ECLI:NL:RBMNE:2017:3611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
5482750 UC EXPL 16-16062 mc/936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering in kredietovereenkomst met oneerlijke bedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap S.A. Fiducre N.V., gevestigd te Brussel, en twee gedaagden die gezamenlijk en in enkelvoud als gedaagde c.s. worden aangeduid. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. R. Dijkema, vorderde betaling van een bedrag van € 38.389,21, bestaande uit een restant hoofdsom van € 26.882,34, rente en schadevergoeding. De kredietovereenkomst was opgezegd vanwege een betalingsachterstand en de gedaagden hadden geen antwoordakte ingediend, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid waren gesteld.

De kantonrechter heeft de vordering van Fiducre getoetst aan de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13). De rechter oordeelde dat de gevorderde rente van 5,78% per jaar na de opzegging van de kredietovereenkomst een oneerlijk beding is, omdat de kredietfaciliteit was ingetrokken en er een lange periode was verstreken tussen het opeisen van het totaalbedrag en het uitbrengen van de dagvaarding. De kantonrechter heeft de hoofdsom en de rente tot de datum van opzegging toegewezen, maar de vordering voor de na opzegging verschenen rente afgewezen.

De rechter heeft verder geoordeeld dat de gedaagden als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De totale proceskosten zijn begroot op € 1.842,39, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J.M. de Laat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5482750 UC EXPL 16-16062 mc/936
Vonnis van 12 juli 2017
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
S.A. Fiducre N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
verder ook te noemen Fiducre,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. Dijkema,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
en
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen - gezamenlijk en in enkelvoud - [gedaagde c.s.] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 april 2017
  • de akte na tussenvonnis van Fiducre d.d. 17 mei 2017.
1.2.
[gedaagde c.s.] heeft, alhoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, geen antwoordakte genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen in voormeld tussenvonnis en overweegt voorts als volgt.
2.2.
In voormeld tussenvonnis is Fiducre in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten omtrent het volgende:
“2.8 Alvorens een (eind)vonnis kan worden gewezen, dient Fiducre de volgende vragen te beantwoorden:
1. In de herinneringsbrieven van 16 september 2009 wordt een totale betalingsachterstand van € 5.844,90 vermeld, onder meer bestaande uit € 4.618,35 in hoofdsom en
€ 1.009,42 aan interesten, terwijl in de dagvaarding is gesteld: “
Eiseres heeft per 6 juli 2016 hoofdelijk van gedaagde sub 1 en sub 2 te vorderen wegens de restant verschuldigde hoofdsom van € 26.882,34 (opeisbaar gesteld in september 2009) en te vermeerderen met de reeds vervallen overeengekomen rente (zijnde 5,68% per jaar; zie artikel 6.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden) van € 11.506,87, zodat de totale vordering beloopt een bedrag van € 38.389,21 te vermeerderen met de overeengekomen rente vanaf 6 juli 2016.
Hoe verhouden de brieven van 16 september 2009 zich tot deze aangehaalde passage uit de dagvaarding? Hoe is voormeld bedrag van € 38.389,21 opgebouwd?
2. Zijn er in de periode tussen 5 oktober 2009 en 19 januari 2015 incassomaatregelen genomen?
Ten slotte dient Fiducre leesbare kopieën van de brieven van 5 oktober 2009 over te leggen, nu de producties 6 en 7 onleesbaar zijn.”
2.3.
In haar akte na tussenvonnis heeft Fiducre vermeld dat het in de brief van 16 september 2009 genoemde bedrag van € 5.844,90 ziet op de betalingsachterstand in de maandelijkse termijnen en de daarover berekende rente. In verband met deze betalingsachterstand is de kredietovereenkomst met [gedaagde c.s.] opgezegd per 23 september 2009, waarna het openstaande saldo zag op een bedrag van € 26.882,34, aldus Fiducre. Tot de datum van de opzegging is [gedaagde c.s.] een bedrag van € 1.034,40 aan rente verschuldigd geworden en na de opzegging is nog een bedrag van € 10.472,47 aan rente verschuldigd geworden. Hierbij is gerekend met een rente van 5,78% per jaar. De totale vordering ziet derhalve op een bedrag van € 38.389,21 (€ 26.882,34 + € 1.034,40 + € 10.472,47). Aan schadevergoeding dient [gedaagde c.s.] voorts nog een bedrag van € 1.719,12 te betalen.
