ECLI:NL:RBMNE:2017:2287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
5787496 / MC FORM 17-2862
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet Normering Topinkomens bij non-actiefstelling en de overgangsbepaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Noorderbreedte B.V. en een voormalige topfunctionaris, hierna aangeduid als [belanghebbende]. De zaak betreft de toepassing van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) in het kader van een non-actiefstelling van [belanghebbende]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [belanghebbende] op non-actief is gesteld in december 2015 en dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten die de beëindiging van het dienstverband regelt per 1 september 2016. Noorderbreedte vorderde terugbetaling van een bedrag dat als onverschuldigd betaald zou zijn aangemerkt, omdat het salaris en de vergoedingen tijdens de non-actiefstelling het maximum van € 75.000,- overschreden zouden hebben, zoals bepaald in de WNT.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de bepalingen in de arbeidsovereenkomst, die de doorbetaling van het salaris tijdens non-actiefstelling regelen, onder de overgangsregeling van artikel 7.3 lid 6 WNT vallen. Dit betekent dat de afspraken die vóór de inwerkingtreding van de WNT zijn gemaakt, gerespecteerd moeten worden. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van Noorderbreedte tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag niet kan worden toegewezen, omdat de betalingen niet in strijd zijn met de WNT. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de vergoeding voor rechtsbijstand niet onder de WNT valt, tenzij er sprake is van misbruik. De vordering van Noorderbreedte is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de WNT en de bescherming van eerder gemaakte afspraken in arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties van non-actiefstelling van topfunctionarissen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 26 april 2017 ex artikel 96 Rv
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 5787496 / MC FORM 17-2862 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDERBREEDTE B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster, hierna ook te noemen: Noorderbreedte,
gemachtigde mr. A.J.H. Geense
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende, hierna ook te noemen: [belanghebbende] ,
gemachtigde mr. R.J. Voorink.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van Noorderbreedte, ter griffie ingekomen op 23 maart 2017;
- het verweerschrift van [belanghebbende] van 12 april 2017;
1.2.
Partijen hebben op grond van artikel 96 Rv zich gewend tot de kantonrechter van hun keuze met het verzoek uitspraak te doen. Partijen hebben vervolgens uitdrukkelijk afgezien van een mondelinge behandeling.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[belanghebbende] is op 1 september 2012 bij Noorderbreedte in dienst getreden en was laatstelijk werkzaam in de functie van […] . Zij genoot in die functie een
salaris van € 9.474,21 bruto per maand, te vermeerderen met onder andere 8%
vakantietoeslag, 2,33% eindejaarsuitkering en een aantal andere emolumenten. In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 11 Schorsing/non- activiteit
“(..) 4. Noordeerbreedte kan anders dan in de voorgaande leden aangegeven mevrouw [belanghebbende] op non-activiteit stellen indien door deze non activiteitsstelling aan een onhoudbare situatie binnen Noorderbreedte een einde wordt gemaakt en de oorzaak van deze onhoudbare situatie gelegen is in de persoon van mevrouw [belanghebbende] . De Raad van Bestuur van Zorgpartners Friesland zal alle mogelijkheden onderzoeken om de non-activiteit op te heffen, echter indien in redelijkheid niet verwacht kan worden dat de betrekkingen binnen Noorderbreedte door terugkeer van mevrouw [belanghebbende] kunnen worden hersteld zal Noorderbreedte een procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst initiëren.
5. Gedurende de periode van schorsing en non-activiteit zoals bedoeld in dit artikel blijven de voor mevrouw [belanghebbende] geldende arbeidsvoorwaarden onverkort gehandhaafd.”
Artikel 13 Schadevergoeding
1. Ingeval Noorderbreedte de arbeidsovereenkomst wil beëindigen, zal overleg plaats vinden over een beëindigingsovereenkomst waarin een schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid wordt opgenomen. Dit geldt niet bij ontslag wegens een dringende reden zoals bedoeld in de artikelen 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.”
