ECLI:NL:RBMNE:2017:2083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
435261 / HA RK 17-63
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 21 april 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittende in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M. Wolfrat, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op 17 januari 2017 en was gericht tegen de rechter vanwege vermeende vooringenomenheid. De verzoeker stelde dat de rechter onterecht contact had opgenomen met de vertegenwoordiger van de korpschef van politie en dat zij zonder overleg met de verzoeker een uitstel had verleend voor een reactie op eerdere brieven. De verzoeker meende dat deze handelingen de schijn van partijdigheid wekten en dat de rechter in strijd handelde met de procesregels.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De gewraakte rechter, mr. Wolfrat, verdedigde haar handelen door te stellen dat het opnemen van contact met de korpschef een noodzakelijke procedurele stap was, gezien het uitblijven van een reactie op het verzoek om zonder zitting uitspraak te doen. De wrakingskamer oordeelde dat de handelingen van de rechter niet zodanig waren dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De rechtbank benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond vormt voor wraking, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor partijdigheid.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure van de verzoeker in de oorspronkelijke zaak zal worden voortgezet. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 435261 / HA RK 17-63
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
21 april 2017
op het verzoek in de zin van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: mr. S.A.J.T. Hoogendoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 17 januari 2017;
  • de schriftelijke reactie van mr. M. Wolfrat van 27 maart 2017;
  • de reactie van [verzoeker] van 29 maart 2017.
Het wrakingsverzoek is op 7 april 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen mr. S.A.J.T. Hoogendoorn en
mr. [A] namens de korpschef van politie.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M. Wolfrat als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer SBR UTR 16 / 3972 AW T2.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. De rechter heeft blijk gegeven van vooringenomenheid door op eigen initiatief contact op te laten nemen met de vertegenwoordiger van de korpschef van politie, toen een reactie op het verzoek om de zaak zonder zitting af te mogen doen uitbleef. Daarnaast heeft de rechter op eigen initiatief en rauwelijks de beslissing genomen om, na het verstrijken van de daarvoor gegeven termijn, uitstel te verlenen aan de korpschef van politie voor een reactie op de brieven van 1 maart 2017, nadat verzoeker al toestemming had gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, zonder te bezien of de eerdere brieven naar het juiste adres zijn verstuurd en zonder bij verzoeker om een reactie te vragen. Daarnaast handelt de rechter in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 1 van de Procesregeling bestuursrecht 2013. Bij verzoeker is de indruk gewekt dat de rechter, voor zover zij haar negatieve beslissingen niet al klaar heeft, de korpschef van politie maar al te graag de gelegenheid biedt om argumenten aan te dragen om tot een afwijzende beslissing te kunnen komen. Deze mogelijkheid tot het aandragen van argumenten had de korpschef van politie niet gehad als de rechter niet in strijd met de procesregeling een nadere reactietermijn had gegeven.
2.3.
Mr. Wolfrat heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat slechts telefonisch contact is opgenomen met de vertegenwoordiger van de korpschef van politie, omdat geen reactie was ontvangen op het verzoek om de zaak zonder nadere zitting af te mogen doen. Toen bleek dat de brieven van 1 maart 2017 de vertegenwoordiger van de korpschef van politie niet hadden bereikt, heeft de rechter aanleiding gezien om nog een nadere reactietermijn te geven. Dit betreft een processuele beslissing welke zich niet leent voor een oordeel van de wrakingskamer. De processuele beslissing geeft verder geen blijk van vooringenomenheid. De rechter heeft de korpschef van politie slechts in de gelegenheid gesteld om te reageren op brieven die de vertegenwoordiger aanvankelijk niet hadden bereikt. Dit zegt niets over de inhoudelijke beslissing van de rechter. Artikel 4 lid 3 van de Procesregeling bestuursrecht 2013 is, aldus de rechter, niet op deze situatie van toepassing.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om telefonisch contact met een van de partijen te laten opnemen, omdat een brief over het afzien van een vervolgzitting niet is beantwoord, het desgevraagd verlenen van uitstel voor de beantwoording van deze vraag en het geven van een inhoudelijke reactie, alle procedurele beslissingen zijn. Een als negatief ervaren procesbeslissing is echter in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissingen heeft genomen. Alleen indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet deze situatie zich in deze zaak niet voor. Uit het enkel opnemen van telefonisch contact door de rechtbank met de vertegenwoordiger van de korpschef van politie om te informeren na het uitblijven van een tijdige reactie, blijkt niet een zwaarwegende aanwijzing dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Ter zitting is verder namens de korpschef onweersproken gesteld dat, toen bleek dat de brieven van 1 maart 2017 niet waren ontvangen, namens de korpschef om een nadere reactietermijn is gevraagd. De rechter heeft hiertoe, anders dan verzoeker stelt, dus niet ambtshalve besloten. In zoverre is verzoeker van een onjuiste veronderstelling omtrent de feiten uitgegaan. Het verlenen van een nadere reactietermijn betreft een processuele beslissing van mr. Wolfrat, welke niet zo onbegrijpelijk is dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert of dat de angst voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer SBR UTR 16 / 3972 AW T2 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.C. Hagedoorn, voorzitter, R. in ’t Veld en
R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.