ECLI:NL:RBMNE:2017:2542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4920
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA en de geschiktheid van geduide functies

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 april 2017, wordt de zaak behandeld van eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die eerder een WGA-uitkering ontving, is in 2016 herbeoordeeld en geacht voor 41,54% arbeidsongeschikt. Eiser betwist deze beoordeling en stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat hij niet lichamelijk is onderzocht door de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze tot hun oordeel zijn gekomen en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat het medisch onderzoek onjuist zou zijn. Eiser heeft diverse medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn en dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4920

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Steijgerwalt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
ISS Nederland B.V., te De Meern.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de hoogte van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt, maar dat hij vanaf 2 mei 2016 wel meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Eiser wordt voor 41,54% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 4 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en derde-partij zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Ter zitting is het onderzoek aangehouden, omdat bleek dat de nadere reactie van verweerder van 13 februari 2017 niet bij eiser bekend was. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om alsnog hierop te reageren. Eiser heeft bij brief van 21 februari 2017 gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting, heeft de rechtbank op 20 maart 2017 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiser is werkzaam geweest als soldeerder/lasser van orgelpijpen voor 38 uur in de week en als schoonmaker voor 10 uur per week bij ISS Nederland B.V. (hierna: ex-werkgever), in totaal voor 48 uur per week. Eiser meldde zich op 23 september 2007 ziek vanuit de Werkloosheidswet (WW) voor zijn werk als soldeerder/lasser en op 15 november 2007 voor zijn werk als schoonmaker vanwege rugklachten. Na een wachttijd van 104 weken is aan eiser per 20 september 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij eiser op arbeidskundige gronden 100% arbeidsongeschikt is geacht en is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Vanaf 20 april 2011 ontvangt eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering. Naar aanleiding van het verzoek van 15 december 2015 van de ex-werkgever heeft verweerder een herbeoordeling van eisers arbeidsongeschiktheid verricht, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beslissing om eiser voor 41,54% arbeidsongeschikt te achten, in stand gelaten. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
3. Eiser kan zich niet verenigen met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, nu hij nooit lichamelijk is onderzocht door de verzekeringsartsen. Eiser voert verder aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Zo is er geen sprake van somatisatie en voelt hij zich met deze kwalificatie niet serieus genomen. Eiser heeft constant pijn in zijn rug en lijdt daar dagelijks onder. Hij wil alleen behandeling van zijn rugpijn, niet van zijn depressie. Die zal verdwijnen als de pijn verdwenen is. Door de dagelijkse rugpijn heeft eiser geen normaal dag- en nachtritme. Hij slaapt hooguit twee uur achter elkaar en dan moet hij bewegen. Door het ontbreken van voldoende nachtrust is hij te moe om te werken. De urenomvang dient dan ook te worden aangepast gelet op de rugklachten van eiser. Evenmin is rekening gehouden met de agressie regulatieproblematiek waar eiser mee te kampen heeft en waarvoor behandeling is geadviseerd. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser verschillende stukken overgelegd, waaronder informatie van de huisarts van 14 december 2016, diverse informatie van de polikliniek revalidatiegeneeskunde De Hoogstraat, een brief van acupuncturist [A] van
14 februari 2009, een intakeverslag van Medinello van 11 oktober 2016 en een verklaring van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [B] van 9 februari 2017.
4. Naar aanleiding van de arbeidskundige gronden die in beroep zijn aangevoerd heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Buijs in haar rapport van 11 januari 2017 overwogen dat het in de functie van Kassière (SBC-code 316011) niet goed mogelijk is om te vertreden en even op te staan. Daarom moet bij nader inzien deze functie alsnog vervallen. Hierdoor stijgt de arbeidsongeschiktheid van eiser naar 53,23%. De arbeidsongeschiktheidsklasse blijft 35-80%.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. De rechtbank leidt uit het dossier af dat verzekeringsarts Aroetunian eiser, blijkens haar rapport van 19 april 2016, heeft gezien op het spreekuur van 16 maart 2016, dossierstudie heeft verricht en eiser medisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de huisarts en deze informatie op 29 maart 2016 ontvangen. Zij heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en dat rekening dient te worden gehouden met lichamelijke en psychische beperkingen. De beperkingen hebben met name betrekking op zware lichamelijke inspanning, bepaalde omgevingsfactoren en rugbelastende factoren. Ondanks het ontbreken van evidente afwijkingen op het mentale vlak wordt er vooralsnog rekening gehouden met verminderde conflicthantering, verminderde flexibiliteit bij wisselende werkomstandigheden en een verhoogd afbreukrisico waardoor eiser geen grote verantwoordelijkheden kunnen worden opgelegd. Vanwege medicatiegebruik is eiser beperkt ten aanzien van gevaar opleverende werksituaties en beroepsmatig chauffeurswerk. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2016.
7. Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt, heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Mourik, blijkens haar rapport van 23 september 2016, kennis genomen van het onderzoek van Aroetunian, de dossiergegevens bestudeerd en eiser gezien tijdens de hoorzitting van
14 september 2016. Zij merkt op dat de ernst van de door eiser ervaren klachten niet te verklaren is uit medisch objectiveerbare afwijkingen. Ondanks dat is de verzekeringsarts eiser wel ruimschoots tegemoet gekomen door beperkingen aan te nemen ten aanzien van fysiek zware arbeid/rugbelastende arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in haar rapport dat er in bezwaar geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden, die aanleiding geven tot herziening van het eerder ingenomen verzekeringskundig oordeel. Eiser is daarom per datum in geding van 2 mei 2016 belastbaar conform de FML van 25 april 2016.
8. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat geen lichamelijk onderzoek door de verzekeringsartsen is verricht. De verzekeringsarts heeft in haar rapport opgemerkt dat het lichamelijk onderzoek niet goed is uit te voeren, omdat eiser het als belastend ervaart en helemaal niet mee werkt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het wederom verrichten van een lichamelijk onderzoek, ruim vier maanden na de datum in geding, geen meerwaarde. De rechtbank kan dat wel volgen, bovendien berust het medisch oordeel op meer dan alleen lichamelijk medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van alle door eiser geuite klachten. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen alle beschikbare informatie van de medische specialisten kenbaar in hun beoordeling betrokken, beeldvormend onderzoek verricht door de foto’s van eiser te bekijken en hun beoordeling inzichtelijk gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft gepoogd om eiser lichamelijk te onderzoeken, maar stuitte op weerstand van eiser. Dat eiser niet (opnieuw) lichamelijk is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gelet op die voorgeschiedenis niet onbegrijpelijk. Tegen die achtergrond leidt het gedeeltelijk achterwege laten van een lichamelijk onderzoek niet tot de conclusie dat sprake is van onzorgvuldigheid.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van
23 september 2016 uitvoerig en begrijpelijk gemotiveerd waarom de verzekeringsarts in de FML van 25 april 2016 in voldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De verzekeringsartsen hebben verklaard dat sprake is van somatisatie van de klachten en dat de klachten van eiser niet medisch objectiveerbaar zijn. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Mourik is daar in haar rapportage van 10 februari 2017 aan de hand van de stukken van de informatie van huisarts, revalidatiearts en het multidisciplinaire team van Medinello nog expliciet op ingegaan, waarbij zij mede op basis van die informatie opmerkt dat aan de rug van eiser niet veel afwijkends te vinden is en dat de klachten die eiser claimt, niet te objectiveren zijn. De in beroep ingebrachte stukken onderschrijven het oordeel van verweerder.
10. De rechtbank heeft ter zitting met eiser gesproken over zijn situatie en zijn moeite met het willen praten over wat eiser ‘privé’ noemt. Aan de orde is gekomen dat eisers opvatting daarover, haaks staat op hoe de medische wetenschap hier tegenaan kijkt, aangezien daarbij het uitgangspunt is dat lichamelijke en psychische klachten met elkaar samenhangen en gezamenlijk dienen te worden aangepakt. Eiser kan hiervoor wel goede redenen hebben, maar als die niet bij de artsen bekend zijn, kan daar niets mee worden gedaan. Dat eiser sinds 1 december 2016 tweewekelijks begeleidingsgesprekken voert met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige is een heel belangrijke eerste stap op weg naar behandeling. Voor de datum in deze procedure in geding, 2 mei 2016, kan dit echter niet meewegen bijvoorbeeld op het punt van beschikbaarheid; de behandeling is immers na de datum in geding gestart.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eveneens voldoende is onderbouwd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische argumenten bestaan om een urenbeperking noodzakelijk te achten. In de FML is rekening gehouden met beperkingen van eiser ten aanzien van conflicthantering. De rechtbank ziet geen informatie die aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat er verdergaande beperkingen bij eiser dienen te worden aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert verder aan dat de geduide functies geen van allen geschikt zijn omdat deze niet passen bij de in de FML opgenomen beperkingen, nu eiser niet in staat is om samen te werken.
12. Arbeidsdeskundige Roering heeft in zijn rapport van 2 mei 2016 vastgesteld dat eiser de functies van Productiemedewerker (SBC-code 111180), wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en loketbediende (SBC-code 316011) zou kunnen verrichten, waarbij de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) als reservefunctie is geduid. Daarbij is gemotiveerd, mede na overleg met de verzekeringsarts, waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser op 41,54% vastgesteld.
In haar rapport van 3 oktober 2016 concludeert arbeidskundige bezwaar en beroep Buijs dat het bezwaarschrift geen aanleiding geeft om anders te concluderen. De FML wijzigt niet en er zijn geen arbeidskundige bezwaren aangevoerd. In het arbeidskundig onderzoek in beroep van 11 januari 2017 wordt door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten aanzien van drie van de vier geduide functies geconcludeerd dat deze in overeenstemming met de FML. Ten aanzien van de functie van Kassière wordt bij nader inzien geconcludeerd dat deze functie ongeschikt is. Naar aanleiding hiervan is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser aangepast. Dit leidt echter niet tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
Met de rapportages van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het Claim- Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS), is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser zoals omschreven in de FML van 25 april 2016. Een beperking op samenwerken is daarin niet opgenomen. Nu uit de eerdere overwegingen volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de beperkingen voor eiser juist zijn vastgelegd, zijn de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor eiser geschikt. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Aan de hand van de middelste van de drie functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven (het mediane loon), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 11 januari 2017 de verdiencapaciteit van eiser bepaald. Hierop heeft verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 53,23% vastgesteld.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.