ECLI:NL:RBMNE:2017:3210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
5507403 / MC EXPL 16-12891
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden onderscheid en terugbetaling studiekosten bij beëindiging arbeidsovereenkomst na zwangerschappen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, [gedaagde], en haar werkgever, [eiseres]. De werkneemster had een HBO-opleiding tot kandidaat gerechtsdeurwaarder gevolgd, waarvoor een studieovereenkomst was gesloten. Na het afronden van haar studie in maart 2015, werd haar geen functie als kandidaat gerechtsdeurwaarder aangeboden, wat leidde tot haar ontslag per 1 februari 2016. De werkgever vorderde terugbetaling van de studiekosten op basis van de studieovereenkomst, terwijl de werkneemster aanvoerde dat de werkgever haar geen andere keuze had gelaten dan ontslag te nemen, omdat zij na haar zwangerschappen niet als kandidaat gerechtsdeurwaarder werd aangenomen. De kantonrechter oordeelde dat de zwangerschappen van de werkneemster een beslissende factor waren in de beslissing van de werkgever om haar geen functie aan te bieden, wat resulteerde in verboden onderscheid. De vordering van de werkgever tot terugbetaling van de studiekosten werd afgewezen, omdat de werkgever het nadeel van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst diende te dragen. De werkneemster kreeg in reconventie een bedrag toegewezen voor achterstallig loon en een wettelijke verhoging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 28 juni 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 5507403 / MC EXPL 16-12891 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. F.B.A.M. van Oss,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. S.H.S. ten Haaf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 april 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2017
  • de conclusie van antwoord in reconventie met een productie
  • de akte van [eiseres] houdende twee producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de HBO rechten opleiding met goed gevolg afgerond en is vervolgens op 1 oktober 2010 in dienst getreden bij [eiseres] in de functie van juridisch incassomedewerkster op basis van 40 uur per week voor de duur van zes maanden.
2.2.
Nadat [gedaagde] een verzoek had ingediend om de opleiding tot kandidaat gerechtsdeurwaarder te mogen volgen, welk verzoek welwillend werd ontvangen, heeft [gedaagde] op 24 april 2011 een voorstel tot het volgen van de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder ingediend. Dit voorstel luidt – voor zover relevant – als volgt.

Voorstel indien opleiding in 3 jaar gevolgd wordt
Werkgever heeft het recht de door hem gedragen kosten in verband met de studie van de werknemer terug te vorderen, voor:
  • 100% indien het dienstverband wordt beëindigd binnen 1 of 2 jaar nadat de studie is beëindigd;
  • 50% indien het dienstverband wordt beëindigd binnen 3 jaar nadat de studie is beëindigd.
2.3.
Op 7 april 2011 heeft tussen [eiseres] en [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden. De gespreksnotitie luidt – voor zover relevant – als volgt.

Het management wil dus instemmen met het verzoek van [voornaam van gedaagde] , zij het dat de oude financieringsregeling uit het Bedrijfsreglement niet meer van toepassing kan zijn nu er vanuit de overheid bezuinigingen zijn doorgevoerd op het volgen van een 2e HBO-opleiding. Omdat [voornaam van gedaagde] de eerste al heeft afgerond zal zij een aanzienlijk bedrag per jaar moeten gaan betalen.
Volgens de […] -site betreft het een jaarlijks lesgeld van € 5860.00. Er zou sprake zijn van een trapsgewijze verhoging, waardoor mogelijk het aankomende jaar minder betaald behoeft te worden. Daarover bestaat echter nog geen duidelijkheid.
2.4.
De memo van 14 juni 2011 luidt – voor zover relevant – als volgt.

[voornaam van gedaagde] heeft (op verzoek van) de organisatie gemotiveerd uiteengezet waarom zij de opleiding wil gaan volgen en op welke wijze zij de financiële voorwaarden wil regelen.
(…)
Nieuwe voorwaarden
(…)
1.
Het wordt [voornaam van gedaagde] toegestaan om het 1e en 2e jaar in een keer te volgen
(…)
4. de organisatie vergoedt alle kosten van studie, boeken, les- en reistijd (voor zover deze binnen de gebruikelijke werkuren valt) en reiskosten
5. voor de verplichting tot terugbetaling geldt dat deze alleen betrekking heeft op het lesgeld en de boeken
6. de verplichting tot terugbetaling vervalt in delen van 25% per jaar na de beëindiging van de studie (stagejaar) in juni 2014 vervalt de eerste 25% per 1 juli 2015 [etc.]
2.5.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 2 september 2011 een studieovereenkomst gesloten. Deze luidt – voor zover relevant – als volgt.

hetgeen partijen met elkaar hebben besproken in aanloop naar deze overeenkomst is vastgelegd in de memo van 14 juni 2011;
(…)
1.
Werkneemster wordt door de werkgeefster in de gelegenheid gesteld de opleiding tot kandidaat gerechtsdeurwaarder te volgen;
(…)
5. werkgeefster vergoedt ten aanzien van maximaal 5 studiejaren (het stagejaar inbegrepen) [4 in het geval werkneemster de opleidingsjaren 1 en 2 ineens volgt] de studiekosten, waaronder verstaan worden het jaarlijkse lesgeld, de aan te schaffen studieboeken en de reiskosten.
(…)
12. Indien het arbeidscontract na beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet en wordt beëindigd, ongeacht op wiens verzoek of om welke reden dit gebeurt, is werkneemster verplicht werkgeefster alle op dat moment (nog) door werkneemster uit hoofde van deze studieovereenkomst verschuldigde studiekosten voor wat betreft het lesgeld en de studieboeken terug te betalen. Deze vordering is alsdan ineens in haar geheel opeisbaar;
(…)
18. Wanneer werkneemster de opleiding met goed gevolg (diploma) heeft beëindigd wordt de terugbetalingsverplichting van de studiekosten voor wat betreft het lesgeld en de studieboeken door werkneemster steeds nadat een volledig jaar na het moment van beëindiging (=datum diploma) is verstreken met 25% verminderd;
2.6.
[gedaagde] is in september 2011 gestart met de HBO opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
2.7.
