ECLI:NL:RBMNE:2017:1795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
C/16/425646 / KG ZA 16-819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van kort geding door eiseressen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben de eiseressen, NVT ENGINEERING B.V. en NVT ONDERHOUDSGROEP B.V., een kort geding ingesteld tegen de gedaagden. De eiseressen hebben op 23 november 2016 de gedaagden gedagvaard voor een zitting op 8 december 2016, maar hebben de zaak op 7 december 2016 ingetrokken. De gedaagden hebben vervolgens verzocht om een proceskostenveroordeling ten laste van de eiseressen. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 12 april 2017 geoordeeld dat de eiseressen als de in het ongelijk gestelde partij moeten worden aangemerkt, omdat zij de vorderingen in kort geding hebben ingetrokken zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en naar een arrest van de Hoge Raad. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden tijdig hebben verzocht om een proceskostenvergoeding en dat de eiseressen de kosten moeten vergoeden. Uiteindelijk is NVT c.s. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.007,00 aan de zijde van de gedaagden, alsmede griffierechten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/425646 / KG ZA 16-819
Vonnis in kort geding van 12 april 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NVT ENGINEERING B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NVT ONDERHOUDSGROEP B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eiseressen,
advocaat mr. M.J.H. Vermeeren te ’s-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

tevens handelend onder de naam
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R. Reumkens te IJsselstein.
Eiseressen zullen hierna NVT c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden c.s.] . genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
NVT c.s. heeft [gedaagden c.s.] . bij dagvaarding van 23 november 2016 gedagvaard voor de zitting van 8 december 2016 om 9.00 uur. Bij faxbericht van 7 december 2016 heeft mr. S. van der Kam namens NVT c.s. medegedeeld dat de zitting geen doorgang hoeft te vinden en dat de zaak wordt ingetrokken.
1.2.
Bij faxbericht van 21 december 2016 heeft mr. Reumkens namens [gedaagden c.s.] . verzocht NVT c.s. in de proceskosten te veroordelen. Dit faxbericht staat niet ter griffie van de rechtbank geadministreerd, bevindt zich niet in het dossier en is destijds ook niet doorgeleid naar de zaaksrechter. Bij e-mail van 25 januari 2017 heeft mr. Reumkens onder overlegging van (een afschrift van) het faxbericht van 21 december 2016 gewezen op het daarin gedane verzoek. Daarop heeft de voorzieningenrechter de faxgegevens opgevraagd en om een nadere onderbouwing van het verzoek verzocht. Mr. Reumkens heeft bij brief van 10 februari 2017 met bijlage en bij brief van 23 februari 2017 met bijlagen een en ander nader toegelicht.
1.3.
Bij brief van 14 maart 2017 heeft mr. Van der Kam desgevraagd gereageerd op het verzoek.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In artikel 249 Rv is met betrekking tot de bodemprocedure bepaald dat de eiser bij afstand van instantie verplicht is de proceskosten van de gedaagde te betalen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) overwogen dat dit artikel en de artikelen 125-127 en 250 Rv niet rechtstreeks of op overeenkomstige wijze van toepassing zijn in kort geding, maar dat deze bepalingen wel aanknopingspunten bieden voor de beslissing van de voorzieningenrechter in een gerezen geschil over vergoeding van proceskosten na intrekking van een kort geding.
2.2.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest vervolgens overwogen dat indien de eiser het kort geding intrekt, de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig, te weten binnen een termijn van veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen, aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden, omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de proceskosten verlangt. Ingeval de eiser betwist dat de gedaagde voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt of de hoogte daarvan bestrijdt, is het aan de gedaagde om de kosten waarvan hij vergoeding vordert te specificeren en aannemelijk te maken. In dat verband heeft de Hoge Raad opgemerkt dat het liquidatietarief een regeling bevat voor het geval de eiser het geding intrekt voordat de gedaagde een proceshandeling (kan) verricht(en), welke regeling zich mede leent voor toepassing in kort geding.
2.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de toelichting daarop van mr. Reumkens gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat mr. Reumkens bij faxbericht van 21 december 2016 heeft medegedeeld dat [gedaagden c.s.] . een proceskostenvergoeding wenst. Dit is binnen de door de Hoge Raad gestelde veertiendagentermijn, zodat het verzoek ontvankelijk is en de voorzieningenrechter een oordeel over de vergoeding van de proceskosten zal geven. Daartoe dient de voorzieningenrechter te beoordelen of NVT c.s. als de in het ongestelde partij als bedoeld in artikel 237 Rv heeft te gelden en de door [gedaagden c.s.] . gemaakte kosten voor haar rekening dient te nemen.
2.4.
