ECLI:NL:RBMNE:2017:3024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
07.79000-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke beëindiging van dwangverpleging in de zaak van een ter beschikking gestelde betrokkene

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2017 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van een betrokkene, die ter beschikking was gesteld door het Gerechtshof Arnhem op 11 juli 2011. De betrokkene, geboren in 1989, verblijft in een kliniek en heeft sinds 5 maart 2012 een terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft eerder op 6 maart 2017 de maatregel van terbeschikkingstelling met een jaar verlengd en de beslissing over de verpleging aangehouden om de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken. Op 2 juni 2017 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.A.W. Knoester, en de officier van justitie, mr. P.E.F. Poppe, aanwezig was.

De rechtbank heeft rapporten van de reclassering en deskundigen in overweging genomen. De reclassering, vertegenwoordigd door mevrouw [A], heeft aangegeven dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn voor een voorwaardelijke beëindiging, mits de betrokkene zich afzijdig houdt van criminele netwerken en de aangeboden hulp accepteert. De reclassering heeft ook benadrukt dat de betrokkene over voldoende vaardigheden beschikt om stabiel te functioneren, met steun van zijn familie en vriendin.

De officier van justitie heeft zich echter verzet tegen de voorwaardelijke beëindiging, verwijzend naar een recent incident waarbij de betrokkene een telefoon de kliniek binnenbracht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen onder strikte voorwaarden, waaronder het naleven van aanwijzingen van de reclassering, het niet plegen van nieuwe strafbare feiten, en het verlenen van medewerking aan identificatieprocedures. De rechtbank heeft de reclassering opgedragen toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht - Strafraadkamer
Parketnummer: 07.790003-10
Uitspraak: 16 juni 2017
Beslissingover voorwaardelijke beëindiging dwangverpleging in de zaak van:
[betrokkene] ,
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
verblijvende in [verblijfplaats] te [woonplaats] ,
nader te noemen: betrokkene.

1.De procedure

Betrokkene is bij arrest van het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van
11 juli 2011 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, van welke terbeschikkingstelling de termijn is ingegaan op 5 maart 2012. Bij tussenbeslissing van 6 maart 2017 heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling laatstelijk met één jaar verlengd en de beslissing over het bevel tot verpleging van overheidswege aangehouden teneinde de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging nader te onderzoeken.
Voor de aangehaalde stukken verwijst de rechtbank naar de beslissing van deze rechtbank van 6 maart 2017. Nadien heeft de rechtbank van Tactus Reclassering Flevoland een rapport “Voorbereiding voorwaardelijke beëindiging TBS dwangverpleging met FPT” van 22 mei 2017 ontvangen, opgesteld door [A] , reclasseringswerker.
Het onderzoek betreffende de verpleging van overheidswege is door de rechtbank op 2 juni 2017 op de openbare terechtzitting behandeld. Betrokkene, bijgestaan door mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, en de officier van justitie mr. P.E.F. Poppe zijn op 2 juni 2017 in raadkamer in het openbaar gehoord.
Als deskundigen zijn gehoord [B] , als GZ-psycholoog/psychotherapeut verbonden aan het [verblijfplaats] en [A] , reclasseringswerker verbonden aan Tactus Reclassering Flevoland.

