Op 8 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. G.J. Scholten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, dat hem gelastte om een woon- of recreatiegebouw, een hobbykas en een woonwagen binnen zes weken te verwijderen. Dit besluit was onderhevig aan een last onder dwangsom van in totaal € 45.000,-. Verzoeker had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/726, en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 24 april 2017 werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de begunstigingstermijn. Verzoeker stelde dat de termijn was opgeschort tot er onherroepelijk op het bezwaar was beslist, terwijl verweerder dit anders interpreteerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het standpunt van verweerder over de opschorting van de begunstigingstermijn niet eenduidig was en besloot daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De begunstigingstermijn werd met terugwerkende kracht verlengd tot het moment dat uitspraak op het beroep wordt gedaan.
De voorzieningenrechter bepaalde tevens dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 990,-. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.