4.3Het oordeel van de rechtbank
vrijspraak feit 4 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het navigatiesysteem heeft gestolen. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor betrokkenheid van verdachte bij deze diefstal. Het argument van de officier van justitie, dat het niet anders kan dan dat verdachte het navigatiesysteem gestolen heeft, gelet op de korte tijdspanne tussen het moment van de diefstal en het moment dat verdachte het navigatiesysteem voorhanden had, wordt verworpen. Uit het dossier blijkt dat het navigatiesysteem is gestolen tussen 7 en 8 december 2016, terwijl het navigatiesysteem pas op 10 december 2016 onder verdachte is aangetroffen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 4 primair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen feiten 1, 2 en 3
feit 1 en feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 september 2016 bij de woning aan de [adres] in [woonplaats] was om drugs te verkopen. Hij had een telefoon met het nummer [telefoonnummer] bij zich. Via dit telefoonnummer is een afspraak gemaakt voor de verkoop van de drugs. Tijdens de achtervolging heeft hij zijn tasje weggegooid. In dit tasje zaten harddrugs.
Aan de in het tasje aangetroffen en in beslag genomen goederen is door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut onderzoek verricht, uit het onderzoek volgt dat :
- het goed onder SINnummer AAKA4276NL, bestaande uit 20 wikkels wit poeder, in totaal 9,50 gram, cocaïne bevat;
- het goed onder SINnummer AAKA4275NL, een gripzakje met witpoeder, in totaal 5,50 gram, amfetamine bevat.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hoorden dat [getuige 1] verklaarde dat hij vaker drugs had gekocht bij de dealer die op 20 september 2016 bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] kwam. De dealer maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . In zijn telefoon zag hij dat dat ieder geval op 10 september 2016 was geweest. Eerder had hij ook contact gehad met deze dealer.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hoorden dat [getuige 2] , de bewoonster van de woning [adres] te [woonplaats] , verklaarde dat zij al een week of twee/drie contact had met de dealer die op 20 september 2016 bij haar woning kwam. Zij kocht altijd heroïne bij hem, verpakt in bolletjes. Zij kon hem bereiken onder telefoonnummer [telefoonnummer] .
Uit onderzoek aan historische gegevens telefoonnummer [telefoonnummer] volgt dat er op 20 september 2016 contact is geweest tussen [getuige 2] en het door haar genoemde telefoonnummer [telefoonnummer] . Het nummer was in gebruik sinds 15 augustus 2016. In totaal hebben er met het telefoonnummer tot en met 20 september 2016 4010 contacten plaatsgehad. Uit de historische gegevens blijkt dat er veelvuldig korte gesprekken hebben plaatsgevonden met tegennummers die in gebruik zijn bij bekende harddrugsgebruikers.Vanaf 15 augustus 2016 tot en met 20 september 2016 heeft [getuige 1] 39 keer contact gehad met het telefoonnummer en [getuige 2] 23 keer.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij voor een andere persoon drugs verkocht en afleverde en van deze persoon de telefoon en de drugs kreeg als hij iets moest verkopen en daarna de telefoon weer teruggaf. De rechtbank acht dit niet aannemelijk.
Verdachte zich tot aan de terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen en is hij pas ter terechtzitting met deze verklaring gekomen. Verdachte wil geen naam noemen van de persoon van wie hij de telefoon en drugs zou hebben gekregen. Verdachte heeft daarmee geen enkel aanknopingspunt gegeven om nader onderzoek te kunnen uitvoeren naar deze door hem genoemde persoon. Bovendien volgt uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] dat zij verdachte aanwijzen als degene van wie zij vaker drugs hebben gekocht.
De rechtbank acht gelet op voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 15 augustus 2016 tot en met 20 september 2016 heeft gehandeld in cocaïne, heroïne en amfetamine en dat verdachte op 20 september 2016 de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden cocaïne en amfetamine in zijn bezit had.
partiële vrijspraak feit 1
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gedeald over de tenlastegelegde periode voor zover deze is gelegen
voor15 augustus 2016. De enige die verdachte in verband brengt met een eerder tijdstip is getuige [getuige 3] . Hij heeft verklaard dat hij verdachte vanaf het voorjaar 2016 kende en dat hij meerdere keren drugs heeft gekocht van verdachte. Hij heeft echter ook verklaard dat hij niet meer weet of dat was vanaf het voorjaar van 2016 of vanaf een later moment.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde periode voor zover deze ziet op 1 maart 2016 tot en met 14 augustus 2016.