2.Het standpunt van de reclassering

De rechtbank heeft kennis genomen van het standpunt van de reclassering. Mevrouw [A] heeft het rapport van 22 mei 2017 van de reclassering ter zitting toegelicht.
Er heeft geen resocialisatie via de ‘reguliere weg der geleidelijkheid’ plaatsgevonden waardoor betrokkene niet heeft kunnen laten zien dat hij (langdurig) stabiel kan functioneren buiten de muren van de kliniek. Desondanks ziet de reclassering op basis van het onderzoek geen zwaarwegende bezwaren om hem te begeleiden binnen een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Indien betrokkene zich afzijdig houdt van een crimineel netwerk en de aangeboden hulp accepteert, is het recidiverisico laag. Indien hij dat niet doet is het risico op herhaling bij een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging matig tot hoog. De reclassering verwacht dat betrokkene over voldoende vaardigheden beschikt om langere tijd stabiel te functioneren. Zijn familie en zijn vriendin vormen een duidelijk steunende en beschermende factor. Betrokkene kan bij zijn vriendin en hun dochter wonen. Er is tevens een mogelijkheid voor hem om bij zijn vader te wonen indien dit nodig is. Ook kan betrokkene aan het werk. In het contact met de reclassering is betrokkene vriendelijk en meewerkend, waardoor een goede basis is voor een gedegen samenwerkingsrelatie.
Het standpunt van de kliniek over de regio van resocialiseren brengt mee dat er geen mogelijkheid is om een tussenstap te realiseren door hem in [woonplaats] te begeleiden in het kader van proefverlof. Geadviseerd wordt om betrokkene in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, onder de in het rapport van 22 mei 2017 genoemde voorwaarden.
Mevrouw [A] heeft ter zitting verklaard dat betrokkene een contract voor 31 uur per week heeft bij zijn werkgever. In het advies is in de voorwaarden bij het gebiedsverbod, indien geïndiceerd, [woonplaats] niet opgenomen, omdat onbekend was dat ook daar één van de slachtoffers woont. Indien nodig kan er een gebiedsverbod binnen [woonplaats] worden opgelegd of een contactverbod met het slachtoffer als het slachtoffer daar behoefte aan heeft. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat betrokkene contact op wil nemen met de slachtoffers.

3.Het standpunt van [verblijfplaats]

Mevrouw [B] heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij geen voorwaarden mist in het advies van de reclassering en dat de genoemde voorwaarden passend zijn. De voorgestelde wijze van resocialiseren heeft echter niet de voorkeur van de kliniek. Er moet nog veel getoetst worden. Betrokkene heeft niet eerder op zichzelf gewoond. Het is de vraag hoe zijn relatie verloopt op het moment dat zij gaan samenwonen en of hij kritisch genoeg is in het aangaan van contacten met anderen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd in haar vordering. Zij heeft zich verzet tegen een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, omdat een voorwaardelijke beëindiging in haar ogen prematuur is. Er heeft zich in de tussentijd een nieuw incident voorgedaan waarbij betrokkene een telefoon de kliniek binnen heeft gebracht. Betrokkene moet op een verantwoorde manier terugkeren in de maatschappij, waarbij hij getoetst moet worden door de kliniek. Betrokkene heeft lang binnen gezeten. Er is nog weinig aan verlof opgestart. Eén van de slachtoffers woont bij de vriendin van betrokkene in de buurt.

5.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.
De raadsman kan zich vinden in de zienswijze van de reclassering en de voorgestelde voorwaarden. Hij heeft daarbij twee kanttekeningen gemaakt. De raadsman heeft verzocht geen time-outplaatsing zoals voorgesteld op te nemen, omdat de beslissing hierover, gelet op artikel 509jbis van het Wetboek van Strafvordering, bij de rechtbank ligt. Eventueel kan als voorwaarde een mini-crisisplaatsing worden opgenomen in afwachting van de behandeling van de volgens artikel 509jbis van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie in te dienen vordering. Voorts heeft de raadsman gesteld dat het gebiedsverbod alleen moet worden opgelegd indien er aanwijzingen zijn dat zich incidenten voor gaan doen indien het niet wordt opgelegd. De voorwaarde moet niet zo ruim geformuleerd worden dat het wordt opgelegd als de slachtoffers behoefte hebben aan een gebiedsverbod.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is, gelet op het rapport van de reclassering en het verhandelde ter zitting alsook de Pro Justitia rapporten van 15 januari 2017 van I. Maksimovic , psychiater, en van
29 januari 2017 van dr. Th.A.M. Deenen , klinisch psycholoog, van oordeel dat de dwangverpleging voorwaardelijk dient te worden beëindigd onder de door de reclassering in het rapport van 22 mei 2017 genoemde voorwaarden. Hoewel de resocialisatie niet via de gebruikelijke geleidelijke weg is verlopen, ziet de reclassering geen bezwaren om betrokkene te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke beëindiging. Ook de niet aan de inrichting verbonden deskundigen hebben geadviseerd de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.
De rechtbank zal de time-outplaatsing, die als voorwaarde is opgenomen in het advies van de reclassering, niet als voorwaarde opnemen, omdat in artikel 509jbis van het Wetboek van Strafvordering reeds de mogelijkheid is geboden om een vordering tot een tijdelijke opname in een aangewezen inrichting in te dienen bij de rechtbank. De rechtbank acht dit de geëigende procedure.
Aan de voorwaarde dat er een gebiedsverbod wordt opgelegd indien dit geïndiceerd is, wordt (een gebied binnen) [woonplaats] toegevoegd, omdat hier één van de slachtoffers woont. De rechtbank zal voorts de (algemene) voorwaarden toevoegen dat betrokkene zich niet schuldig mag maken aan nieuwe strafbare feiten, dat hij zich niet buiten de landsgrenzen van het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal begeven en dat hij ten behoeve van het vaststellen van de identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden.