Nadat de arbeidsovereenkomst twee maal is verlengd. Hebben partijen met ingang van 1 april 2012 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten.
2.8.
Met ingang van 30 juli 2013 is [gedaagde] 32 uur per week gaan werken in plaats van 40 uur per week, in verband met de geboorte van haar eerste kind.
2.9.
Het gespreksverslag inzake de stageperiode tussen [eiseres] en [gedaagde] van 13 februari 2014 luidt – voor zover relevant – als volgt.

[voornaam] geeft aan dat [voornaam van gedaagde] € 2.500 op basis van een fulltime dienstverband zal gaan verdienen gedurende haar stageperiode. E.e.a. gaat in per 1 maart 2014. Op het moment dat het om welke reden dan ook niet bevalt en [voornaam van gedaagde] niet meer zal werken als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder dan zal het huidige salaris van [voornaam van gedaagde] weer worden uitbetaald.
2.10.
Partijen hebben op 21 februari 2014 een stageovereenkomst gesloten. Deze luidt – voor zover relevant – als volgt.

Artikel 1
Aanvulling op arbeidsovereenkomst:
Tussen partijen bestaat reeds een arbeidsovereenkomst.
De onderhavige overeenkomst beoogt die arbeidsovereenkomst aan te vullen om – in het kader van de stage die de stagiair moet doorlopen op grond van het bepaalde in het Besluit opleiding en stage kandidaat-gerechtsdeurwaarder – te waarborgen dat de stagiair voldoende ervaring kan opdoen in de beroepsuitoefening van een gerechtsdeurwaarder en om vaardigheden te verkrijgen c.q. te versterken die voor de uitoefening van de ambtspraktijk van belang zijn.
(…)
Artikel 5
Duur stage en schorsing en verlenging stage
(…)
Een verzoek tot schorsing welke de facto tot verlenging van de stage leidt, wordt op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gehonoreerd ingeval sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke schorsing en daarmee verlenging van de stage rechtvaardigen.
2.11.
Met ingang van 1 maart 2014 is [gedaagde] gestart met haar stageperiode als kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
2.12.
Op 2 december 2014 kondigde [eiseres] een reorganisatie aan. In de betreffende memo staat – voor zover relevant – het volgende.

Als gevolg hiervan heeft het CJIB besloten om voor de diverse zaken de incassering te gaan aanbesteden. Dit is het CJIB wettelijk verplicht.
(…)
Uiteraard hebben ook wij ingeschreven op de aanbesteding en wel voor de incasso’s in de provincies Utrecht en Flevoland.
Helaas hebben wij geen van beide provincies toebedeeld gekregen.
(…)
Concreet betekent dit voor ons kantoor dat (vermoedelijk) met ingang van 1 april 2015 geen ZIN-zaken meer ontvangen zullen worden van het CJIB.
[…] zal (vermoedelijk) per 1 januari 2016 geen zaken meer aanleveren.
(…)
Omdat lopende zaken voor een nog aanzienlijke periode behandeld mogen blijven en omdat […] voorlopig nog niet overgaat zullen wij de komende 12 maanden nog ‘volop’ in het werk zitten.
Toch zullen we rekening (moeten) gaan houden met de verwachte verminderde instroom van nieuwe opdrachten en de gevolgen daarvan. Immers: minder werk betekent ook een noodzakelijke aanpassing van bedrijfsprocessen en personeelsbezetting.
(…)
Maar het lijkt erop dat we nu zullen moeten leren omgaan met substantiële krimp.
2.13.
Op 2 december 2014 heeft [gedaagde] aan [eiseres] medegedeeld dat zij voor de tweede keer zwanger was. Op dat moment was zij acht weken zwanger.
2.14.
[eiseres] heeft per brief van 19 december 2014 op deze mededeling gereageerd. Deze brief luidt – voor zover relevant – als volgt.

Je hebt ons op dinsdag 2 december 2014 aangegeven zwanger te zijn. Deze mededeling is voor ons reden geweest om na te denken over de ontstane gewijzigde omstandigheden en over de vraag of deze van invloed (moeten) zijn op de invulling van jouw functie. Het haar daarbij dan met name om de invulling van jouw stage in het kader van de deurwaardersopleiding aan de Hogeschool […] . Een belangrijk onderdeel van jouw stagewerkzaamheden is het uitvoeren van een variëteit aan ambtshandelingen.
Het uitvoeren van ambtshandelingen vindt plaats in het publieke domein, bij schuldenaren aan en in huis en bij derden. Wij zijn van mening dat deze externe deurwaarderswerkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden tijdens een zwangerschap. Een zwangerschap maakt een deurwaarder extra kwetsbaar en de eventuele gevolgen van calamiteiten tijdens de uitvoering van het werk kunnen aanzienlijk en onherstelbaar zijn.
Van een werkgever wordt verwacht dat zij zijn verantwoordelijkheid neemt en alles in het werk stelt om voorzienbare risico’s zoveel mogelijk te beperken. Wij hebben deze kwestie daarom ook besproken met o.a. de Arbodienst en onze verzekeraar. Ons is duidelijk geworden dat er ten aanzien van jouw persoonlijke situatie slechts een keuze mogelijk is en dat is opschorting van jouw deurwaarderswerkzaamheden tot na jouw zwangerschap.
(…)
Gelet op de bepalingen in de Gerechtsdeurwaarderswet, de stageovereenkomst en de doelstelling binnen de stage is het onze verwachting dat de Hogeschool […] zal besluiten de stage op te schorten. Het e.e.a. zal waarschijnlijk ook gaan leiden tot intrekking van de toevoeging.
(…)
Wij hebben met jou afgesproken dat jij gedurende jouw stage een hogere vergoeding ontvangt dan het overeengekomen salaris. Nu het uitvoeren van de specifieke deurwaarderswerkzaamheden komt te vervallen betekent dit ook dat met ingang van 18 december 2014 het oorspronkelijke salaris zal worden betaald.
2.15.
Op 5 januari 2015 heeft mr. [A] stagecoördinator HBO Rechten, afstudeerrichting kandidaat gerechtsdeurwaarder van de Hogeschool […] een e-mail gestuurd aan [eiseres] . Deze e-mail luidt – voor zover relevant – als volgt.

