In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap S.A. Fiducre N.V., gevestigd te Brussel, en twee gedaagden die gezamenlijk en in enkelvoud als gedaagde c.s. worden aangeduid. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. R. Dijkema, vorderde betaling van een bedrag van € 38.389,21, bestaande uit een restant hoofdsom van € 26.882,34, rente en schadevergoeding. De kredietovereenkomst was opgezegd vanwege een betalingsachterstand en de gedaagden hadden geen antwoordakte ingediend, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid waren gesteld.
De kantonrechter heeft de vordering van Fiducre getoetst aan de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13). De rechter oordeelde dat de gevorderde rente van 5,78% per jaar na de opzegging van de kredietovereenkomst een oneerlijk beding is, omdat de kredietfaciliteit was ingetrokken en er een lange periode was verstreken tussen het opeisen van het totaalbedrag en het uitbrengen van de dagvaarding. De kantonrechter heeft de hoofdsom en de rente tot de datum van opzegging toegewezen, maar de vordering voor de na opzegging verschenen rente afgewezen.
De rechter heeft verder geoordeeld dat de gedaagden als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De totale proceskosten zijn begroot op € 1.842,39, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J.M. de Laat.