De opzegtermijn voor Noorderbreedte bedraagt zes maanden.
2.2.
Eind september 2015 ontstond binnen Noorderbreedte grote onrust als gevolg van een rapport van het onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] . Uit dat onderzoek zou zijn gebleken dat bij de werknemers van Noorderbreedte grote onvrede heerste over de wijze waarop aan de onderneming leiding werd gegeven. Dit leidde tot opzegging van het vertrouwen in de directie door vakbonden en OR. Begin december 2015 is [belanghebbende] door de interim bestuurder [A] uit haar functie ontheven en de facto op non-actief gezet.
2.3.
Tussen partijen is vervolgens overleg gevoerd over de wijze waarop de arbeidsovereenkomst kon worden beëindigd. Partijen hebben op 25 januari 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst eindigt met ingang van 1 september 2016.Aan [belanghebbende] komt een beëindigingsvergoeding toe van € 33.059,05 bruto. [belanghebbende] werd verder vrijgesteld van werk en het gebruikelijke loon werd door Noorderbreedte tot einde dienstverband betaald.
2.4.
Noorderbreedte B.V. behoort tot een groep rechtspersonen met als zustervennoot-
schappen Medisch Centrum Leeuwarden B.V. en Ziekenhuis Tjongerschans B.V. te Heerenveen. De aandelen van de drie vennootschappen worden gehouden door stichting Zorgpartners Friesland. Ten tijde dat partijen in onderhandeling traden over een beëindigingsregeling, resulterend in een vaststellingsovereenkomst d.d. 25 januari 2016 was het (de bestuurder van) Noorderbreedte niet bekend dat op het niveau van stichting Zorgpartners Friesland meegewerkt werd aan een onderzoek door het agentschap CIBG over de vraag of een aantal hoogst ondergeschikten in dienst bij MCL, Noorderbreedte en Tjongerschans onder het bereik van de WNT viel. In haar (concept)rapport van 19 juli 2016 concludeert het CBIG het volgende:
“Met betrekking tot Noorderbreedte concludeer ik dat, naast de voorzitter de andere twee directeuren aangemerkt dienen te worden als topfunctionaris. Deze functionarissen zijn, tezamen met de voorzitter (cq directeur /bestuurder), als team verantwoordelijk voor het integraal resultaat van de instelling en hebben ieder een mandaat voor het nemen van beslissingen.”
2.5.
Zorgpartners Friesland heeft bij brief van 15 augustus 2016 aan CIBG bericht dat over het verslagjaar 2016 de jaarrekening zou worden ingericht volgens de aanwijzingen
van het CIBG. Daarmee aanvaardde/erkende Zorgpartners Friesland (ook namens
Noorderbreedte) de conceptrapportage van CIBG als juist en dus ook dat [belanghebbende] als topfunctionaris in de zin van de WNT heeft te gelden.

3.Relevante wet- en regelgeving

3.1.
Artikel 1.6 WNT luidt:
“1. Voor zover partijen een hogere bezoldiging overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de bezoldiging van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald.
2. Voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de uitkering van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.
3. Voor zover partijen een winstdeling, bonus of andere vorm van variabele beloning overeenkomen, is deze overeenkomst nietig, tenzij die overeenkomst betrekking heeft op uitzonderingen krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2.11 of artikel 3.8. De betaling van een winstdeling, bonus of andere vorm van variabele beloning is nietig, tenzij die betaling betrekking heeft op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde uitzonderingen.
4. Ieder beding tussen partijen houdende kwijtschelding van een onverschuldigde betaling of een schenking die met de onverschuldigde betaling wordt verrekend, is nietig.”
3.2.
Artikel 2.10 WNT luidt:
“1. Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000,=. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75.000,=, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.
2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.
3. Voor de toepassing van deze wet wordt bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt de datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt aangemerkt als datum waarop het dienstverband beëindigt.”
3.3.
Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 december 2015, nr. 2015-0000734306, houdende vaststelling van beleidsregels inzake de toepassing van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector met ingang van 1 januari 2016 (Beleidsregels WNT 2016) paragraaf 4 luidt:
“§ 4. Non-activiteit
Artikel 9. Non-activiteit vóór inwerkingtreding Reparatiewet WNT
Hoewel de Reparatiewet WNT geen terugwerkende kracht heeft, mag artikel 2.10, derde lid, WNT worden toegepast op een periode van non-activiteit vóór 28 november 2014 als ware de Reparatiewet WNT in die periode al in werking getreden. Voor zover in de periode vóór 28 november 2014 vooruitlopend op het einde van het dienstverband (deels) niet is gewerkt, is derhalve geen sprake van verboden non-activiteit. Wel telt de bezoldiging die betrekking heeft op een periode van non-activiteit vooruitlopend op het einde van het dienstverband, mee als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband.”
3.4.
Wijziging van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector met het oog op een betere uitvoering van de wet (Reparatiewet WNT) 34 017 Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
“6. Non-activiteit
Op grond van de WNT zijn de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband gemaximeerd. Om te voorkomen dat partijen dit maximum ontduiken door topfunctionarissen met behoud van salaris langer in dienst te houden, zonder dat daarvoor werkzaamheden verricht behoeven te worden, is in de huidige artikelen 2.10, derde lid, en 3.7, derde lid, WNT verboden dat partijen afspreken het dienstverband op een later tijdstip te eindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris zijn arbeidsprestatie beëindigt. Op grond van het huidige artikel 1.6, derde lid, WNT is een beding dat in strijd is met dit verbod nietig. Bovendien is in dit artikellid bepaald dat de bezoldigingen die zijn betaald over een periode dat de topfunctionaris de hem opgedragen taken niet meer vervult, onverschuldigd zijn betaald, en derhalve terugbetaald dienen te worden aan de werkgever. In de praktijk is gebleken dat deze laatste bepaling te absoluut is voor de situatie dat in geval van non-activiteit weliswaar bezoldiging wordt betaald, maar dat deze tezamen met de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband het van toepassing zijnde maximumbedrag voor uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband (twaalf keer het laatste maandsalaris, met een maximum van € 75.000,=) niet te boven gaat. In dat geval is immers geen sprake van een ontduiking van het maximum voor de ontslaguitkering. Om tegemoet te komen aan de hiervoor weergegeven praktijk, doch tevens ontduiking van het maximum voor de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband te voorkomen, is er in dit wetsvoorstel voor gekozen de bezoldiging tijdens de bedoelde periode van non-activiteit voor de toepassing van deze wet aan te merken als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Hierdoor kan de tijdens een periode van non-activiteit betaalde «bezoldiging», tezamen met de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband, het maximum voor de ontslaguitkering niet te boven gaan.”
3.5.
Sub i van artikel 1.1 van de WNT bevat de definitie van ‘uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband’ en luidt:
“Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift”
3.6.
De op artikel 1.9 WNT gebaseerde Uitvoeringsregeling WNT geeft nadere regels omtrent hetgeen onder de WNT tot de bezoldiging wordt gerekend. Artikel 2 lid 1 aanhef en sub w en y Uitvoeringsregeling WNT luidt:
“Ten aanzien van de functionaris in dienstbetrekking wordt, voor zover niet in het tweede lid uitgezonderd, in ieder geval tot de bezoldiging in de zin van de wet gerekend:
w. overige vaste en variabele belastbare vergoedingen ter dekking van zakelijke kosten;
y. doorbetaling van de in dit genoemde componenten tijdens ziekte, tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, tijdens een sabbatical, tijdens schorsing van de functionaris hangende een onderzoek en tijdens vakantie;”
3.7.