De opleiding kan zich niet vinden in uw voormelde besluit en gaat ervan uit dat u zich als stageverlener zult houden aan de afspraken uit de ondertekende stageovereenkomst d.d. 21 februari 2014.
(…)
Gelet op het bepaalde in art. 5 van de stageovereenkomst wordt een verzoek tot schorsing, welke de facto tot verlenging van de stage (en daarmee de opleiding) leidt, op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gehonoreerd, ingeval sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke schorsing en daarmee verlenging van de stage rechtvaardigen. De opleiding is, met mw. [gedaagde] , van oordeel dat het enkele gegeven van een prille zwangerschap van acht weken geenszins oplevert een bijzondere omstandigheid als in art. 5 bedoeld.
Ik merk nog op dat er in het verleden vaker sprake is geweest van zwangerschappen bij stagiairs, maar dat zulks nimmer heeft geleid tot een besluit als door u beoogd.
2.16.
Op 8 januari 2015 heeft [gedaagde] een brief ontvangen waarin [eiseres] het Ministerie van Veiligheid & Justitie verzoekt om de verleende toevoeging in te trekken.
2.17.
De Hogeschool […] heeft, na intern overleg, besloten dat [gedaagde] reeds voldoende ambtshandelingen had verricht gedurende haar stage om zonder verdere vertraging haar stage af te kunnen ronden – zonder het verrichten van ambtshandelingen – en haar diploma te kunnen halen. Op grond hiervan is de door [eiseres] aangevraagde intrekking van de toevoeging ingetrokken en is de toevoeging van kracht gebleven.
2.18.
Per e-mail van 8 januari 2015 heeft [gedaagde] aan [eiseres] gevraagd hoe wordt omgegaan met de studiekosten, indien zij, zoals door [eiseres] werd geadviseerd, vanwege de reorganisatie een andere baan zou accepteren.
2.19.
[eiseres] heeft in reactie op deze vraag op 9 januari 2015 een e-mail verstuurd aan [gedaagde] . Deze e-mail luidt – voor zover relevant – als volgt.

Wijzigingen in omstandigheden die van invloed (kunnen) zijn op de feitelijke gang van zaken zullen niet snel leiden tot aanpassingen van in het verleden gemaakte afspraken. Wij zien daar ook in jouw situatie geen reden voor.
Net zoals wij tijdens jouw studie zijn aangelopen tegen onverwachte omstandigheden die jou persoonlijk betroffen en van wezenlijke invloed zijn geweest op het verloop van de studie (langere studieduur met extra lesgeldverplichting) en de grootte van de studiedruk in verhouding tot het aantal werkzame uren (je bent m.i.v. 30 juli 2013 van 40 uur werken, naar 32 uur werken gegaan, waardoor het aantal uren dat verband hield met jouw studie procentueel een substantieel groter deel van jouw werkweek in beslag is gaan nemen). Ook die wijzigingen hebben niet geleid tot aanpassing van de afspraken.
Het is juist dat wij iedereen uitdrukkelijk hebben aangegeven een eigen verantwoordelijkheid ie nemen voor wat betreft de toekomst. Wij hebben dat met name gedaan om medewerkers te stimuleren goed na te denken en afgewogen beslissingen te nemen. Een beslissing om te gaan solliciteren is er zo een, maar ook de beslissing om juist niet te gaan solliciteren is er zo een. Iedereen maakt daarin zijn eigen afwegingen, waarbij alle voor en tegens worden meegewogen.
(…)
Wij denken jouw persoonlijke situatie te begrijpen, maar wij kunnen jouw beslissing ten aanzien van een eventuele sollicitatie niet ‘vergemakkelijken’ door je van je verplichtingen te ontslaan.
De duidelijkheid die wij jou op dit moment wel kunnen geven is dat, als gevolg van de reorganisatie, het niet mogelijk zal zijn om aansluitend op de afronding van jouw opleiding binnen onze organisatie als t.k. gerechtsdeurwaarder werkzaam te gaan zijn.
2.20.
Op 2 februari 2015 heeft [eiseres] een e-mail binnen haar organisatie verstuurd inhoudende dat het CJIB de aanbesteding heeft ingetrokken en dat een nieuwe aanbesteding waarschijnlijk niet op korte termijn zal plaatsvinden. Dit heeft als gevolg dat de voorgenomen reorganisatie door [eiseres] stop is gezet en dat de arbeidscontracten die gaan aflopen bij goed functioneren in beginsel voor verlenging in aanmerking komen, hetgeen van geval tot geval zal worden beoordeeld.
2.21.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft [gedaagde] per e-mail van 19 februari 2015 aan [eiseres] gevraagd of er toch een plek voor haar was als kandidaat gerechtsdeurwaarder bij [eiseres] .
2.22.
[eiseres] heeft per e-mail van 24 februari 2015 op de vraag van [gedaagde] gereageerd. Deze e-mail luidt – voor zover relevant – als volgt.

Naar aanleiding van jouw e-mail van 19 februari jl. geef ik je hierna een toelichting op onze beslissing om jou binnen de huidige omstandigheden geen toevoeging te verlenen.
Je geeft aan ‘dit een vervelende beslissing’ te vinden, die je ‘niet in gedachten had’ toen je 3,5 jaar geleden aan de studie begon. Wij kunnen ons dat voorstellen.
Maar er is een andere kant aan deze beslissing die jij je kennelijk niet voldoende beseft. Immers: ook wij hadden een ander beeld voor ogen toen wij met elkaar in april 2011 in gesprek gingen over jouw wens om de studie te gaan volgen.
Zo zijn wij afgeweken van het Bedrijfsreglement en hebben wij jou in de gelegenheid gesteld om sneller dan toen gebruikelijk aan de opleiding te beginnen. Daarnaast hebben we, vanwege jouw persoonlijke studieverleden, aanzienlijk meer studiekosten gefinancierd dan tot dan toe gebruikelijk.
