ECLI:NL:RBMNE:2017:2600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
C/16/433849 / KG ZA 17-136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over afgifte en inzage in gegevens tussen franchisegever en gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als eiseres, en meerdere gedaagden, waaronder twee andere besloten vennootschappen en een bestuurder. Eiseres, actief als franchisegever en groothandel in drogisterijen, vorderde onder meer afgifte van gegevens en inzage in administratie die door gedaagden werd beheerd, in het kader van de beëindigde samenwerking. De procedure begon met een dagvaarding op 17 maart 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 maart 2017. Eiseres stelde dat zij de samenwerking met gedaagden had beëindigd per 1 februari 2017 en dat gedaagden weigerden de benodigde gegevens te verstrekken, wat leidde tot schade en reputatieverlies voor eiseres. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres een spoedeisend belang had bij de gevorderde gegevens, en dat gedaagden verplicht waren om deze af te geven. De rechter wees de vorderingen van eiseres grotendeels toe, inclusief het verbod voor gedaagden om negatieve uitlatingen te doen over eiseres en het verplichten van gedaagden tot rectificatie. Tevens werden dwangsommen opgelegd voor het niet voldoen aan de veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/433849 / KG ZA 17-136
Vonnis in kort geding van 12 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.J. Jager te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.E. Stam te Naarden.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. en afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 maart 2017 met producties 1 tot en met 43,
  • de producties 44 tot en met 50 van [eiseres] ,
  • de producties 1 tot en met 18 van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de tijdens de mondelinge behandeling van 27 maart 2017 door [gedaagde sub 1] c.s. overgelegde pleitnota.
1.2.
Vervolgens was vonnis bepaald.
1.3.
Bij faxbericht van 5 april 2017 heeft mr. Jager namens partijen verzocht om aanhouding in verband met lopende schikkingsonderhandelingen. Dit verzoek is gehonoreerd.
1.4.
Bij faxbericht van 20 april 2017 heeft mr. Jager namens [eiseres] verzocht vonnis te wijzen, omdat tussen partijen geen schikking tot stand is gekomen.
1.5.
Daarop is wederom vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is actief als franchisegever en groothandel op het gebied van drogisterijen. [eiseres] exploiteert sinds januari 2016 de winkelformule “DA” van de landelijke opererende drogisterijketen DA en het daarbij behorende distributiecentrum. [eiseres] heeft in dat verband samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zelfstandig ondernemende drogisterijen (hierna: franchisenemers).
2.2.
Vóór [eiseres] exploiteerde DA Retailgroep B.V. (hierna: DARG) de DA-winkelformule via eigen vestigingen en franchisevestigingen.
2.3.
Op grond van een op 11 augustus 1999 tussen (een rechtsvoorgangster van) DARG en [gedaagde sub 1] gesloten overeenkomst regelde [gedaagde sub 1] met ingang van 1 september 1999 de administratieve verwerking van de (papieren) DA-cadeaubonnen tegen betaling van een vergoeding door DARG. DARG verrichtte zelf de financiële afwikkeling (de zogeheten clearing) daarvan.
2.4.
[gedaagde sub 3] is de (middellijk) bestuurder van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] is een aan [gedaagde sub 1] gelieerde vennootschap, waarvan [gedaagde sub 3] tevens de (middellijk) bestuurder is.
2.5.
Op 9 juni 2009 hebben DARG en [gedaagde sub 1] een hernieuwde overeenkomst gesloten inzake de cadeaubonnenverwerking. Daarin is onder meer opgenomen dat de uitgifte van de cadeaubonnen in beginsel op 1 juli 2010 zou eindigen en dat [gedaagde sub 1] dan nog gedurende een overgangsperiode van twee jaar de verwerking van de reeds uitgegeven cadeaubonnen zou blijven verzorgen. DARG is de cadeaubonnen na 1 juli 2010 blijven uitgeven.
2.6.
Op 9 augustus 2011 hebben DARG en [gedaagde sub 1] de overeenkomst van 9 juni 2009 gewijzigd en verlengd tot en met 31 december 2012. In de overeenkomst is onder meer opgenomen dat de uitgifte van de cadeaubonnen in beginsel op 1 januari 2013 zou eindigen, de overeenkomst voor de daarbij behorende werkzaamheden dan van rechtswege zou eindigen en partijen daarover uiterlijk 1 september 2012 nadere afspraken zouden maken. Daarbij is wederom opgenomen dat [gedaagde sub 1] na het staken van de uitgifte van de cadeaubonnen nog twee jaar zou zorgdragen voor de administratieve verwerking daarvan.
2.7.
In een brief van 17 september 2012 van DARG aan [gedaagde sub 1] , die zowel door DARG als door [gedaagde sub 1] is ondertekend, is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
Zoals u weet staakt DA de uitgifte van de cadeaubonnen niet per 31 december 2012. Aangezien de huidige overeenkomst is verlengd tot 31 december 2012, maken wij voor de periode daarna graag nieuwe afspraken met [gedaagde sub 1] . (…)
Graag spreken we met [gedaagde sub 1] af dat we 31 oktober a.s. aanhouden als datum waarop een nieuwe overeenkomst gesloten wordt met als ingangsdatum 1 januari 2013. Vanaf de ingangsdatum van deze overeenkomst vervallen dan alle oude(re) overeenkomsten, zodat er één nieuwe en complete overeenkomst is. Deze overeenkomst zal gelden voor onbepaalde tijd.