En lid 2 aanhef en onder e:
“Ten aanzien van de functionaris in dienstbetrekking wordt in ieder geval niet tot de bezoldiging in de zin van de wet gerekend:
e. vergoedingen en verstrekkingen die als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in zijn aangewezen, waaronder begrepen de gerichte vrijstellingen als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, van die wet en op nihil gestelde verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.7, 3.9 en 3.10 van de uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (werkkostenregeling).”
3.8.
Artikel 4 lid 1 van de Uitvoeringsregeling WNT luidt (voor zover van belang):
“Tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband in de zin van de wet wordt, voor zover niet in het tweede lid uitgezonderd, in ieder geval gerekend:
a. de tussen partijen of de tussen de werkgever en de topfunctionaris overeengekomen vergoeding wegens beëindiging van het dienstverband;
b. de uitkering van een bedrag ineens of in termijnen uit hoofde van een afvloeiingsregeling;
c. de door de rechter vastgestelde uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, met dien verstande dat de betaling van een door de rechter vastgestelde uitkering die het maximum, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, en 3.7, eerste lid, van de wet overschrijdt, niet onverschuldigd is.
en artikel 4 lid 2:
2. Tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband wordt niet gerekend de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband die voortvloeit uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift, doch slechts voor zover de uitkering rechtstreeks, dwingend en eenduidig daaruit voortvloeit”.
3.9.
In artikel 7.3 lid 6 is een overgangsbepaling opgenomen en luidt:
“Een beding in afwijking van artikel 2.10, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3.7, eerste lid, is, indien het beding is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, dan wel voorafgaand aan de aanvraag van de subsidiebeschikking waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage dan wel de bekendmaking van de subsidiebeschikking.”

4.Het verzoek

4.1.
Noorderbreedte verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [belanghebbende] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 32.662,64 als onverschuldigd betaald.
4.2.
Aan haar verzoek legt Noorderbreedte het navolgende ten grondslag. Het CIBG heeft vastgesteld dat de functie van [belanghebbende] is aan te merken als een functie die valt onder de werking van de WNT. Krachtens artikel 2.10 lid 3 WNT (en artikel 3.7 lid 3WNT) geldt dat bezoldiging die tijdens een periode van non-activiteit wordt betaald voor de WNT wordt gekwalificeerd als een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Omdat het salaris, dat betaald wordt tijdens een periode van non-activiteit, voor de toepassing van de WNT wordt behandeld als een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, mag een toegekende ontslagvergoeding tezamen met de bezoldiging over de periode van non-activiteit het maximum van € 75.000,- bruto (bij een fulltime dienstverband) niet overschrijden. Van het bedrag van € 75.000- mag alleen worden afgeweken als er een beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht van artikel 7.3 lid 6 WNT. Het overgangsrecht ziet uitsluitend op een beding in afwijking van artikel 2.10 eerste lid. Artikel 7.3 lid 6 WNT ziet niet op bedingen die een regeling geven voor doorbetaling tijdens non-activiteit, zoals opgenomen in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst. Bovendien geldt dit ook voor de toegekende ontslagvergoeding zelf en de advocaatkosten, omdat in de arbeidsovereenkomst geen concrete beëindigingsvergoeding is opgenomen noch een beding ter zake kosten rechtsbijstand.
4.3.
Aan [belanghebbende] is, gerekend vanaf de datum van de vaststellingsovereenkomst van 25 januari 2016, over de periode van 1 februari 2016 tot 1 september 2016 aan salaris betaald € 66.319,47 bruto en aan vaste vergoeding € 3.294,12. Daarnaast is een beëindigingsvergoeding betaald van € 33.059,05 bruto en kosten rechtsbijstand voor een bedrag van € 5.000,00. Het totaalbedrag van € 107.662,64 is ruim boven het maximum van € 75.000,00. Het verschil van € 32.662,64 is dan ook onverschuldigd betaald.

5.Het verweer

5.1.