Vervolgens zijn jouw studievoortgang en stage-invulling substantieel beïnvloed door persoonlijke keuzes van jouw kant. We hebben daar geen oordeel over en de studieovereenkomst voorziet simpelweg in dergelijke ontwikkelingen, maar we kunnen uiteraard niet om de constatering heen dat deze gang van zaken zorg heeft gedragen voor een langere studieduur (en dus hogere studiekosten) en dus ook voor een uitgestelde stage. Daarnaast is recentelijk ook de stage-invulling beïnvloed door jouw persoonlijke keuze (minder mogelijkheden om deurwaarderswerkzaamheden uit te voeren).
Kortom: omstandigheden kunnen voor alle partijen die betrokken zijn bij een traject als jouw studie geconfronteerd worden met gevolgen die niet voorzien zijn, althans die als niet plezierig of niet wenselijk worden ervaren. Zo geldt voor ons dat wij een bijzonder kostbare studie hebben betaald zonder dat daarvan nu het maximale rendement kan worden genoten.
Het ingetrokken zijn van de CJIB-tender heeft er voor zorggedragen dat we onverwacht hebben moeten schakelen ten aanzien van de inzetbaarheid van ambtelijk bevoegden. Het e.e.a. valt de komende periode samen met jouw zwangerschapsverlof. Wij hebben echter, mede op basis van de Kwaliteitsverordening van de KBvG, de verplichting om capaciteit beschikbaar te hebben om ambtelijke opdrachten tijdig te kunnen uitvoeren. Om die reden hebben wij gemeend het contract van een van de t.k.-gerechtsdeurwaarders met ingang van medio maart alsnog te moeten verlengen. Deze verlenging heeft het wettelijke gevolg dat er een contract voor onbepaalde tijd ontstaat. Mede omdat we sowieso het komende jaar minder ambtelijk werk verwachten is dit contract verlengd voor slechts 80%.
Het gevolg van het e.e.a. is, zoals we het binnen de huidige omstandigheden kunnen inschatten, dat er na afloop van jouw zwangerschapsverlof geen behoefte bestaat aan uitbreiding van de bestaande ambtelijke capaciteit. Onze keuze om jou geen toevoeging te verlenen is dus ook uitsluitend gebaseerd op feitelijke en verwachte bedrijfsomstandigheden.
Als laatste hechten wij er nog aan te vermelden dat bij het aangaan van de studieovereenkomst geen garanties of toezeggingen zijn gedaan. Dat hebben wij nooit gedaan en dat zullen we ook nooit doen, omdat bedrijfsomstandigheden nu eenmaal voortdurend aan wijzigingen onderhevig zijn. In 3,5 jaar kan er immers veel veranderen.
2.23.
Op 19 maart 2015 heeft [gedaagde] de opleiding tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder met goed gevolg afgerond.
2.24.
In juni 2015 is [gedaagde] met zwangerschapsverlof gegaan.
2.25.
In oktober 2015 is [gedaagde] weer aan het werk gegaan als juridisch incassomedewerkster.
2.26.
[gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd op 28 december 2015 en zij is met ingang van 1 februari 2016 uit dienst getreden.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.975,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016, althans de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige voldoening, € 1.034,75 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar verplichting om de studiekosten van haar opleiding tot kandidaat gerechtsdeurwaarder aan [eiseres] terug te betalen. [gedaagde] is gehouden tot terugbetaling op grond van de studieovereenkomst, omdat zij de arbeidsovereenkomst binnen één jaar na afronding van de opleiding heeft opgezegd. [eiseres] heeft alleen vanwege de bedrijfseconomische omstandigheden [gedaagde] na afloop van haar studie niet de functie van kandidaat gerechtsdeurwaarder aangeboden. Er was geen vacature en er is niemand anders aangenomen in plaats van [gedaagde] . [eiseres] heeft bij het aangaan van de studieovereenkomst geen baangarantie gegeven. Dit is doorgaans wel de intentie, na het goed doorlopen van de studie en bewezen geschiktheid, maar gelet op de duur van de opleiding kan dit niet vooraf worden toegezegd. De stageovereenkomst is geen wijziging van de arbeidsovereenkomst, maar een tijdelijke aanvulling hierop. [eiseres] maakt verder aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, omdat [gedaagde] in verzuim is.
3.3.
[gedaagde] voert diverse verweren aan. Als eerste voert zij aan dat [eiseres] haar geen andere keuze heeft gelaten dan het nemen van ontslag, omdat [eiseres] [gedaagde] na haar opleiding niet als kandidaat gerechtsdeurwaarder in dienst wilde nemen. [eiseres] heeft hiervoor gekozen vanwege de zwangerschap van [gedaagde] . Conform de criteria zoals door de Hoge Raad gegeven in het arrest [bedrijfsnaam] / [achternaam] is [eiseres] niet gerechtigd om de studiekosten terug te vorderen, omdat de beëindiging aan de gedragingen van [eiseres] te wijten is. Hier komt bij dat de studiekosten van een collega, die is ontslagen wegens disfunctioneren, zijn kwijtgescholden. Verder is het niet redelijk om de ingangsdatum van de termijn voor de terugbetaling pas te laten ingaan na afronding van de gehele opleiding, omdat [eiseres] vanaf de start van de opleiding in september 2011 hiervan heeft kunnen profiteren. [gedaagde] heeft immers het geleerde direct in haar functie van juridisch medewerker kunnen toepassen en zij kon vanaf 1 maart 2014 declarabel ingezet worden als kandidaat gerechtsdeurwaarder. De termijn zou dan ook moeten starten in september 2011, 1 maart 2014 of 18 december 2014 (datum ontheffing van de werkzaamheden). Daarnaast is niet voldaan aan de vereisten dat de hoogte van de studiekosten in de overeenkomst duidelijk vermeld moet worden. Daardoor zijn de terugbetalingsbepalingen ongeldig, aldus [gedaagde] . Bovendien gaat de overeenkomst volgens [gedaagde] in tegen de beschermingsgedachte van het arbeidsrecht, omdat hierin is bepaald dat de terugbetalingsverplichting geldt ongeacht op wiens verzoek of om welke reden de arbeidsovereenkomst eindigt. Dit is in strijd met artikel 3:40 lid 2 BW, waardoor artikel 12 van de studieovereenkomst nietig, dan wel vernietigbaar is. Uit de feiten blijkt verder dat partijen er bij het aangaan van de studieovereenkomst vanuit zijn gegaan dat [gedaagde] na afronding van haar opleiding als kandidaat gerechtsdeurwaarder, bij [eiseres] aan de slag zou gaan. [gedaagde] had niet hoeven verwachten dat zij na haar opleiding teruggeplaatst zou worden in haar voormalige functie. Alle medewerkers die voorafgaand aan haar deze opleiding hebben gevolgd, hebben een blijvende aanstelling als kandidaat gerechtsdeurwaarder gekregen. Er is dan ook sprake van dwaling aan de zijde van [gedaagde] en om deze reden vernietigd zij de artikelen 11 tot en met 19 van de studieovereenkomst op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Los daarvan moet de op 21 februari 2014 gesloten stageovereenkomst worden gezien als een wijziging van de eerdere arbeidsovereenkomst. [gedaagde] verwijst hiervoor naar een vergelijkbare zaak waarin het Hof Den Haag op 25 april 2017 uitspraak heeft gedaan. De arbeidsovereenkomst bevat geen eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW en er zijn geen omstandigheden die een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst (te weten: terug naar de situatie voor 1 maart 2014) door [eiseres] rechtvaardigen. Volgens [gedaagde] is er dan ook sprake van discriminatie aan de zijde van [eiseres] . [eiseres] heeft hiermee verboden onderscheid gemaakt in de zin van artikel 7:646 lid 1 jo lid 5 sub b BW; 7:648 BW en artikel 1 jo artikel 5 lid 1 sub c en h Awgb. Er was destijds wel een vacature. Een collega heeft immers een vaste aanstelling, voor 80%, gekregen, terwijl er voor [gedaagde] geen plaats zou zijn. Ook is er in juni 2015 een nieuwe stagiaire aangenomen.