In de nieuwe overeenkomst zullen onder meer afspraken worden opgenomen over het verstrekken van management informatie en disaster recovery op basis van de volgende uitgangpunten:
Management informatie:
  • [gedaagde sub 1] stelt wekelijks, of op een nader af te stemmen frequentie, gegevens ter beschikking aan DA voor informatie-doeleinden;
  • De door [gedaagde sub 1] te verstrekken gegevens omvat alle navolgende door [gedaagde sub 1] verzamelde en vastgelegde informatie met betrekking tot de DA cadeaubonnen (‘de Data’), met als enige uitzondering de laatste 6 cijfers van het bonnummer, te weten:
o Leden
o Bestellingen(inname en uitgifte) van leden met bloc/bon-nummers minus de laatste 6 cijfers.
 Datum bestelling
 Lidnummer
 Aantal blocs + waarde
o Inname bonnen
o Inname lidnummer
o Uitgifte lidnummer
o Datum inname
o Bonnummer minus laatste 6 cijfers van het bonnummer.
(…)
Ter voorkoming van verdere discussie stellen wij - wellicht ten overvloede - op voorhand vast dat:
  • Alle door [gedaagde sub 1] verzamelde en vastgelegde gegevens met betrekking tot de DA cadeaubonnen, waaronder de
  • De
Vooruitlopend op de nieuw te sluiten overeenkomst zeggen wij bij voorbaat toe dat:
DA in ieder geval een opzegtermijn van vier maanden zal aanhouden.
(…)”
2.8.
DARG en [gedaagde sub 1] zijn daarop in onderhandeling getreden, maar dit heeft niet geresulteerd in de totstandkoming van een nieuwe overeenkomst. DARG is al die tijd doorgegaan met de uitgifte van de cadeaubonnen en [gedaagde sub 1] met de administratieve verwerking daarvan.
2.9.
DARG is op 29 december 2015 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J. Lensink tot curator. Kort na dit faillissement heeft [eiseres] met de curator overeenstemming bereikt over een doorstart van DARG.
2.10.
Begin januari 2016 heeft [eiseres] contact opgenomen met [gedaagde sub 1] . Bij e-mailbericht van 8 januari 2016 heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 3] geschreven:
“(…)
Ik heb net met u de volgende afspraak over de facturering voor de komende maanden Januari, februari en Maart 2016 besproken.
U factureert voor u bemiddeling van de cadeaubonnen elke maand uw normale bedrag en verhoogt dit met een bedrag van 3000,-€ exclusief BTW. Dan komt u op een totaal bedrag van 9000,-€, Excl. BTW. Dit ter compensatie van uw gedeclareerde factuur van 1 december 2015 aan de DA Retailgroep. U gaf aan dat u zich kan vinden in dit voorstel en dat u dan de dienstverlening conform de afspraak blijft uitvoeren.
(…)”
2.11.
[eiseres] heeft de uitgifte van cadeaubonnen voortgezet en [gedaagde sub 1] de administratieve verwerking daarvan tegen ontvangst van een door [eiseres] te betalen vergoeding. [eiseres] verzorgt de financiële afwikkeling (de eerdergenoemde clearing).
2.12.
Op 29 april 2016 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] mondeling en schriftelijk bericht dat zij de samenwerking wil beëindigen, omdat zij de cadeaubonnenregistratie in eigen beheer wil gaan uitvoeren. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] verzocht uiterlijk op 1 juni 2016 de administratie, cadeaubonnen en software en alle overige relevante zaken waarover [gedaagde sub 1] in het kader van de dienstverlening aan [eiseres] beschikt aan haar over te dragen.
2.13.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn vervolgens in overleg getreden over de voorwaarden waaronder de dienstverlening van [gedaagde sub 1] zal worden beëindigd. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.14.
Op 21 december 2016 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] mondeling bericht dat zij de samenwerking wil beëindigen per 1 februari 2017. Bij brief van 30 januari 2017 heeft zij deze opzegging bevestigd en [gedaagde sub 1] gesommeerd de cadeaubonnen en de voor [eiseres] gevoerde administratie aan haar over te dragen. [gedaagde sub 1] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.15.
Op 30 januari 2017 is [eiseres] overgegaan op digitale cadeaubonnen, die zij in eigen beheer uitgeeft. Per die datum heeft zij ook het beheer van de nog in omloop zijnde papieren cadeaubonnen in eigen hand genomen.
2.16.
Bij verzoekschrift van 1 februari 2017 heeft [eiseres] verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte en levering ten laste van [gedaagde sub 1] op alle goederen van [eiseres] die [gedaagde sub 1] onder zich houdt, waaronder alle cadeaubonnen en cadeaubonblokken, en tot aanstelling van een gerechtelijk bewaarder.
2.17.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, het verzoek toegewezen, met dien verstande dat alleen verlof is verleend tot het leggen van beslag op de voorraad blanco cadeaubonblokken en op de retour gekomen cadeaubonblokken.
2.18.
