens zijn cliënte ingetrokken. In zijn bericht heeft mr. Van Orsouw vermeld dat de intrekking het verzoek met rekestnummer 16/2389 betreft.
1.8.
Bij brief van 13 maart 2017 heeft de rechtbank mr. Van Orsouw laten weten dat naar aanleiding van de intrekking van het verzoek de behandelingen van beide verzoeken geen doorgang zullen vinden.
1.9.
Bij faxbericht van 14 maart 2017 heeft mr. Van Orsouw de rechtbank verzocht de intrekking van het tweede verzoek ongedaan te maken. Hij meldt dat hij het eerste verzoek heeft ingetrokken “vanwege de simpele reden dat de maximale uitsteltermijn vandaag is verstreken.” Omdat partijen nog steeds in onderhandeling zijn, heeft hij op 28 februari 2017 een nieuw verzoek in gediend, aldus mr. Van Orsouw.
1.10.
Op 20 maart 2017 heeft mr. Orsouw de rechtbank een faxbericht gestuurd met het verzoek de behandeling van het faillissementsverzoek met rekestnummer 17/408 voor vier weken aan te houden, omdat partijen in onderhandelingen zijn.
1.11.
Op 20 maart 2017 heeft de rechtbank mr. Orsouw per faxbericht laten weten dat dit aanhoudingsverzoek niet gehonoreerd kan worden omdat het verzoek is ingetrokken en dat hij daar nog een (nader gemotiveerde) beslissing van de rechtbank over zal ontvangen. Die nader gemotiveerde beslissing geeft de rechtbank bij deze beschikking.

2.De beoordeling

2.1.
De regels voor het indienen van het verzoek tot faillietverklaring zijn (nader) uitgewerkt in het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken van 1 januari 2013 (hierna het Procesreglement). Artikel 1.1.4.10 van het Procesreglement bepaalt, voor zover hier van belang, op welke wijze een verzoek om aanhouding van de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring kan worden gedaan en dat een dergelijke aanhouding in beginsel niet vaker plaats vindt dan vier keer en niet langer dan in totaal acht weken.
2.2.
De strekking van deze bepaling is te voorkomen dat een faillissementsverzoek al te vaak of al te lang wordt aangehouden. Door een ongelimiteerde mogelijkheid tot aanhouding zou een faillissementsverzoek - meer nog dan thans het geval is - verworden tot een pressiemiddel tot incasso ten behoeve van een individuele schuldeiser in plaats van het middel om tot liquidatie ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers dan wel reorganisatie te komen, dat het behoort te zijn.
2.3.
Verzoekster heeft tweemaal hetzelfde verzoek tot faillietverklaring gedaan. Daarna heeft zij haar verzoek ingetrokken. Zij stelt weliswaar dat zij slechts heeft beoogd het eerste verzoek in te trekken, maar die stelling kan niet slagen, omdat inhoudelijk geen onderscheid is te maken tussen beide verzoeken.
2.4.
Nu met de intrekking van het verzoek beide verzoeken zijn ingetrokken, heeft verzoekster geen belang meer bij de op 20 maart jl. gevraagde aanhouding. Het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot aanhouding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.