3.4.
Als de terugbetalingsbedingen al geldig worden geacht dan komt [eiseres] op basis van de artikelen 7:611 en 6:248 lid 2 BW hier geen beroep op toe, aldus [gedaagde] .
3.5.
Subsidiair voert [gedaagde] aan dat [eiseres] haar vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd. Bovendien worden ook de kosten van de studieboeken gevorderd, terwijl een deel van de boeken bij [eiseres] is ingeleverd.
3.6.
[eiseres] heeft volgens [gedaagde] aan haar geen aanmaning gestuurd conform artikel 6:96 lid 6 BW en was het buitengerechtelijke incassotraject minimaal en vallen deze werkzaamheden onder het bepaalde van artikel 241 Rv.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.8.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling van:
- een te bruteren bedrag van € 1.878,88 netto aan achterstallig loon vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente met ingang van elke verschenen en niet betaalde loonmaand, dan wel vanaf de dagvaarding of de conclusie van antwoord, tot de dag van volledige betaling,
- € 5.000,00, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, aan vergoeding van immateriële schade,
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde] ,
- de nakosten.
3.9.
[gedaagde] legt aan haar vordering tot betaling van achterstallig loon ten grondslag dat [eiseres] niet gerechtigd was om zonder toestemming van [gedaagde] met ingang van 18 december 2014 eenzijdig het loon te wijzigen. Zij herhaalt hiertoe al hetgeen zij in conventie als verweer heeft aangevoerd.
3.10.
Aan haar vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding legt zij ten grondslag dat [eiseres] in strijd met de wettelijke bepalingen inzake gelijke behandeling heeft gehandeld door [gedaagde] niet als kandidaat gerechtsdeurwaarder aan te stellen. Dit rechtvaardigt een schadevergoeding. Het gevorderde bedrag is in lijn met de rechtspraak van de Nederlandse rechter over discriminatie en schending van andere fundamentele rechten.
3.11.
[eiseres] voert als verweer tegen de loonvordering aan dat zij [gedaagde] in verband met haar zwangerschap vanwege veiligheidsredenen niet meer “op straat” wilde hebben, omdat (kandidaat) gerechtsdeurwaarders regelmatig worden geconfronteerd met agressie en fysiek geweld. Dit geldt niet alleen voor [gedaagde] , maar is beleid binnen de organisatie. [eiseres] heeft geen verboden onderscheid gemaakt, maar juist voldaan aan haar zorgplicht jegens [gedaagde] . Doordat [gedaagde] per 18 december 2014 geen deurwaarderswerkzaamheden meer uitoefende, is de met deze werkzaamheden gepaard gaande toelage eveneens stopgezet. De toelage was immers een tijdelijke verhoging in verband met het uitvoeren van deurwaarderswerkzaamheden. [gedaagde] heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt, totdat [eiseres] de procedure tot terugbetaling van de studiekosten is gestart. De toelage is op goede gronden stopgezet. Bovendien is de stage van [gedaagde] geëindigd op 1 maart 2015. Na deze datum eindigde eveneens de toevoeging en was zij dus ook niet meer bevoegd om ambtshandelingen te verrichten.
3.12.