Bij verzoekschrift van 1 februari 2017 heeft [eiseres] tevens verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [gedaagde sub 1] op alle boeken, (digitale) bescheiden en geschriften die verband houden met de (inmiddels beëindigde) samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , ongeacht of deze informatie in fysieke vorm is of zich op digitale gegevensdragers bevindt, zij het beperkt tot (een kopie van):
a. alle gegevens en/of overzichten waaruit volgt welke cadeaubonblokken met welke barcodes aan welke franchisenemer zijn verzonden,
b. alle gegevens en/of overzichten waaruit volgt welke cadeaubonnen retour zijn gekomen, c. alle gegevens en/of overzichten waaruit volgt welke retour gekomen cadeaubonnen nog verrekend moeten worden,
d. alle correspondentie tussen [gedaagde sub 1] en franchisenemers van [eiseres] met betrekking tot de clearing,
en tot aanstelling van een gerechtelijk bewaarder.
2.19.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, het verzoek toegewezen, met dien verstande dat daarbij is bepaald dat het verlof niet ziet op de onder d. bedoelde correspondentie en dat het verlof verder uitsluitend ziet op gegevens en/of overzichten die dateren vanaf 1 januari 2016, zijnde het moment waarop de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een aanvang nam.
2.20.
Het bewijsbeslag is op 3 februari 2017 gelegd door mevrouw J.A. Voogt, gerechtsdeurwaarder te Dordrecht, (hierna: de deurwaarder), bijgestaan door de heer
[A] , ict-deskundige bij [bedrijfsnaam 2] . De in beslag genomen zaken zijn in gerechtelijke bewaring gegeven aan Equilibristen gerechtsdeurwaarders te Dordrecht (hierna: de gerechtelijk bewaarder)
2.21.
Bij dagvaarding van 17 februari 2017 heeft [eiseres] (samen met [bedrijfsnaam 1] B.V.) [gedaagde sub 1] in een bodemprocedure betrokken voor deze rechtbank en daarin onder meer gevorderd veroordeling van [gedaagde sub 1] tot afgifte van de in bewaring genomen cadeaubonnen en overige door haar gehouden DA-cadeaubonnen en tot het (laten) verstrekken van een afschrift van en/of inzage in de in bewaring genomen gegevens en alle overige administratie die [gedaagde sub 1] in het kader van haar werkzaamheden voor [eiseres] en voor DARG heeft bijgehouden, met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de beslag- en proceskosten.
2.22.
In februari 2017 heeft [gedaagde sub 1] , in de persoon van [gedaagde sub 3] , brieven gestuurd aan (ex)franchisenemers waarin zij zich over [eiseres] en het tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] gerezen geschil heeft uitgelaten. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] gesommeerd zich van het doen van dergelijke uitlatingen te onthouden.
2.23.
Op 21 februari 2017 heeft [gedaagde sub 1] twee facturen aan [eiseres] verzonden voor verrichte werkzaamheden in de maanden februari en maart 2017. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] daarop gesommeerd alle activiteiten die verband houden met de (beëindigde) samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] te staken.
2.24.
[eiseres] is er door verschillende franchisenemers op aangesproken dat er door haar geen clearing meer wordt uitgevoerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
primair
I [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis opdracht te verstrekken aan de gerechtelijk bewaarder tot het verstrekken van een afschrift van en/of inzage in de onder haar in bewaring genomen [eiseres] -Gegevens, als bedoeld in randnummer 40 van de dagvaarding, aan [eiseres] , welke gegevens voorafgaand zullen worden voorgeselecteerd door de deurwaarder met medewerking van een ict-deskundige van [bedrijfsnaam 2] dan wel een door de voorzieningenrechter aan te wijzen onafhankelijke ict-deskundige,
II [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te doen toekomen kopieën van alle correspondentie die door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] aan enige (ex)franchisenemer van [eiseres] is verzonden vanaf week 3 en 4 van januari 2017, waaronder in ieder geval facturen die al dan niet aan de franchisenemers zijn verzonden,
III bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde sub 1] c.s. aan de gerechtelijk bewaarder te geven opdrachten en voor [eiseres] derhalve direct uitvoerbaar is in geval [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de onder I en II vermelde veroordeling voldoet,
IV [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt tot het verstrekken van een afschrift van en/of inzage in de DA-Gegevens binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] niet aan deze verplichting voldoen met een maximum van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom,
V [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt om zich te onthouden van het doen van op enigerlei wijze (schriftelijk en/of in woord) uitlatingen jegens de franchisenemers van [eiseres] over [eiseres] en/of het onderhavige geschil tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] en [eiseres] , althans [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] dit te verbieden op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze en/of voor een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn,
VI [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] verbiedt om op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten en/of diensten te verlenen of aanbiedingen te doen met betrekking tot de cadeaubonadministratie van [eiseres] aan franchisenemers van [eiseres] , althans [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] dit te verbieden op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze en/of voor een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn,
VII [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een rectificatie te verspreiden onder alle franchisenemers van [eiseres] met de navolgende inhoud:
“Geachte heer, mevrouw,
Op last van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht laat ik u namens [gedaagde sub 1] B.V. alsmede [gedaagde sub 2] B.V. weten dat bij eerdere contacten met u ten onrechte de suggestie is gewekt dat [gedaagde sub 1] B.V. en/of [gedaagde sub 2] B.V. in opdracht van de [eiseres] B.V. de administratie van de door u als franchisenemer gehanteerde cadeaubonnen zou verzorgen. Dit is niet juist. [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] B.V. en ikzelf zijn niet langer gerechtigd om dergelijke werkzaamheden te verrichten voor u, u diensten te verlenen of u aanbiedingen te doen. Bijgaand treft u volledigheidshalve een kopie van het kort gedingvonnis aan.