Het dossier bevat voorts onvoldoende aanknopingspunten voor het medeplegen van de handel in harddrugs. De rechtbank zal verdachte derhalve ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
feit 3
Verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, hield op 20 september 2016 op de [adres] te [woonplaats] een man staande. Verbalisant deelde de man mede dat hij van de politie was. Hij zag dat de verdachte schichtig om zich heen keek. Bij verbalisant ontstond het gevoel dat verdachte een vluchtweg zocht. Hij pakte de man bij zijn arm en voelde dat de man zich losrukte en hem duwde. Hij pakte de man om zijn nek. De man begon zich daarop hevig begon te verzetten.Verbalisant zei tegen de man dat hij aangehouden was. Hij voelde dat de man uit man en macht probeerde los te komen uit zijn greep. Uiteindelijk lukte het de man om los te komen en weg te rennen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 20 september 2016 op de [adres] in [woonplaats] was. Hij kwam daar om drugs te verkopen. Hij werd ineens vastgepakt en er werd keihard “Politie” in zijn oor geschreeuwd. Vervolgens is hij weggerend.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte zich na zijn staandehouding verzette en vervolgens werd aangehouden. Het verzetten tegen de staandehouding heeft geen sterkere verdenking opgeleverd ter zake overtreding van de Opiumwet. De verbalisant heeft daarom niet gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verbalisant [verbalisant 1] observeerde de woning van de hem bekende harddrugsgebruiker [getuige 2] . Door collega’s waren eerder meerdere waarnemingen gedaan van personen die voor korte bezoekjes aan de deur van [getuige 2] woning kwam. Nadat [verbalisant 1] rond het middaguur had gezien dat [getuige 2] naar een pinautomaat fietste en weer terugkeerde naar haar woning, zag [verbalisant 1] kort na elkaar twee andere harddrugsgebruikers het pand betreden. Kort daarop hoorde en zag hij een scooter de straat in rijden. Toen hij de bestuurder van de scooter (de rechtbank begrijpt: verdachte) aansprak en meedeelde dat hij van de politie was, zag hij dat de persoon schichtig om zich heen keek. Bij verbalisant [verbalisant 1] ontstond het gevoel dat de persoon een vluchtweg zocht. Daarop pakte hij de man stevig bij zijn arm beet. Toen de man zich vervolgens hevig verzette, deelde de verbalisant hem mede dat hij werd aangehouden en dat hij zijn verzet moest staken. De rechtbank ziet in deze aanleiding en omstandigheden – en met name in de reactie van verdachte op en het verzet tegen zijn staande houding – voldoende verdenking en derhalve acht zij verdachtes aanhouding rechtmatig. Gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank verdachtes verklaring dat hij ten tijde van deze aanhouding niet wist dat de man die hem vastpakte een politieagent was, niet aannemelijk. Het verzet van verdachte dat op de aanhouding volgde, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als wederspannigheid.
De rechtbank acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 20 september 2016 met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding.
feit 4
[aangeefster] heeft op 10 december 2016 aangifte gedaan van de diefstal van een navigatiesysteem in de periode van 7 en 8 december 2016.Op 10 december 2016 zag zij dat er een soortgelijk navigatiesysteem op Marktplaats te koop stond. Haar vriend [getuige 4] maakte een afspraak met de verkoper om elkaar die dag te ontmoeten in Amersfoort. Tijdens ontmoeting startte zij het navigatiesysteem op en zag dat het navigatiesysteem op haar thuisadres stond. [getuige 4] zou voor het navigatiesysteem € 60,-- moeten betalen. Normaal kostte het apparaat € 200,--. [getuige 4] en [aangeefster] maakten met de verkoper een afspraak om later die dag over te gaan tot de koop. De verkoper liet weten dat hij zijn broertje zou sturen, die zou wachten voor de Burger King in Amersfoort. [getuige 4] en [aangeefster] hadden vervolgens contact met de politie opgenomen.
[getuige 4] zag dat de jongen die bij de Burger King stond een andere jongen was dan de jongen die hij eerder die dag had gezien en gesproken. De jongen hield een navigatiesysteem in zijn handen en hij herkende direct het navigatiesysteem dat hij eerder die dag had gezien.De jongen werd daarop door de politie aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 10 december 2016 op verzoek van [medeverdachte] een navigatiesysteem wilde verkopen. De verkoop zou plaats vinden voor de ingang van een Burger King in Amersfoort. Hij zou voor het navigatiesysteem € 60,00 ontvangen. Daarvan mocht hij van [medeverdachte] € 20,00 houden. Vervolgens werd hij daar aangehouden door de politie.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het navigatiesysteem redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank overweegt daartoe dat het navigatiesysteem tegen een relatief laag bedrag op straat, zou worden verkocht. Verdachte zou voor zijn bemoeienis, die slechts enkele minuten tijd vergde, maar liefst een derde van de verkoopopbrengst mogen houden. Deze omstandigheden moesten voor verdachte voldoende aanleiding vormen om ten tijde van het voorhanden krijgen van het navigatiesysteem te vermoeden dat het niet in de haak was. Ook het feit dat, zoals verdachte heeft verklaard, hij op verzoek van [medeverdachte] de verkoop ging doen omdat [medeverdachte] geen tijd zou hebben, had bij verdachte vragen moeten oproepen. Volgens verdachte had [medeverdachte] hem immers kort voor het met de kopers afgesproken tijdstip afgezet vlakbij de plaats van de verkoop.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.