[belanghebbende] voert verweer. [belanghebbende] heeft onder meer aangevoerd, kort samengevat, dat zij niet is aan te merken als topfunctionaris in de zin van de WNT. Daarnaast zijn er vijf redenen waarom geen sprake is van een door Noorderbreedte onverschuldigd gedane betaling:
( i) de arbeidsovereenkomst dateert van vóór de inwerkingtreding van de WNT (per 1 januari 2013),
(ii) de doorbetaling van bezoldiging in de periode 1 februari tot 1 september 2016 geschiedde deels op grond van een wettelijk voorschrift en
(iii) deels op grond van een overeengekomen beding, terwijl
(iv) sprake is geweest van een op non-actiefstelling om een eind te maken aan de (blijkens de door interim directeur [A] afgelegde verklaring) door Noorderbreedte BV als onhoudbaar bestempelde situatie binnen en
( v) de non-activiteit onvrijwillig is geweest, terwijl er geen oogmerk is geweest om de WNT te ontduiken, zodat op grond van het onder (i) tot en met (iv) gestelde de aan mevrouw [belanghebbende] betaalde onder het overgangsrecht viel c.q. op grond van het onder (v) gestelde was toegestaan.

6.De beoordeling

6.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Toepassing WNT
6.2.
[belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet is aan te merken als topfunctionaris in de zin van de WNT. [belanghebbende] voert daartoe kort samengevat aan dat [belanghebbende] en haar collega geen integrale verantwoordelijkheid hadden en evenmin belast waren met de dagelijkse leiding van de rechtspersoon of de instelling.
6.3.
Gelet op artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de WNT valt Zorgpartners Friesland (ZPF), waarvan Noorderbreedte onderdeel uitmaakt, onder de WNT. ZPF behoort op grond van artikel 5 van de Wet Toelating Zorginstellingen tot de toegelaten instellingen en valt hierdoor binnen het domein van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). In het Besluit aanwijzing toezichthouders WNT / VWS (Stcrt. 2012. 26813, gewijzigd bij Stcrt. 2015, 28999) heeft de minister van VWS de directeur van het Agentschap CIBG, de Chief Financial Officer van het Agentschap CIBG en de medewerkers van het team WNT van het Agentschap CIBG aangewezen als WNT-toezichthouder op alle rechtspersonen en instellingen waarvoor de minister van VWS moet worden aangemerkt als de minister wie het aangaat.
6.4.
Overeenkomstig artikel 1.1 lid b sub 5 WNT zijn topfunctionarissen de leden van de hoogst uitvoerende en toezichthoudende organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5 van de wet alsmede de hoogst ondergeschikte of de leden van de groep hoogst ondergeschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de dagelijkse leiding van de gehele rechtspersoon of de gehele instelling. In haar concept ‘rapport van bevindingen Zorgpartners Friesland Wet Normering Topinkomens’ van 19 juli 2016 heeft CIBG geconcludeerd dat [belanghebbende] moet worden aangemerkt als topfunctionaris in de zin van de WNT. ZFP heeft naar aanleiding van het rapport aan het CIBG op 15 augustus 2016 medegedeeld de bevindingen te volgen en uitvoering te geven aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Een besluit van het CIBG in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht, waartegen bezwaar openstaat, is als gevolg van de mededeling van ZFP aan het CIBG uitgebleven. Voor zover de toepasselijkheid van de WNT al tot de (volledige) beoordelingsvrijheid van de kantonrechter behoort en niet uitsluitend langs de bestuursrechtelijke weg dient te worden beantwoord, is de kantonrechter van oordeel dat partijen, maar in het bijzonder [belanghebbende] , onvoldoende gedocumenteerd hebben/heeft onderbouwd dat, ter weerlegging van de bevindingen van het CIBG, in haar geval de WNT geen toepassing dient te vinden. Voorshands dient de kantonrechter dan ook uit te gaan van die door het CIBG (voorlopig) vastgestelde bevindingen en zal eerst worden bezien of een van de overige weren van [belanghebbende] slaagt.