met vriendelijke groet,
de heer [gedaagde sub 3] ”
althans met een door de voorzieningenrechter te bepalen inhoud,
VIII [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer en iedere dag dat zij niet aan het hiervoor onder IV tot en met VII gevorderde voldoen met een maximum van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom,
IX [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
subsidiair
I [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] veroordeelt tot het verstrekken van een afschrift van en/of inzage in (al dan niet een deel van) de DA-Gegevens aan [eiseres] waarvan de [eiseres] -Gegevens zich thans in gerechtelijke bewaring bevinden op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze en termijn,
II een zodanige voorziening treft als de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
[eiseres] legt - samengevat - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
[eiseres] stelt dat tussen haar en [gedaagde sub 1] een kortdurende samenwerking heeft plaatsgevonden, inhoudende dat [gedaagde sub 1] de administratieve verwerking van DA-cadeaubonnen, die door franchisenemers worden uitgegeven, regelde tegen betaling van een vergoeding door [eiseres] . [eiseres] heeft deze samenwerking per 1 februari 2017 beëindigd, omdat zij de administratie van de cadeaubonnen zelf is gaan verzorgen. [eiseres] is jegens haar franchisenemers verplicht om dit op een deugdelijk manier te doen. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] verzocht om afgifte van de cadeaubonnen die [gedaagde sub 1] onder zich houdt en van (een kopie van) de administratieve gegevens die [gedaagde sub 1] voor [eiseres] en daarvoor voor DARG heeft bijgehouden, die benodigd zijn voor de financiële afwikkeling van de cadeaubonnen. [gedaagde sub 1] weigert aan dit verzoek te voldoen. [eiseres] stelt dat zij zo spoedig mogelijk over deze gegevens dient te beschikken, ook omdat zij zonder die gegevens niet in staat is tot een correcte financiële afwikkeling, de hiervoor genoemde clearing. [eiseres] moet namelijk kunnen controleren welke ontvangende franchisenemer in verband met een door haar ingewisselde cadeaubon een creditfactuur dient te ontvangen en aan welke uitgevende franchisenemer een factuur moet worden gestuurd. [eiseres] heeft aan haar franchisenemers een garantie verstrekt voor het geval een uitgevende franchisenemer niet aan haar betalingsverplichtingen jegens een ontvangende franchisenemer voldoet. Doordat [eiseres] niet over de genoemde gegevens beschikt, schiet zij in haar verplichtingen jegens haar franchisenemers tekort, waarvoor zij aansprakelijk wordt gesteld. [eiseres] lijdt daardoor schade. [eiseres] vordert daarom een afschrift van en/of inzage in de administratie en grondt deze vordering onder meer op de artikelen 5:2 BW, 843a Rv, 7:403 lid 2 BW en 6:162 BW. [eiseres] stelt verder dat [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] zich jegens haar franchisenemers negatief en onjuist uitlaat over [eiseres] en dat [eiseres] ook daardoor schade lijdt. De reputatie van [eiseres] als relatief nieuw hoofd van een groot franchiseconcern, is kwetsbaar. Nu [gedaagde sub 3] met het doen van deze uitlatingen ondanks sommaties doorgaat, vordert [eiseres] dat het [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wordt verboden om zich over [eiseres] of over het geschil met [eiseres] uit te laten en dat zij worden verplicht om met betrekking tot de gedane uitlatingen een rectificatie te verspreiden. Ook zou het hen moeten worden verboden om nog werkzaamheden met betrekking tot de cadeaubonadministratie van [eiseres] te verrichten.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
[eiseres] stelt dat zij er in verband met de hiervoor in 3.2 genoemde garanties en het risico op reputatieschade een spoedeisend belang bij heeft om over de door haar gevraagde gegevens te beschikken. Ook bij het gevorderde verbod op het doen van uitlatingen over [eiseres] en/of het onderhavige geschil en het continueren van werkzaamheden en het gevorderde gebod tot het verspreiden van een rectificatie bestaat volgens [eiseres] een spoedeisend belang, omdat er onrust heerst bij de franchisenemers en voorkomen moet worden dat deze onrust nog groter wordt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hier afdoende uit dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorzieningen en dat van haar niet kan worden verlangd dat zij de uitkomst van de door haar gestarte bodemprocedure afwacht.
Vorderingen I tot en met III betreffende gegevens verband houdend met samenwerking [eiseres] - [gedaagde sub 1]
4.2.