NVT c.s. heeft bij de dagvaarding - samengevat - de volgende vorderingen ingesteld:
I hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s.] . tot het wijzigen van de naam van de vennootschap [naam] , tot het uitschrijven van de registratie van het beeld- en woordmerk [naam] bij het BBIE en tot het staken en gestaakt houden van ieder gebruik van dat beeld- en woordmerk en van alle uitingen op social media, waaronder LinkedIn, waarin daarnaar wordt verwezen,
II hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s.] . tot betaling van een dwangsom bij niet nakoming van het onder I gevorderde,
III veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 67.893,10 inclusief btw bij wijze van (voorschot op) terugbetaling dan wel schadevergoeding,
IV hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s.] . tot betaling van € 200.000,00 bij wijze van (voorschot op) schadevergoeding, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 10.000,00 en de werkelijke proceskosten,
V veroordeling van [gedaagde 3] tot nakoming van het overeengekomen concurrentiebeding althans van een nader op te leggen concurrentiebeding,
VI veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van een dwangsom bij niet nakoming van het onder V gevorderde,
VII hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s.] . in de proceskosten ex 1019h Rv.
NVT c.s. heeft het kort geding de (mid)dag voor de geplande zitting ingetrokken.
2.5.
[gedaagden c.s.] . stelt dat de redenen voor de intrekking van het kort geding niet aan hem kunnen worden toegerekend, zodat NVT c.s. als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd en om die reden in de proceskosten moet worden veroordeeld conform het liquidatietarief. [gedaagden c.s.] . voert daartoe - kort gezegd - aan dat NVT c.s. als redenen heeft aangedragen dat door [gedaagde 3] inmiddels een verzoekschrift strekkende tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet is ingediend en dat ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inmiddels een bodemprocedure aanhangig is gemaakt. [gedaagden c.s.] . stelt dat vóór de betekening van de dagvaarding door [gedaagden c.s.] . al aan het onder I en II gevorderde was voldaan, dat de vorderingen IV, V en VI aan de orde zijn geweest in de door [gedaagde 3] geëntameerde verzoekschriftprocedure en deze door de kantonrechter zijn afgewezen, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] al bij dagvaarding van 21 oktober 2016 zijn gedagvaard in een bodemprocedure, waarin ook vordering III is ingesteld, en dat NVT c.s. geen spoedeisend belang heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt bij de gevorderde (voorschot)betalingen. Gelet op dit alles had NVT c.s. volgens [gedaagden c.s.] . geen belang (meer) bij het instellen van deze vorderingen in kort geding. [gedaagden c.s.] . stelt verder dat hij door de handelwijze van NVT c.s. aanzienlijke (advocaat)kosten heeft moeten maken, omdat hij genoodzaakt was de procedure voor te bereiden en te reageren op de omvangrijke dagvaarding en er in dat verband al pleitaantekeningen waren opgesteld. [gedaagden c.s.] . verwijst ter onderbouwing van de gemaakte kosten naar de overgelegde urenspecificaties. Uitgaande van het liquidatietarief maakt [gedaagden c.s.] . aanspraak op een vergoeding van
€ 1.000,00 (0,5 x € 2.000,00) per gedaagde, omdat het zowel feitelijk als juridisch een ingewikkelde zaak betreft over een groot aantal onderwerpen met een belang van minimaal € 267.893,10.
2.6.
NVT c.s. heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering tot veroordeling in de proceskosten ongegrond en onterecht is en concludeert tot afwijzing van de vordering. De voorzieningenrechter zal het gevoerde verweer betrekken bij de beoordeling.
2.7.
Onweersproken staat vast dat vóór de betekening van de dagvaarding door [gedaagden c.s.] . aan het onder I en II gevorderde was voldaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans niet in te zien dat NVT c.s. nog belang had bij het instellen van deze vorderingen in kort geding. Ten aanzien van deze vorderingen moet NVT c.s. dan ook als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt.
Voorts staat onweersproken vast dat NVT c.s. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ruim vóór de betekening van de dagvaarding al in een bodemprocedure heeft betrokken, waarin onder meer de vorderingen III en IV zijn ingesteld. Op zichzelf stond het NVT c.s. vrij ter zake ook een voorlopige voorziening te vragen, maar gelet op haar eigen keuze om vervolgens het kort geding kort voor de zitting in te trekken en alsnog de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten, dient NVT c.s. ook ten aanzien van deze vorderingen als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt.