[eiseres] voert als verweer tegen de gevorderde schadevergoeding aan dat haar beslissing om [gedaagde] niet als kandidaat gerechtsdeurwaarder aan te nemen niets te maken had met de zwangerschap van [gedaagde] , maar is volledig door bedrijfseconomische omstandigheden ingegeven. Er was geen vacature en er zijn dan ook geen anderen aangenomen in plaats van [gedaagde] . De destijds aangenomen stagiair kon niet blijven en de huidige stagiaire is ook geen garantie op een vaste aanstelling gegeven. [eiseres] heeft niet op een beëindiging van het dienstverband met [gedaagde] aangestuurd.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.2.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst door opzegging van [gedaagde] met ingang 1 februari 2016 is beëindigd. Tussen partijen is in geschil in hoeverre [gedaagde] , als gevolg van die beëindiging, gehouden is de door [eiseres] betaalde studiekosten voor de opleiding tot kandidaat gerechtsdeurwaarder terug te betalen. [eiseres] verwijst daarvoor naar hetgeen in de studieovereenkomst is overeengekomen. [gedaagde] heeft – onder andere – aangevoerd dat de studieovereenkomst ten aanzien van artikel 12 op grond van artikel 3:40 BW nietig is dan wel vernietigbaar, de artikelen 11 en 19 van de studieovereenkomst wegens dwaling dienen te worden vernietigd, de verlangde terugbetaling van de studiekosten in strijd is met goed werkgeverschap zoals bedoeld in artikel 7:611 BW en de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Daarnaast meent [gedaagde] dat sprake is van een verboden onderscheid in de zin van artikel 7:246 jo.7:248 BW
4.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting is verklaard kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] van [eiseres] de garantie heeft gekregen dat zij na afronding van haar opleiding als kandidaat gerechtsdeurwaarder bij [eiseres] aan de slag zou kunnen. Immers uit de tussen partijen gesloten studieovereenkomst (artikel 12) valt op te maken dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, op welke grond dan ook, voor [gedaagde] een terugbetalingsverplichting geldt voor de door [eiseres] betaalde studiekosten. Afhankelijk van de duur van het dienstverband is tevens een afbouwregeling van die terugbetalingsverplichting overeengekomen (artikel 18). Het strekt bovendien te ver om aan te nemen, zoals [gedaagde] betoogt, dat deze garantie impliciet zou zijn gegeven. De opleiding duurt immers drie of vier jaar. Persoonlijke en/of bedrijfseconomische omstandigheden, die van tevoren niet zijn in te schatten, kunnen immers aanleiding geven tot de constatering dat na ommekomst van de studie geen mogelijkheden bestaan om [gedaagde] als kandidaat gerechtsdeurwaarder te plaatsen. Dat in het verleden bij [eiseres] collega’s na afronding van hun studie tot kandidaat deurwaarder wel zijn geplaatst, maakt dat niet anders. Een beroep op dwaling stuit gelet op het bovenstaande af. Dat de studieovereenkomst deels nietig is op grond van artikel 3:40 lid 2 BW is door [gedaagde] bovendien onvoldoende onderbouwd. Het is echter wel duidelijk dat beide partijen, zoals ook door [eiseres] bevestigd ter zitting, de studieovereenkomst zijn aangegaan met de intentie dat [gedaagde] als kandidaat gerechtsdeurwaarder bij [eiseres] aan de slag zou gaan, zodra zij haar studie succesvol had afgesloten, indien dit mogelijk was. Daarom kan wel gezegd worden dat partijen bij de studieovereenkomst overeen zijn gekomen dat [gedaagde] als kandidaat gerechtsdeurwaarder bij [eiseres] aan de slag zou kunnen onder de voorwaarde dat bij gebleken geschiktheid er bij [eiseres] een plek voor een kandidaat gerechtsdeurwaarder zou zijn. Er is dan ook sprake van een voorwaardelijke verbintenis.
4.4.
De vraag die voorligt is of [eiseres] , alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, zich jegens [gedaagde] als goed werkgever heeft gedragen, met inachtneming van het hierboven overwogene, door [gedaagde] na afronding van haar studie geen functie als kandidaat gerechtsdeurwaarder aan te bieden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord dan kan aan de door [gedaagde] (latere) gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst niet de gevolgtrekking worden verbonden dat zij is gehouden de studiekosten terug te betalen, zoals [eiseres] thans vordert. Beantwoording van die vraag dient te worden geplaatst in de sleutel van artikel 6:248 BW jo. 6:23 BW. Artikel 6:23 BW geeft een nadere uitwerking van de redelijkheid en billijkheid voor voorwaardelijke verbintenissen. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat wanneer de partij die bij de niet-vervulling van de voorwaarde belang had, de vervulling heeft belet, de voorwaarde als vervuld geldt, indien de redelijkheid en billijkheid dit verlangen. Wat de redelijkheid en billijkheid verlangen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name de aard en strekking van de voorwaarde en van de belettende handeling.
4.5.
Het volgende is daarbij van belang. Niet in geschil is dat [gedaagde] steeds goed heeft gefunctioneerd. Tijdens haar opleiding is [gedaagde] twee keer zwanger geworden. Haar eerste bevalling vond plaats vlak voor een tentamen. Doordat zij dit tentamen niet kon maken en de eerste herkansing niet heeft gehaald, is de opleiding met een half jaar vertraagd. [gedaagde] is wegens de komst van haar eerste kind ook minder gaan werken, 32 uur in plaats van 40 uur. Haar tweede zwangerschap heeft zij op 2 december 2014, ongeveer drie maanden voor het aflopen van haar stageperiode van een jaar, bekend gemaakt. [eiseres] heeft als reactie hierop [gedaagde] niet langer toegestaan om deurwaarderswerkzaamheden “op de straat” te laten uitvoeren en bovendien haar toevoeging als kandidaat deurwaarder bij het Ministerie van Justitie ingetrokken. Door bemiddeling van de Hogeschool is dit laatste ongedaan gemaakt en heeft [gedaagde] alsnog haar stage met goed gevolg kunnen afronden. Dat [eiseres] niet gelukkig was met de zwangerschappen en de gevolgen hiervan op het werk en voor de opleiding van [gedaagde] blijkt uit de onder overweging 2.19 en 2.22 geciteerde brieven van [eiseres] aan [gedaagde] .
In de brief van 9 januari 2015 als reactie op het verzoek van [gedaagde] hoe wordt omgegaan met de studiekosten, indien zij, zoals door [eiseres] werd geadviseerd, vanwege de reorganisatie een andere baan zou accepteren (overweging 2.19) staat (los van het reorganisatieargument) onder andere (onderstreping Ktr): “
Net zoals wij tijdens jouw studie zijn aangelopen tegen onverwachte omstandigheden die jou persoonlijk betroffen en van wezenlijke invloed zijn geweest op het verloop van de studie(langere studieduur met extra lesgeldverplichting) en de grootte van de studiedruk in verhouding tot het aantal werkzame uren (je bent m.i.v. 30 juli 2013 van 40 uur werken, naar 32 uur werken gegaan, waardoor het aantal uren dat verband hield met jouw studie procentueel een substantieel groter deel van jouw werkweek in beslag is gaan nemen).