[eiseres] vordert onder I - kort gezegd - dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] worden/wordt veroordeeld tot het geven van een opdracht aan de gerechtelijk bewaarder tot het verstrekken van een afschrift van en/of inzage in de in bewaring genomen gegevens (aangeduid als de [eiseres] -Gegevens), onder verwijzing naar de in randnummer 40 van de dagvaarding gegeven omschrijving van die gegevens (daar aangeduid als de DA-Gegevens). De voorzieningenrechter constateert dat de in randnummer 40 gegeven omschrijving van de gegevens niet gelijkluidend is aan de in het beslagrekest opgenomen aanduiding van de gegevens, waar het verlof op ziet. Nu [eiseres] in randnummers 47 en 48 een omschrijving heeft gegeven van de gegevens waarop beslag is gelegd (in randnummer 48 aangeduid als de [eiseres] -Gegevens), gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de verwijzing naar de in randnummer 40 genoemde DA-Gegevens een vergissing betreft. De voorzieningenrechter zal de vordering daarom aldus begrijpen dat deze ziet op de in bewaring genomen gegevens waarop het bewijsbeslag rust, zijnde (blijkens het beslagrekest):
alle boeken, (digitale) bescheiden en geschriften die verband houden met de (inmiddels beëindigde) samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] , ongeacht of deze informatie in fysieke vorm is of zich op digitale gegevensdragers bevindt, zij het beperkt tot (een kopie van):
a. alle gegevens en/of overzichten daterend vanaf 1 januari 2016 waaruit volgt welke cadeaubonblokken met welke barcodes aan welke franchisenemer zijn verzonden,
b. alle gegevens en/of overzichten daterend vanaf 1 januari 2016 waaruit volgt welke cadeaubonnen retour zijn gekomen,
c. alle gegevens en/of overzichten daterend vanaf 1 januari 2016 waaruit volgt welke retour gekomen cadeaubonnen nog verrekend moeten worden.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze vordering jegens [gedaagde sub 1] toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat er tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht gold in de zin van artikel 7:400 BW en dat deze overeenkomst in ieder geval per
1 februari 2017 door [eiseres] is beëindigd. Partijen twisten over de vraag wat deze overeenkomst inhield en welke opzegtermijn [eiseres] dientengevolge in acht had moeten nemen. [eiseres] stelt dat het een kortdurende samenwerking betrof op basis van een ad hoc afspraak. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat de samenwerking gebaseerd was op voortzetting van de contractuele afspraken tussen DARG en [gedaagde sub 1] . Het antwoord op de genoemde vraag kan in het kader van dit kort geding evenwel in het midden blijven. Vaststaat immers dat de overeenkomst is geëindigd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:403 lid 2 BW dient een opdrachtnemer aan de opdrachtgever rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd. Aangenomen kan worden dat dit tevens de verplichting omvat voor de opdrachtnemer om bij het einde van de opdracht alles wat hij uit hoofde van de overeenkomst voor de opdrachtgever onder zich heeft aan de opdrachtgever af te dragen of af te geven (Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/115). Deze afgifteplicht ziet niet alleen op materiaal dat de opdrachtnemer van de opdrachtgever heeft aangenomen ten behoeve van de opdracht, maar ook op (een kopie van het) materiaal dat de opdrachtnemer zelf heeft samengesteld om de opdracht te kunnen uitvoeren, zoals een (elektronisch) dossier. Dit brengt met zich dat [gedaagde sub 1] gehouden is om al hetgeen zij in het kader van de inmiddels beëindigde overeenkomst van opdracht tussen haar en [eiseres] voor [eiseres] onder zich heeft aan [eiseres] dient af te geven, waaronder (een kopie van) de gevorderde gegevens.
4.5.
Het door [gedaagde sub 1] c.s. gedane beroep op opschorting van de afgifteplicht dient te worden gepasseerd. [gedaagde sub 1] stelt dat [eiseres] de overeenkomst voortijdig heeft beëindigd, althans bij de beëindiging van de overeenkomst geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen, en dat zij daardoor schade heeft geleden. Met het oog op deze schadevergoedingsverplichting van [eiseres] schort [gedaagde sub 1] de nakoming van haar verplichting tot afgifte op. Ook als deze schadevergoedingsverplichting van [eiseres] zou bestaan, zou het beroep op het genoemde opschortingsrecht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid echter onaanvaardbaar zijn. Gebleken is dat [eiseres] zonder de gevorderde gegevens niet in staat is om tot een correcte financiële afwikkeling van de cadeaubonnen, de zogenoemde clearing, over te gaan. Daardoor schiet zij tekort in haar verplichtingen jegens haar franchisenemers, die [eiseres] daarvoor aanspreken. [eiseres] lijdt daardoor schade en bij de franchisenemers bestaat onrust. [eiseres] heeft bij het verkrijgen van de gegevens daarom een zwaarwegend belang en dit zwaarwegende belang staat aan een uitoefening van het opschortingsrecht in de weg.
4.6.
[gedaagde sub 1] zal gezien het voorgaande worden veroordeeld om de gerechtelijk bewaarder opdracht te geven om [eiseres] een afschrift van en/of inzage in de hiervoor in 4.2 genoemde gegevens te verstrekken. Voor een veroordeling van [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 3] bestaat geen grond. [eiseres] heeft niet duidelijk gemaakt waarom [gedaagde sub 2] tot het geven van de genoemde opdracht zou moeten worden veroordeeld en dit valt, nu [gedaagde sub 2] bij de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] geen partij is, ook niet in te zien. Voor een veroordeling van [gedaagde sub 3] is evenmin reden. [eiseres] heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde sub 3] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, maar waarom dit zou meebrengen dat hij de opdracht aan de bewaarder ook in persoon, dus niet alleen in hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde sub 1] namens [gedaagde sub 1] , zal moeten verstrekken, heeft [eiseres] niet naar voren gebracht.
4.7.
