ECLI:NL:RBMNE:2017:2249

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
17/1183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de begunstigingstermijn in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

Op 8 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.J. Scholten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, dat hem gelastte om een woon- of recreatiegebouw, een hobbykas en een woonwagen binnen zes weken te verwijderen. Dit besluit was onderhevig aan een last onder dwangsom van in totaal € 45.000,-. Verzoeker had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/726, en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 24 april 2017 werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de begunstigingstermijn. Verzoeker stelde dat de termijn was opgeschort tot er onherroepelijk op het bezwaar was beslist, terwijl verweerder dit anders interpreteerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het standpunt van verweerder over de opschorting van de begunstigingstermijn niet eenduidig was en besloot daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De begunstigingstermijn werd met terugwerkende kracht verlengd tot het moment dat uitspraak op het beroep wordt gedaan.

De voorzieningenrechter bepaalde tevens dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/1183
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. Scholten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: Th. D.S. Bol).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], te [woonplaats]

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast het woon- of recreatiegebouw, de hobbykas en de woonwagen op het perceel [adres] te [woonplaats] binnen zes weken na de verzending van het besluit te verwijderen en verwijderd te houden onder oplegging van een last onder dwangsom van een bedrag ineens van € 30.000,- voor het woon- of recreatiegebouw, een bedrag ineens van € 5.000,- voor de hobbykas en een bedrag ineens van € 10.000,- voor de woonwagen.
Bij besluit van 9 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/726. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter bij afzonderlijke brief van 23 maart 2017 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn vanwege verblijf in het buitenland niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat verweerder volgens hem in beroep een andere uitleg geeft aan de periode van opschorting van de begunstigingstermijn dan in de bezwaarfase. De begunstigingstermijn is opgeschort totdat onherroepelijk op het bezwaar is beslist. Volgens verzoeker omvat dit ook de beroepsfase en is daarom ook niet gelijktijdig met het indienen van een beroepschrift om een voorlopige voorziening gevraagd, terwijl verweerder nu stelt dat de begunstigingstermijn slechts is opgeschort tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat het standpunt van verweerder over de opschorting van de begunstigingstermijn in de diverse stukken en ter zitting niet eenduidig is geweest. Gelet op de hierdoor ontstane onduidelijkheid, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en de begunstigingstermijn, voor zover deze zou zijn verstreken, met terugwerkende kracht te verlengen tot het moment dat uitspraak op het beroep wordt gedaan.
4. De voorzieningenrechter ziet gelet op de inhoud van de zaak, het verhandelde ter zitting en de wens van derde-partijen om bij de zitting aanwezig te zijn, geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kort te sluiten en tevens op het beroep te beslissen. Ter zitting is aan partijen meegedeeld dat de rechtbank ernaar streeft het beroep op korte termijn op zitting te behandelen.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de begunstigingstermijn met terugwerkende kracht wordt opgeschort tot de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.