In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2017 uitspraak gedaan over de opheffing van het faillissement van de schuldenaar, die op 17 januari 2017 in staat van faillissement was verklaard. De rechter-commissaris had de opheffing voorgedragen, maar de schuldenaar verzet zich hiertegen. Hij stelde dat hij de kans moest krijgen om een akkoord aan te bieden en had een klacht ingediend tegen de curator, die niet behandeld was. Tijdens de zitting op 28 juni 2017 zijn de schuldenaar, zijn echtgenote en de curator gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tot op heden geen baten zijn gerealiseerd in het faillissement. De curator heeft de salariskosten geschat op ongeveer € 7.500, terwijl de vorderingen van preferente en concurrente schuldeisers samen oplopen tot meer dan € 175.000. De schuldenaar heeft een lening van € 2.000 van zijn broer ontvangen om een akkoord aan te bieden, maar dit bedrag is onvoldoende om de faillissementskosten te dekken.
De rechtbank oordeelt dat er geen belang is bij voortzetting van het faillissement, aangezien er geen baten zijn en de schuldenaar niet heeft aangetoond dat zijn klacht tegen de curator enige invloed zou hebben op de voortgang van het faillissement. De rechter-commissaris heeft geen verplichting om op de klacht te reageren voordat het faillissement wordt opgeheven. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van het faillissement en stelt de faillissementskosten vast op nihil, aangezien er geen middelen zijn om deze te betalen. Het verzoek van de schuldenaar wordt afgewezen.