[eiseres] vordert verder, onder II, - kort gezegd - dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] worden/wordt veroordeeld om aan [eiseres] kopieën te verstrekken van alle correspondentie die door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] aan enige (ex)franchisenemer van [eiseres] is verzonden vanaf week 3 en 4 van januari 2017, waaronder in ieder geval facturen die aan de franchisenemers zijn verzonden.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is deze vordering eveneens toewijsbaar jegens [gedaagde sub 1] . De afgifteplicht die uit de overeenkomst van opdracht voortvloeit, ziet namelijk ook op de correspondentie die in het kader van de opdracht die [eiseres] aan [gedaagde sub 1] heeft verstrekt door [gedaagde sub 1] , een aan haar gelieerde vennootschap of [gedaagde sub 3] is verstuurd. [eiseres] kan om deze reden afgifte van (een kopie van) deze stukken verlangen.
4.9.
[eiseres] vordert onder III dat de voorzieningenrechter bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde sub 1] c.s. aan de gerechtelijk bewaarder te geven opdrachten en voor [eiseres] derhalve direct uitvoerbaar is in geval [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de onder I en II vermelde veroordeling voldoet. Nu de onder II bedoelde correspondentie niet onder het bereik van het beslagverlof valt, zal de voorzieningenrechter deze vordering aldus begrijpen dat de indeplaatstreding alleen betrekking heeft op de aan de gerechtelijk bewaarder te geven opdracht als gevorderd onder I.
4.10.
Het gevorderde zal op grond van het bepaalde in artikel 3:300 lid 1 BW en nu [gedaagde sub 1] c.s. hiertegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, worden toegewezen.
Vordering IV betreffende gegevens verband houdend met de samenwerking DARG - [gedaagde sub 1]
4.11.
[eiseres] vordert onder IV - kort gezegd - dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] worden/wordt veroordeeld tot het verstrekken aan [eiseres] van een afschrift van en/of inzage in de DA-Gegevens op straffe van een dwangsom. Uit de in randnummer 40 door [eiseres] gegeven omschrijving van de DA-Gegevens, gelezen in samenhang met hetgeen [eiseres] in randnummer 49 over de DA-Gegevens heeft geschreven, leidt de voorzieningenrechter af dat [eiseres] niet alleen een afschrift wil ontvangen van en/of inzage wil hebben in de gegevens waarop beslag is gelegd, maar dat zij tevens een afschrift wenst te ontvangen van en/of inzage wenst te hebben in alle soortgelijke administratieve gegevens die door [gedaagde sub 1] vervaardigd zijn in het kader van de samenwerking tussen DARG en [gedaagde sub 1] . De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom aldus begrijpen dat deze ziet op:
alle boeken, (digitale) bescheiden en geschriften die verband houden met de samenwerking tussen DARG en [gedaagde sub 1] , ongeacht of deze informatie in fysieke vorm is of zich op digitale gegevensdragers bevindt, zij het beperkt tot (een kopie van):
a. alle gegevens en/of overzichten waaruit volgt welke cadeaubonblokken met welke barcodes aan welke franchisenemer zijn verzonden,
b. alle gegevens en/of overzichten waaruit volgt welke cadeaubonnen retour zijn gekomen,
c. alle gegevens en/of overzichten waaruit volgt welke retour gekomen cadeaubonnen nog verrekend moeten worden.
4.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze vordering jegens [gedaagde sub 1] toewijsbaar op grond van het navolgende.
4.13.
De vordering heeft betrekking op gegevens die zijn vervaardigd voordat de overeenkomst van opdracht tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] een aanvang nam. [eiseres] stelt dat de bedoelde gegevens eigendom waren van DARG en dat zij nu aan [eiseres] in eigendom toebehoren, omdat [eiseres] alle activa van DARG heeft overgenomen. Deze stelling vindt steun in de overgelegde stukken. In de zowel door DARG als [gedaagde sub 1] ondertekende brief van 17 september 2012 (productie 11 [eiseres] ), zoals deels geciteerd in 2.7., is vastgelegd dat alle door [gedaagde sub 1] verzamelde en vastgelegde gegevens met betrekking tot de DA-cadeaubonnen, (de in de brief genoemde Data) eigendom zijn van DARG. Namens [eiseres] is ter zitting toegelicht dat DARG en [gedaagde sub 1] er beide altijd vanuit zijn gegaan dat deze gegevens toebehoorden aan DARG en dat dit toen op schrift is gesteld. Dit is door [gedaagde sub 1] c.s. niet weersproken. Verder heeft de curator bij brief van 22 maart 2017 (productie 49 [eiseres] ) bevestigd dat [eiseres] alle activa van DARG heeft overgenomen en dat voor zover de digitale gegevens die vervaardigd werden in het kader van de administratieve afwikkeling van de DA-cadeaubonnen in eigendom toebehoorden aan DARG, ook daarvan de eigendom is overgedragen aan [eiseres] . Dit alles is door [gedaagde sub 1] c.s. niet voldoende gemotiveerd betwist, zodat in deze procedure van de juistheid van het gestelde kan worden uitgegaan. Uit het vorenstaande vloeit voort dat [eiseres] als rechthebbende op de gegevens (en eigenaar van de documenten waarin deze gegevens zijn vastgelegd) heeft te gelden. Zij kan dan ook verlangen dat deze documenten aan haar ter beschikking worden gesteld en zéker dat zij hiervan een afschrift of hierin inzage verkrijgt.
4.14.