7.De beslissing

De rechtbank beëindigt – in aansluiting op de tussenbeslissing van 6 maart 2017, waarbij de terbeschikkingstelling is verlengd met één jaar – de verpleging van overheidswege onder de voorwaarden dat:
1. betrokkene zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging houdt aan de aanwijzingen van en afspraken met Tactus Reclassering Flevoland. In het kader van het Forensisch Psychiatrisch Toezicht zal er, indien nodig, overleg zijn tussen Tactus Reclassering Flevoland en [verblijfplaats] , al of niet in aanwezigheid van betrokkene;
2. betrokkene zich voor Tactus Reclassering Flevoland open en controleerbaar opstelt en toestemming geeft aan de reclassering om contact te hebben met alle personen en instellingen uit zijn sociale netwerk. Tevens geeft hij aan deze personen/instellingen toestemming informatie uit te wisselen met de reclassering;
3. betrokkene ermee instemt dat de gegevens van betrokkene ten behoeve van de informatie-uitwisseling tbs-gestelden in de regio Flevoland worden gemeld aan de politie Flevoland overeenkomstig een convenant tussen Stichting Reclassering Nederland, Tactus Reclassering Flevoland, Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, arrondissement Zwolle en Regiopolitie Flevoland;
4. betrokkene zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten;
5. betrokkene zich gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling niet buiten de landsgrenzen van het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal begeven;
6. betrokkene ten behoeve van het vaststellen van de identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
7. betrokkene zich meldt, zo vaak als nodig wordt geacht, bij de reclassering en zijn medewerking verleent aan huisbezoeken en een kennismakingsgesprek met de wijkagent;
8. betrokkene woonachtig is op het adres [adres] te [woonplaats] en niet van adres wijzigt zonder toestemming van de reclassering;
9. betrokkene werkt bij [bedrijfsnaam] of een ander, door de reclassering goedgekeurd, bedrijf;
10. indien geïndiceerd door de reclassering, betrokkene inzage geeft in zijn financiën;
11. indien geïndiceerd door de reclassering, betrokkene zich laat begeleiden door het [naam instelling 1] ;
12. indien geïndiceerd door de reclassering, betrokkene een behandeling volgt bij een forensische polikliniek zoals [naam instelling 2] of soortgelijke instelling;
13. indien geïndiceerd door de reclassering, betrokkene zich houdt aan het gebiedsverbod in (delen van) […] , […] , […] , […] , […] en [woonplaats] . Indien geïndiceerd door de reclassering en in overleg met het Openbaar Ministerie wordt het gebiedsverbod gecontroleerd middels elektronische controle en zal betrokkene hieraan meewerken;
14. betrokkene geen harddrugs gebruikt;
15. indien door de reclassering geïndiceerd, betrokkene zijn medewerking verleent aan een verbod op het gebruik van alcohol en/of softdrugs en dat hij medewerking verleent aan urineonderzoeken/controles of blaastesten.
De rechtbank geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en betrokkene ten behoeve daarvan te begeleiden.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. R.C.J. Hamming en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2017.