Uit de toelichting van NVT c.s. blijkt dat [gedaagde 3] pas nadat de dagvaarding was betekend, een verzoekschrift heeft ingediend strekkende tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet. NVT c.s. heeft daarop uit proceseconomisch oogpunt besloten de kort gedingprocedure in te trekken en de vorderingen IV, V en VI ten aanzien van [gedaagde 3] als tegenverzoeken in te brengen in deze verzoekschriftprocedure, waarvan de mondelinge behandeling op 22 december 2016 zou plaatsvinden. Deze tegenverzoeken zijn deels toegewezen (wat de kwestie van het concurrentiebeding betreft) en deels afgewezen (wat de kwestie van de schadevergoeding betreft). Naar aanleiding van die afdoening heeft de bodemrechter ten voordele van [gedaagde 3] een kostenveroordeling uitgesproken in de bodemprocedure rond die tegenverzoeken. Gezien de gelijkluidendheid van de door NVT c.s. in kort geding ingestelde vorderingen en de bedoelde tegenverzoeken in het bodemgeding, moet (nu van tegenaanwijzingen niet is gebleken) worden aangenomen dat de in het kader van het kort geding reeds door [gedaagde 3] (s advocaat) verrichte voorbereidende werkzaamheden naar aard en omvang gelijk zijn aan diens werkzaamheden ten behoeve van de bodemprocedure (met name: de verdediging tegen de bedoelde tegenverzoeken). Nu ter zake van die werkzaamheden in de bodemprocedure een kostenoordeel in het voordeel van [gedaagde 3] is uitgesproken, bestaat er in dit kort geding geen ruimte om [gedaagden c.s.] . te dier zake een (extra) kostenvergoeding toe te kennen. Dit deel van de opgevoerde kosten dient dan ook voor rekening van [gedaagden c.s.] . te blijven. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat dit verhoudingsgewijs 1/4 deel betreft van het totaal aan kostenposten waarvan vergoeding wordt gevorderd. De vraag is vervolgens nog welk bedrag moet worden toegekend aan de overige (3/4) kostenposten, op vergoeding waarvan [gedaagden c.s.] . recht heeft.
2.8.
Volgens de Hoge Raad in voornoemd arrest leent het liquidatietarief (met betrekking tot bodemprocedures) zich voor begroting van de hoogte van het salaris van een advocaat in een geval als hier aan de orde. Het liquidatietarief gaat uit van een salaris volgens het liquidatietarief met een minimum van 0,5 punt. In kort gedingprocedures bedraagt het salaris van een advocaat gewoonlijk € 527,00 voor een relatief eenvoudige zaak, € 816,00 voor een procedure van gemiddelde zwaarte en € 1.224,00 voor een relatief zwaardere procedure. Uit de dagvaarding leidt de voorzieningenrechter af dat het gaat om een relatief zwaardere procedure, zodat het tarief van € 1.224,00 van toepassing is, nu het een zaak met meerdere deelonderwerpen betreft, die meerdere gedaagden aangaan, waardoor het noodzakelijk was ten aanzien van die gedaagden op onderling uiteenlopende gronden verweer te voeren. Aangezien er geen zitting heeft plaatsgevonden begroot de voorzieningenrechter het salaris van de advocaat van [gedaagden c.s.] . aldus op € 612,00 (0,5 x € 1.224,00). Gelet op hetgeen hiervoor in 2.7. is overwogen dient 3/4 deel daarvan voor rekening van NVT c.s. te komen. NVT c.s. zal dan ook worden veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 459,00 aan [gedaagden c.s.] . ter vergoeding van de reeds gemaakte advocaatkosten.
2.9.
Nu de voorzieningenrechter op het geschil over de proceskosten beslist, zijn beide partijen op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz (alsnog) griffierecht verschuldigd. De hoogte van het griffierecht wordt bepaald door de oorspronkelijke eis in de dagvaarding. Het griffierecht voor NVT c.s. wordt begroot op € 3.903,00 en het griffierecht voor [gedaagden c.s.] . op € 1.548,00 zijnde het griffierecht in kort geding voor respectievelijk een rechtspersoon en een natuurlijke persoon bij een zaak met een vordering met een beloop van meer van € 100.000,00 conform de tarieven 2016. Nu [gedaagden c.s.] . dit bedrag verschuldigd is geworden om de gemaakte kosten ter voorbereiding op het kort geding (grotendeels) vergoed te krijgen, zal NVT c.s. ook worden veroordeeld tot betaling van die
€ 1.548,00 aan [gedaagden c.s.] .

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verstaat dat de vorderingen van NVT c.s. zijn ingetrokken,
3.2.
verstaat dat van partijen griffierecht wordt geheven op de voet van het bepaalde in artikel 3 Wgbz, in voege als onder 2.9. bepaald,
3.3.
veroordeelt NVT c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden c.s.] . tot op heden begroot op € 2.007,00,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op
12 april 2017. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198