In de brief van 24 februari 2015 als reactie op het verzoek van [gedaagde] of er toch nog een plek voor haar was nadat de aangekondigde reorganisatie was ingetrokken (overweging 2.22) staat onder andere (onderstreping Ktr.): “
Maar er is een andere kant aan deze beslissing die jij je kennelijk niet voldoende beseft. Immers: ook wij hadden een ander beeld voor ogen toen wij met elkaar in april 2011 in gesprek gingen over jouw wens om de studie te gaan volgen.
Zo zijn wij afgeweken van het Bedrijfsreglement en hebben wij jou in de gelegenheid gesteld om sneller dan toen gebruikelijk aan de opleiding te beginnen. Daarnaast hebben we, vanwege jouw persoonlijke studieverleden, aanzienlijk meer studiekosten gefinancierd dan tot dan toe gebruikelijk.
Vervolgens zijn jouw studievoortgang en stage-invulling substantieel beïnvloed door persoonlijke keuzes van jouw kant. We hebben daar geen oordeel over en de studieovereenkomst voorziet simpelweg in dergelijke ontwikkelingen, maar we kunnen uiteraard niet om de constatering heen dat deze gang van zaken zorg heeft gedragen voor een langere studieduur (en dus hogere studiekosten) en dus ook voor een uitgestelde stage. Daarnaast is recentelijk ook de stage-invulling beïnvloed door jouw persoonlijke keuze (minder mogelijkheden om deurwaarderswerkzaamheden uit te voeren).
Kortom: omstandigheden kunnen voor alle partijen die betrokken zijn bij een traject als jouw studie geconfronteerd worden met gevolgen die niet voorzien zijn, althans die als niet plezierig of niet wenselijk worden ervaren. Zo geldt voor ons dat wij een bijzonder kostbare studie hebben betaald zonder dat daarvan nu het maximale rendement kan worden genoten.
Voorts heeft [eiseres] op de zitting verklaard dat werknemers weten dat [eiseres] geen zwangere vrouwen op straat wil hebben. De werknemers weten volgens [eiseres] dan ook dat zij hun opleiding beïnvloeden als ze zwanger worden. Verder is aan een andere (tijdelijke) werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gegeven – voor 80% – om het tekort aan deurwaarders op te vangen gedurende het zwangerschapsverlof van [gedaagde] . Mede om deze reden was er geen plaats voor [gedaagde] als kandidaat gerechtsdeurwaarder na afloop van haar zwangerschapsverlof.
4.6.
De hiervoor beschreven gang van zaken doet vermoeden dat de zwangerschappen van [gedaagde] er toe hebben geleid dat aan [gedaagde] geen functie als kandidaat gerechtsdeurwaarder is aangeboden. Het is aan [eiseres] om te stellen en (zo nodig) te bewijzen dat zij geen verboden onderscheid (direct of indirect) in de zin van de wet heeft gemaakt, maar dat er slechts sprake was van slechte bedrijfseconomische omstandigheden. [eiseres] heeft dit onvoldoende gedaan door slechts te stellen dat er alleen sprake was van bedrijfseconomische omstandigheden en deze stelling niet nader te onderbouwen. Weliswaar is door [eiseres] op 2 december 2014 een grote reorganisatie aangekondigd en is die reorganisatie in de reactie van 9 januari 2015 nog reden geweest om [gedaagde] geen baan als kandidaat deurwaarder aan te bieden, maar die voorgenomen reorganisatie is bij brief van 2 februari 2015 nu juist ingetrokken. [eiseres] schrijft daarover in haar reactie van 24 februari 2015 nog (onderstreping ktr.):
Het ingetrokken zijn van de CJIB-tender heeft er voor zorggedragen dat we onverwacht hebben moeten schakelen ten aanzien van de inzetbaarheid van ambtelijk bevoegden.Het e.e.a. valt de komende periode samen met jouw zwangerschapsverlof.Wij hebben echter, mede op basis van de Kwaliteitsverordening van de KBvG, de verplichting om capaciteit beschikbaar te hebben om ambtelijke opdrachten tijdig te kunnen uitvoeren. Om die reden hebben wij gemeend het contract van een van de t.k.-gerechtsdeurwaarders met ingang van medio maart alsnog te moeten verlengen.
4.7.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de zwangerschappen van [gedaagde] een beslissende factor zijn geweest bij het niet aannemen van [gedaagde] in de functie van kandidaat gerechtsdeurwaarder. Het is aan [eiseres] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij geen verboden onderscheid in de zin van de wet heeft gemaakt. Geoordeeld wordt dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar stelplicht door te volstaan met enkele stellingen en deze niet nader in te kleuren ook niet naar daar ter zitting om is gevraagd. Derhalve wordt aangenomen dat de zwangerschappen aan het niet aanbieden van de functie van kandidaat deurwaarder ten grondslag heeft gelegen. Dit levert een verboden onderscheid in de zin van de wet op, hetgeen jegens [gedaagde] onrechtmatig is.
4.8.
Met haar handelswijze heeft [eiseres] bovendien bewerkstelligd dat [gedaagde] genoodzaakt was om buiten [eiseres] naar een baan als kandidaat gerechtsdeurwaarder te zoeken. Voor [gedaagde] bestond na haar terugkeer uit zwangerschapsverlof per oktober 2015 geen perspectief om na haar studie als kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam te zijn bij [eiseres] . Van [gedaagde] mag onder die omstandigheid, in tegenstelling tot hetgeen [eiseres] heeft betoogd, in redelijkheid niet verlangd worden bij [eiseres] verder te gaan als incassomedewerker om zo de gestelde studiekosten in te lopen volgens de in de studieovereenkomst onder artikel 18 opgenomen staffel. Het is dus [eiseres] geweest die de opzegging heeft bewerkstelligd en aldus de mogelijkheid heeft gekregen om de door haar betaalde studiekosten terug te vorderen van [gedaagde] . Met andere woorden [eiseres] heeft belet dat [gedaagde] als kandidaat gerechtsdeurwaarder aan de slag kon, terwijl zij tevens belang had bij het niet vervullen van de voorwaarde voor het verwezenlijken van de verbintenis om [gedaagde] de functie van kandidaat gerechtsdeurwaarder aan te bieden. De redelijkheid en billijkheid verlangen dat [eiseres] daarvan het nadeel draagt.
4.9.