Overigens erkent [gedaagde sub 1] c.s. ook impliciet dat [eiseres] recht heeft op de genoemde gegevens. Zij stelt namelijk dat [eiseres] de bestaande afspraken met DARG heeft voortgezet, dat [gedaagde sub 1] daarom verplicht is de gegevens aan [eiseres] over te dragen, maar dat dat pas zal moeten gebeuren als er twee jaar zijn verstreken nadat de uitgifte van de bon is stopgezet omdat was afgesproken dat de overeenkomst met [eiseres] dan pas zou eindigen. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. zich ook in dit verband op een opschortingsrecht beroept, gaat de voorzieningenrechter hieraan om de hiervoor in 4.5. genoemde reden voorbij.
Vordering V, VI en VII betreffende het doen van uitlatingen, het verrichten van activiteiten en rectificatie
4.15.
[eiseres] vordert onder V, VI en VII - kort gezegd - dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] worden/wordt veroordeeld om zich te onthouden van het doen van uitlatingen jegens de franchisenemers van [eiseres] over [eiseres] en/of het onderhavige geschil tussen partijen en van het doen van werkzaamheden voor de franchisenemers van [eiseres] met betrekking tot de cadeaubonnenadministratie- en afwikkeling en om een rectificatie onder alle franchisenemers van [eiseres] te verspreiden met de in 3.1. weergegeven inhoud. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. in februari 2017 een brief heeft gestuurd aan franchisenemers van [eiseres] waarin zij mededelingen heeft gedaan over het tussen partijen gerezen geschil en waarin zij zich negatief en onjuist heeft uitgelaten over [eiseres] als organisatie. [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiseres] onder meer beschuldigd van rücksichtslos handelen. Zij heeft in de brief geschreven dat [eiseres] de samenwerking met [gedaagde sub 1] plotsklaps en met onmiddellijke ingang eenzijdig heeft beëindigd en dat de procedure die [eiseres] tegen [gedaagde sub 1] c.s. is begonnen kansloos is. Verder heeft zij vermeld dat [gedaagde sub 1] nog altijd in staat en bereid is en blijft om de uitgegeven cadeaubonnen administratief af te wikkelen voor de franchisenemers, met uitzondering van de verwerking van verrekeningen. [eiseres] heeft de betreffende brief overgelegd als productie 30. Door deze mededelingen is volgens [eiseres] verwarring ontstaan bij de franchisenemers en is [eiseres] geschaad in haar eer en goede naam. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. ondanks sommaties daartoe niet voornemens is te stoppen met het benaderen van de franchisenemers en het verrichten van werkzaamheden voor hen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft jegens [eiseres] gedreigd met het verzenden van nog twee brieven aan de franchisenemers van [eiseres] (producties 33 en 36 [eiseres] ). In die brieven laat [gedaagde sub 1] c.s. zich wederom op onjuiste en negatieve wijze uit over [eiseres] en vermeldt [gedaagde sub 1] c.s. opnieuw dat zij nog in staat is de werkzaamheden met betrekking tot de afwikkeling van de cadeaubonnen te verrichten. Het is [eiseres] daarnaast gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. na 1 februari 2017 nog verrekenfacturen heeft verzonden aan de franchisenemers van [eiseres] en dat zij bovendien is overgegaan tot het voldoen van creditfacturen van franchisenemers, waartoe zij niet gerechtigd is.
4.16.
De voorzieningenrechter acht het gevorderde toewijsbaar op grond van het navolgende.
4.17.
De vordering tot het verspreiden van een rectificatie en het gevorderde verbod op het doen van uitlatingen vormen een beperking van het in artikel 10 lid 1 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting. Op grond van artikel 10 lid 2 EVRM is een dergelijke beperking alleen toegelaten indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake wanneer een uitlating onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Voor beantwoording van de vraag of een uitlating onrechtmatig is, dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het genoemde recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het door artikel 8 EVRM beschermde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en/of eer en goede naam. Welk van beide rechten in een concreet geval zwaarder weegt, moet worden beoordeeld door een afweging van alle relevante feitelijke omstandigheden van het geval.
4.18.
Bij deze beoordeling is van belang of de mededelingen op waarheid berusten. Aangenomen kan worden dat de mededelingen van [gedaagde sub 1] c.s. die erop duiden dat [gedaagde sub 1] voor de franchisenemers van [eiseres] de aangewezen partij blijft voor de administratieve afwikkeling van de sinds 1999 uitgegeven cadeaubonnen, onjuist zijn en dat [gedaagde sub 1] c.s. daarvan op de hoogte was. Vaststaat immers dat [gedaagde sub 1] c.s. ten tijde van het doen van deze uitlatingen wist dat [eiseres] de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] per 1 februari 2017 had beëindigd, omdat zij de administratie van de cadeaubonnen zelf is gaan verzorgen. Voorts weegt de voorzieningenrechter mee dat de mededelingen van [gedaagde sub 1] c.s. inhoudende dat [eiseres] rücksichtslos heeft gehandeld ten tijde van en na de beëindiging van de samenwerking onvoldoende steun vinden in de in deze procedure gestelde omstandigheden. Nu deze onjuiste uitlatingen schadelijk zijn voor [eiseres] en [gedaagde sub 1] c.s. geen gegronde reden heeft aangevoerd voor het doen van deze uitlatingen, is het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig te achten jegens [eiseres] . De vordering die ziet op een verbod om dergelijke uitlatingen te doen, zal dan ook worden toegewezen op de wijze als in het dictum is bepaald. Dit verbod zal zich richten tot zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . In een door [eiseres] als productie 38 overgelegde e-mail van [gedaagde sub 3] van 23 februari 2017 heeft [gedaagde sub 3] [eiseres] laten weten dat een tweetal conceptbrieven niet door [gedaagde sub 1] maar door [gedaagde sub 2] aan de franchisenemers zouden worden verzonden. Hiermee is het belang van een verbod aan [gedaagde sub 2] gegeven. Om te voorkomen dat [gedaagde sub 3] de genoemde uitlatingen tegen franchisenemers doet, en het verbod aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee zinledig wordt, dient ook hem dit te worden verboden. De vordering ter zake van de rectificatie zal eveneens worden toegewezen op de wijze als in het dictum is bepaald, nu [gedaagde sub 1] c.s. tegen de inhoud van de door [eiseres] gewenste rectificatie geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd. Uit de tekst van deze rectificatie blijkt dat [eiseres] meent dat deze door [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] zal moeten worden verstuurd. De veroordeling zal zich dan ook (uitsluitend) tot [gedaagde sub 3] richten. De rectificatie zal aan alle franchisenemers moeten worden verzonden, omdat onduidelijk is welke franchisenemers [gedaagde sub 1] c.s. schriftelijk over dit geschil heeft bericht en er in dat opzicht dus geen onderscheid kan worden gemaakt.
