Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiseres sub 1] ,
[eiseres sub 2],
[eiser sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 december 2016
- de comparitie van partijen die heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
- de brief van 20 februari 2017 van mr. Emmen met vier producties
- de brief van 23 februari 2017 van mr. Wijnbergen met productie 12.
2.De feiten
“constatering verdeling ouderlijke boedelverdeling”laten opmaken. In deze akte, waarin [eisers c.s.] zijn aangeduid als
“de kinderen”en [gedaagde] als
“de echtgenote”, staat – voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang – het volgende:
- de beschrijving van de huwelijksgoederengemeenschap, die bestaan heeft tussen de echtgenote en de overleden [erflater], en van de nalatenschap van laatstgenoemde;
- het afleggen van de belofte over de beschrijving;
- de vaststelling van de grootte van de erfdelen van de erfgenamen; en
- de constatering van de verdeling.
3.Het geschil
- de aandeelhouders- en bestuursbesluiten van [bedrijfsnaam] B.V. op grond waarvan de liquide middelen uit de vennootschap zijn uitgekeerd;
- de bankafschriften van [bedrijfsnaam] B.V. waaruit blijkt aan wie de liquide middelen van [bedrijfsnaam] B.V. tussen het moment van overlijden van erflater en 31 oktober 2014 zijn uitgekeerd;
- alle stukken met betrekking tot de door [bedrijfsnaam] B.V. bestaande pensioenverplichtingen waarvoor de vennootschap een voorziening aanhield, waaruit blijkt welke verplichtingen de vennootschap had tegenover welke personen, hoe groot die verplichtingen waren en op welke wijze die verplichtingen (tussentijds) konden worden beëindigd;
- het aandeelhoudersbesluit tot liquidatie van [bedrijfsnaam] B.V.
- de aangifte erfbelasting van de nalatenschap [B] ;
- de boedelbeschrijving van de nalatenschap van [B] ;
- de notariële en onderhandse aktes met betrekking tot de verkoop en levering van alle goederen die verkregen zijn uit de nalatenschap van [B] en nadien door erflater zijn verkocht;
- de verkoopakte van de boot;
- de lijst van de complete inboedel die ten tijde van het overlijden van erflater aanwezig was in de voormalige echtelijke woning en mogelijk in een bankkluis;
- de aangiftes inkomstenbelasting die erflater en [gedaagde] hebben gedaan over de jaren 2007 tot en met 2011;
- het polisblad en de polisvoorwaarden van de overlijdensrisicoverzekering;
- de correspondentie met de verzekeraar naar aanleiding van het overlijden van erflater;
- de bankafschriften waaruit blijkt aan wie en op welk moment uitkering onder de overlijdensrisicoverzekering heeft plaatsgevonden,
4.De beoordeling
“onafhankelijk notariskantoor”. Uit de tekst van de (hiervoor onder 2.4. geciteerde) akte blijkt dat partijen de mogelijkheid open hebben gelaten om de vordering van [eisers c.s.] (voortvloeiend uit de overbedeling na de ouderlijke boedelverdeling) aan te passen indien alsnog blijkt van het bestaan van goederen of schulden die niet in het vermogensoverzicht zijn vermeld. Dit geldt niet voor zover het betreft de wel in het vermogensoverzicht vermelde goederen en schulden. In de akte staat daarover immers vermeld:
“vorenstaande constatering en berekening wordt door elke deelgenoot te zijnen bate of schade aanvaard. Iedere deelgenoot heeft het hem toekomende ontvangen. Zij verlenen elkaar over en weer volledig kwijting". De rechtbank is (met [gedaagde] ) van oordeel dat zij uit de tekst van de overeenkomst redelijkerwijs mocht begrijpen dat partijen ten aanzien van de in het vermogensoverzicht genoemde goederen en schulden een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW hebben gesloten. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen – ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt – zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de van tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
“verwijdering van de tekst over ‘decharge executeur’ uit de akte”. Tijdens de comparitie heeft [gedaagde] onbetwist verklaard dat de notaris niet met haar heeft besproken dat [eisers c.s.] een déchargebepaling uit de akte verwijderd wensten te zien. Afgezien daarvan geldt dat de kennelijke wens van [eisers c.s.] om niet in te stemmen met ontslag van enige aansprakelijkheid van [gedaagde] voor haar handelen
als executeur– waarbij het enkel gaat om het beheer van de nalatenschap – niet zonder meer meebrengt dat partijen evenmin definitieve gebondenheid wensten ten aanzien van
de vaststellingvan de vorderingen uit hoofde van overbedeling.
“kwijting voor betaling van de koopprijs”voor erflater en zijn broer. Door het overlijden van [B] in 2002 eindigde het recht van gebruik en bewoning en behoorde tot zijn nalatenschap enkel nog het bloot juridisch eigendom van het appartementsrecht. Dit bloot juridisch eigendom vertegenwoordigde met het overlijden van [B] in 2002 geen waarde meer. Het volledige economische eigendom behoorde immers al aan erflater en zijn broer, terwijl het recht van gebruik en bewoning met het overlijden van [B] teniet was gegaan. Niet gezegd kan worden dat erflater ten aanzien van dit appartementsrecht in 2002 enige waarde
uit de nalatenschapvan [B] heeft verkregen, zoals [eisers c.s.] tot uitgangspunt lijken te nemen.
op het moment van overlijdenvan erflater op [2011] ) uit hoofde van de overbedeling van [gedaagde] voortvloeiend uit de ouderlijke boedelverdeling.
na betekeningvan dit vonnis (in plaats van
na wijzenvan vonnis, zoals door [eisers c.s.] gevorderd) – over te gaan tot afgifte aan [eisers c.s.] van een kopie van de (gezamenlijke) belastingaangifte 2011 van erflater en [gedaagde] . De reden hiervoor is dat eerst dwangsommen kunnen worden verbeurd na betekening van het vonnis (zie artikel 611a lid 3 Rv). De rechtbank ziet aanleiding om ambtshalve een maximum van € 10.000,-- aan de te verbeuren dwangsommen te verbinden.