Gelet op al het vorengaande dient [eiseres] op grond van de artikelen 7:611, 6:248 en 6:23 BW en artikel 7:646 lid 1 jo lid 5 sub b BW; 7:648 BW het nadeel te dragen van het feit dat zij ervoor heeft gezorgd dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft beëindigd. Daarom zal de vordering tot terugbetaling van de studiekosten worden afgewezen.
4.10.
Nu de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, zullen de hiermee samenhangende nevenvorderingen eveneens worden afgewezen.
4.11.
Aangezien de vorderingen in conventie worden afgewezen, behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 79,81
- griffierecht € 941,00
- salaris gemachtigde €
800,00(2 punten × tarief € 400,00)
Totaal € 1.820,81
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als op de in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
4.13.
De nakosten, waarvan [gedaagde] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als op de in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
in reconventie
4.14.
[gedaagde] vordert het verschil tussen het loon van € 2.500,00 op basis van een voltijds dienstverband en het loon wat zij als juridisch incassomedewerker heeft verdiend vanaf 18 december 2014 tot het einde van het dienstverband op 1 februari 2016.
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] gedurende haar stageperiode € 2.500,00 op basis van een voltijds dienstverband zou gaan verdienen. Gelet op deze schriftelijk vastgelegde afspraak had [eiseres] het salaris van [gedaagde] niet tijdens haar stage naar beneden mogen bijstellen. Dat [gedaagde] de deurwaarderswerkzaamheden niet meer volledig kon uitvoeren, was het gevolg van de eenzijdige beslissing van [eiseres] om [gedaagde] niet meer op straat te laten werken. Wat er ook verder van die beslissing zij, dit had niet mogen leiden tot een eenzijdige wijziging in de beloning tijdens de stage. [eiseres] had [gedaagde] dan ook gedurende de stageperiode het hogere overeengekomen loon moeten doorbetalen. Dit deel van de gevorderde hoofdsom van € 353,90 (netto) zal dan ook worden toegewezen, evenals de bijbehorende vakantietoeslag.
4.16.
Het overige deel van de gevorderde hoofdsom ziet op de periode na afloop van de stageperiode op 1 maart 2015 tot het einde van het dienstverband op 1 februari 2016. In dit verband zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Na afloop van de stage heeft [gedaagde] geen deurwaarderswerkzaamheden uitgevoerd. Er is tussen partijen niet afgesproken dat [gedaagde] na afloop van de stage het hogere loon zou blijven ontvangen. De door [gedaagde] aangevoerde stelling dat de stageovereenkomst een wijziging van de al bestaande arbeidsovereenkomst inhoudt, gaat niet op. De stageovereenkomst is voor een specifieke periode overeengekomen naast de arbeidsovereenkomst en vloeit voort uit de studieovereenkomst. De stage vormt een noodzakelijk onderdeel van de opleiding. In tegenstelling tot de jurisprudentie waar door [gedaagde] op is gewezen, is in deze zaak niet gesteld of gebleken dat tijdens de stage de nadruk op de productiviteit heeft gelegen in plaats van het leerelement. Dat de werkgever mede heeft geprofiteerd van de stagewerkzaamheden is inherent aan iedere stage en betekent niet automatisch dat er een wijziging van de bestaande arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Omdat de arbeidsovereenkomst niet is gewijzigd, is er ook geen sprake van een eenzijdige wijziging in de arbeidsvoorwaarden door het salaris van [gedaagde] naar beneden bij te stellen. Het bovenstaande leidt ertoe dat het betoog van [gedaagde] op dit punt faalt.
4.17.
Desondanks is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [gedaagde] dient te worden toegewezen. Nu [eiseres] na afronding van haar studie aan van [gedaagde] geen functie als kandidaat gerechtsdeurwaarder heeft aangeboden onder de omstandigheden als hierboven omschreven - en de kantonrechter het handelen van [eiseres] heeft gekwalificeerd als strijdig met goed werkgeverschap en het maken van verboden onderscheid – maakt [gedaagde] terecht aanspraak op betaling van het loon als ware zij aangesteld als kandidaats gerechtsdeurwaarder. Dit deel van vordering zal voor een bedrag van € 1.524,98 (netto) worden toegewezen.
4.18.
[gedaagde] vordert eveneens de wettelijke verhoging over de hoofdsom. Het toe te wijzen deel van de hoofdsom ziet op de betaling van loon in de in van 7:625 BW, zodat bij niet tijdige betaling de wettelijke verhoging, mits gevorderd, verschuldigd is. De gevorderde wettelijke verhoging wordt bij wege van matiging gesteld op een percentage van 10% van bovengenoemd bedrag, nu dit percentage de kantonrechter op grond van de omstandigheden van het geval billijk voorkomt. [gedaagde] heeft immers eerst na de start van de procedure in conventie aanspraak gemaakt op het achterstallige loon, namelijk bij de eis in reconventie.
4.19.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het toe te wijzen deel van de hoofdsom, omdat dit niet afzonderlijk weersproken is en op de wet is gegrond.
4.20.
[gedaagde] vordert daarnaast immateriële schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Hiertoe stelt zij dat [eiseres] in strijd met de wet heeft gehandeld door verboden onderscheid te maken. Deze schending van het fundamentele recht op gelijke behandeling moet volgens [gedaagde] worden aangemerkt als een aantasting in de persoon. Hierdoor is een schadevergoeding gerechtvaardigd. Uitgangspunt voor een zodanige aantasting is dat [gedaagde] geestelijk letsel heeft opgelopen, tenzij de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer een uitzondering rechtvaardigen (HR 29 juni 2012, NJ 2012/410). Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen (HR 13 januari 1995, NJ 1997/366, Ontvanger/ [achternaam] ). [gedaagde] heeft niet gesteld dat er sprake is van meer dan een psychisch onbehagen. Het enkele feit dat [eiseres] verboden onderscheid heeft gemaakt is onvoldoende om tot toewijzing van immateriële schadevergoeding te kunnen komen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.21.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.820,81 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW hierover met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.878,88 (netto) te vermeerderen met 8% vakantietoeslag over dit achterstallige loon en 10% wettelijke verhoging en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW hierover met ingang van 22 maart 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.