4.19.
Uit het feit dat de overeenkomst van opdracht tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] per
1 februari 2017 is geëindigd volgt reeds dat [gedaagde sub 1] niet langer gerechtigd is om de overeengekomen werkzaamheden voor de franchisenemers van [eiseres] te verrichten. Door zonder rechtsgrond door te gaan met deze werkzaamheden en daarbij ook werkzaamheden van [eiseres] uit te voeren betreffende de financiële afwikkeling van de cadeaubonnen, handelt [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiseres] . Ook de vordering om het [gedaagde sub 1] te verbieden om de werkzaamheden aangaande de cadeaubonadministratie van [eiseres] op enigerlei wijze voort te zetten zal daarom worden toegewezen. Dit verbod zal, zoals eveneens gevorderd, ook zien op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , nu voorkomen moet worden dat het verbod aan [gedaagde sub 1] niet toereikend zal zijn.
Vordering VIII betreffende het opleggen van een dwangsom
4.20.
[eiseres] vordert onder VIII veroordeling van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer en iedere dag dat zij niet aan het door [eiseres] onder IV tot en met VII gevorderde voldoen met een maximum van
€ 100.000,00. [eiseres] heeft tevens onder IV veroordeling gevorderd van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] niet aan het onder IV gevorderde voldoen met een maximum van € 100.000,00. De voorzieningenrechter begrijpt het gevorderde aldus dat het onder VIII gevorderde niet ziet op de onder IV gevorderde hoofdveroordeling. De vorderingen ten aanzien van de dwangsommen zullen, als niet afzonderlijk betwist, worden toegewezen, op de wijze als in het dictum is bepaald.
Vordering IX betreffende de proceskosten
4.21.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 80,42
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.514,42
4.22.
De nakosten, waarvan [eiseres] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis opdracht te verstrekken aan de gerechtelijk bewaarder tot het verstrekken van een afschrift van en/of het verlenen van inzage in de gegevens als omschreven in 4.2. aan [eiseres] , welke gegevens voorafgaand zullen worden voorgeselecteerd door de deurwaarder met medewerking van een ict-deskundige van [bedrijfsnaam 2] ,
5.2.
bepaalt dat dit vonnis ex artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de door [gedaagde sub 1] aan de gerechtelijk bewaarder te geven opdracht ingeval [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de onder I vermelde veroordeling voldoet,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te doen toekomen kopieën van alle correspondentie die door [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] aan enige (ex)franchisenemer van [eiseres] is verzonden vanaf week 3 van januari 2017, waaronder in ieder geval de verzonden facturen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] een afschrift te verstrekken van en/of inzage te verlenen in de gegevens als omschreven in 4.11.,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om zich te onthouden van het doen van schadelijke en/of diffamerende uitlatingen over [eiseres] en het onderhavige geschil tussen partijen jegens de franchisenemers van [eiseres] ,
5.6.
verbiedt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten en/of diensten te verlenen of aanbiedingen te doen met betrekking tot de cadeaubonadministratie van [eiseres] aan franchisenemers van [eiseres] ,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 3] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een rectificatie te verspreiden onder alle franchisenemers van [eiseres] met de navolgende inhoud:
“Geachte heer, mevrouw,
Op last van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht laat ik u namens [gedaagde sub 1] B.V. alsmede [gedaagde sub 2] B.V. weten dat mogelijk bij eerdere contacten met u ten onrechte de suggestie is gewekt dat [gedaagde sub 1] B.V. en/of [gedaagde sub 2] B.V. nog in opdracht van de [eiseres] B.V. de administratie van de door u als franchisenemer gehanteerde cadeaubonnen zou verzorgen. Dit is niet juist. Sinds 1 februari 2017 zijn [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] B.V. en ikzelf niet langer gerechtigd om dergelijke werkzaamheden te verrichten voor u, u diensten te verlenen of u aanbiedingen te doen.
met vriendelijke groet,
de heer [gedaagde sub 3] ”
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] niet aan de in 5.5., 5.6. en 5.7. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet/voldoen, tot in totaal een maximum van
het€ 100.000,00 is bereikt,
5.10.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.514,42,
5.11.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.