ECLI:NL:RBMNE:2017:2683
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake huisvesting asielzoeker door gemeente Urk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) was gekoppeld aan de gemeente Urk voor huisvesting. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Urk, waarin hem huisvesting werd aangeboden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van het college geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De verzoeker had aangevoerd dat de toegewezen woning niet passend was en dat hij recht had op eigen woonruimte, gezien zijn meerderjarigheid en zelfstandige verblijfsvergunning. Hij stelde ook dat de koppeling aan de gemeente Urk door het COA niet correct was, omdat er geen separaat besluit van het COA was. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen appellabel besluit van het COA was overgelegd en dat de gemachtigde van de verzoeker ter zitting had verklaard dat er geen dergelijk besluit bestond. Daarom werd het COA niet als verweerder aangemerkt.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de brief van het college van burgemeester en wethouders slechts een mededeling was ter uitvoering van de taak om te voorzien in huisvesting en niet gericht was op rechtsgevolg. Aangezien het bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk werd verklaard, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.