In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een bezwaar had ingediend tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan vergunninghouder voor de opslag van goederen en het voeren van een webshop in fatbikes en plusbikes, werd door verweerder niet als belanghebbende aangemerkt. Verweerder stelde dat eiser geen concurrent of potentieel concurrent was, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij een fietsenhandel exploiteert of concrete plannen heeft om dit te doen. Eiser betoogde dat hij wel degelijk een fietsenhandel wilde opzetten en dat hij in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam was als vergunninghouder, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was geoordeeld dat eiser niet als (potentieel) concurrent kon worden beschouwd. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 11 mei 2017, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de derde-partij niet. De rechtbank concludeerde dat eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.