De overgangsregeling van artikel 7.3 lid 6 WNT
6.5.
De kantonrechter stelt vast dat [belanghebbende] door de interim bestuurder begin december 2015 op non-actief is gesteld. Een schriftelijke bevestiging of exacte datum ontbreekt. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is vervolgens beëindigd per 1 september 2016. Daartoe is door partijen op 25 januari 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij aan [belanghebbende] overeenkomstig de bepalingen uit de arbeidsovereenkomst (artikel 13) een ontslagvergoeding is toegekend van € 33.059,05 bruto overeenkomstig de toentertijd gehanteerde kantonrechtersformule. [belanghebbende] is verder vrijgesteld van werk met behoud van loon en emolumenten (artikel 11 arbeidsovereenkomst). Tot einde dienstverband is aan [belanghebbende] een bedrag gerekend vanaf 1 februari 2016 tot 1 september 2016 tijdens haar non-activiteit betaald een bedrag van € 66.319,47 bruto aan salaris, € 3.294.12 aan vaste onkostenvergoeding en € 5.000,- als bijdrage in de advocaatkosten.
6.6.
Per 1 januari 2013 is de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) in werking getreden. De wet normeert de bezoldiging van de hoogste leidinggevenden (‘topfunctionarissen’) in de publieke en semipublieke sector. De wet stelt verschillende bezoldigings- en ontslagvergoedingsmaxima vast en verplicht tot openbaarmaking van afspraken en betalingen die boven de vastgestelde maxima uitgaan.
6.7.
De terugbetalingsvordering van Noorderbreedte is gebaseerd op de stelling dat het loon, alsmede de onkostenvergoeding en bijdrage advocaatkosten over de periode 1 februari 2016 tot 1 september 2016 (deels) onverschuldigd is betaald, omdat die betaling die met [belanghebbende] is overeengekomen, in strijd is met dwingend recht, de WNT.
6.8.
De vraag die hier voorligt is of de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen vergoeding van € 33.059,05 bruto in combinatie met de loonverplichting, de onkostenvergoeding en de advocatenkosten van € 74.613,59 (deels bruto) op grond van het in de WNT opgenomen overgangsrecht dient te worden gerespecteerd, omdat het beding van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst en het beding van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst, waarop deze vergoedingen zijn gebaseerd, voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is overeengekomen en de werking van die bedingen op grond van artikel 7.3 lid 6 WNT gedurende vier jaar na inwerkingtreding van de WNT is toegestaan. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend.
6.9.
Het enkele feit dat in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst geen concreet bedrag aan schadevergoeding is genoemd bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar volstaan is met de opmerking dat een schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid dient te worden vastgesteld, maakt niet dat de overeengekomen vergoeding niet onder de werking van artikel 7.3 lid 6 WNT valt. De overeengekomen vergoeding in de vaststellingsovereenkomst is gebaseerd op de toen gangbare kantonrechtersformule. De stelling van Noorderbreedte dat die vergoeding te hoog zou zijn vanwege verwijtbaar disfunctioneren wordt door Noorderbreedte op geen enkele wijze onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat de overgangsbepaling van artikel 7.3 lid 6 WNT maakt dat het beding en de daaruit voortvloeiende vergoeding als bovenomschreven dient te worden gerespecteerd.
6.10.
De vraag die vervolgens hier voorligt is of voornoemde bepaling ook met zich meebrengt dat dit heeft te gelden voor de uitbetaling van het loon gedurende de periode van non-activiteit, de onkostenvergoeding en advocatenkosten. Volgens de parlementaire geschiedenis is de strekking van het huidige artikel 2.10 lid 3 WNT dat een werkgever en een werknemer mogen overeenkomen dat voorafgaande aan een uitdiensttreding het salaris wordt doorbetaald, terwijl daar geen werkzaamheden tegenover staan, maar dat het loon gedurende de non-activiteit tezamen met de eventuele uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband het bedrag van € 75.000,00 bruto niet te boven mag gaan. (zie overweging 3.5 m.b.t. Reparatiewet WNT). Daarvan is in het onderhavig geval in beginsel sprake. Echter de kantonrechter stelt vast dat partijen in de arbeidsovereenkomst van 20 juni 2012 in artikel 11 expliciet hebben opgenomen dat de werkgever een betalingsverplichting heeft van het loon gedurende een schorsing dan wel non-actiefstelling. Nu de wetgever de bezoldiging tijdens een periode dat geen werkzaamheden meer worden verricht voorafgaand aan beëindiging van het dienstverband aanmerkt als ontslaguitkering dient het beding in de arbeidsovereenkomst ook thans als zodanig te worden gekwalificeerd. Dit betekent dat het beding onder het toepassingsbereik van artikel 7.3 lid 6 moet worden gebracht. Wat geldt ter zake van afspraken over non-activiteit vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband die gemaakt zijn (ruim) vóór inwerkingtreding van de WNT is niet expliciet in de WNT geregeld. In de Memorie van Toelichting wordt ter zake ook niets opgemerkt. Artikel 2.10, lid 3 WNT heeft tot doel om ontduiking van het maximum dat geldt voor de beëindigingsuitkering te voorkomen en dus misbruik te voorkomen. Gelet op het feit dat de invoering van de WNT niet op voorhand was te voorzien moet worden aangenomen dat de ruim vóór inwerkingtreding van de wet gemaakte afspraken over non-activiteit niet zijn gemaakt om de wet de ontduiken. De wetgever heeft onduidelijkheid laten bestaan over wat in een dergelijk geval als het onderhavige het toepassingsbereik dient te zijn van de overgangsregeling, zodat artikel 7.3 lid 6 WNT in het voordeel van [belanghebbende] dient te worden uitgelegd. Overigens stijgt de uitkering terzake loon, onkosten en advocatenkosten van € 74.613,59 ook nog eens niet uit boven het in de WNT gestelde maximum van 75.000,00.
Kosten rechtsbijstand
6.11.
Noorderbreedte stelt zich nog op het standpunt dat de vergoeding voor rechtsbijstand van € 5.000,00 niet vóór 1 januari 2013 is overeengekomen en aldus niet onder het overgangsrecht valt, zodat dit bedrag eveneens onverschuldigd aan [belanghebbende] is betaald. De kantonrechter volgt Noorderbreedte daarin niet. De vraag komt er in de kern op neer of vergoedingen als die van de kosten van rechtsbijstand van de topfunctionaris, uit hoofde van de WNT toelaatbaar zijn naast de andere vergoeding(en) onder de WNT; met andere woorden of vergoeding van deze kosten valt onder de definitie uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 WNT. De WNT biedt op de vraag of dit soort uitkeringen naast de beëindigingsvergoeding onder de WNT toelaatbaar zijn geen antwoord. Uit artikel 4 Uitvoeringsregeling WNT volgt al evenmin eenduidig of de vergoedingen gerekend moeten worden tot de uitkering bij beëindiging dienstverband. Een redelijke wetstoepassing - mede in het licht van het doel van de WNT - brengt mee dat dit soort vergoedingen, die uitsluitend zien op kosten van juridische bijstand, weliswaar voldaan rond de beëindiging van het dienstverband, niet als een uitkering moet worden gezien die onder het bereik van de WNT dient te vallen, tenzij sprake is van misbruik. Dit kan bijvoorbeeld zijn indien de uitkering ter vrije beschikking staat van de topfunctionaris en vervolgens niet wordt besteed aan de kosten van rechtsbijstand. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
6.12.
De vordering van Noorderbreedte wordt afgewezen.
6.13.
Gelet op het bovenstaande behoeven de overige standpunten van partijen geen nadere bespreking.
6.14.
Noorderbreedte zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

7.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af.
veroordeelt Noorderbreedte in de proceskosten begroot op 300,00 salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.