2.4.
De kantonrechter dient de vordering van Fiducre te toetsen aan de Richtlijn oneer-lijke bedingen (Richtlijn 93/13). In artikel 3 lid 1 van deze Richtlijn is bepaald dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Artikel 4 van deze Richtlijn bepaalt verder dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst (…) in aanmerking genomen worden, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
Richtlijn 93/13 is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg brengt echter mee dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6:233 BW gehouden is het hiervoor bedoelde onderzoek ambtshalve te verrichten. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU is de nationale rechter die heeft vastgesteld dat een beding in een overeenkomst tussen een professionele partij en een consument oneerlijk is, zonder meer verplicht dat beding voor de consument buiten toepassing te laten. Dit betekent dat de rechter, indien hij vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, gehouden is het beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen. De kantonrechter merkt daarbij op dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 14 juni 2012, nr. C-618/10 (ECLI:EU:C:2012:349) volgt dat de rechter een oneerlijk beding buiten toepassing dient te laten en niet de bevoegdheid heeft om de inhoud van een dergelijk beding te herzien. In aansluiting daarop heeft het Hof van Justitie van de EU in zijn arrest van 30 mei 2013, nr. C-488/11 (ECLI:EU:C:2013:341) beslist dat de nationale rechter, wanneer hij vaststelt dat een boetebeding in een consumentenovereenkomst oneerlijk is, de hoogte van de aan de consument in rekening gebrachte boete niet mag verlagen in plaats van voor de consument het betrokken beding geheel buiten toepassing te laten.
2.5.
Nu [gedaagde c.s.] de vordering niet heeft betwist, komt het door Fiducre gevorderde bedrag aan hoofdsom (€ 26.882,34) voor toewijzing in aanmerking. Ook de tot 23 september 2009 verschenen rente (€ 1.034,40) zal worden toegewezen, aangezien die rente verschuldigd is geworden ten tijde van het bestaan van de kredietovereenkomst. Ten slotte zal voormeld bedrag van € 1.719,12 worden toegewezen.
2.6.
Voor zover de vordering van Fiducre ziet op de ná 23 september 2009 verschenen rente, waarbij Fiducre is uitgegaan van 5,78% aan rentevergoeding, is de kantonrechter van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. Hiertoe wordt overwogen dat er sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in artikel 3 van de Richtlijn 93/13. Geoordeeld wordt dat een dergelijk rentepercentage als een onevenredig hoge schadevergoeding moet worden aangemerkt, terwijl [gedaagde c.s.] geen gebruik meer kan maken van de kredietfaciliteit. De kantonrechter stelt verder vast dat Fiducre niet subsidiair de wettelijke rente over de hoofdsom heeft gevorderd. De gevorderde rente over voormeld bedrag van € 1.719,12 is wel toewijsbaar.
2.7.
Bij het vorenstaande wordt voorts nog van belang geacht dat Fiducre eerst op 24 oktober 2016 een dagvaarding aan [gedaagde c.s.] heeft laten betekenen, terwijl de kredietovereenkomst al op 23 september 2009 is opgezegd. De omstandigheid dat het door Fiducre ingeschakelde Credit Yard failliet is gegaan, dient hierbij voor rekening en risico van Fiducre te blijven. Niet wordt ingezien dat Fiducre [gedaagde c.s.] niet eerder in rechte had kunnen betrekken.
2.8.
Aan het verzoek van [gedaagde c.s.] om een betalingsregeling te treffen, gaat de kantonrechter voorbij, nu het enkele feit dat hij niet kan betalen, niet aan de veroordeling in de weg staat. Gesteld noch gebleken is dat de betalingsonmacht aan Fiducre valt toe te rekenen, zodat deze haar ook niet kan worden tegengeworpen. Voor een betalingsregeling dient [gedaagde c.s.] zich te wenden tot Fiducre; het is niet aan de kantonrechter om hierover te beslissen.
2.9.
[gedaagde c.s.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fiducre worden begroot op:
- dagvaarding € 101,39
- griffierecht € 941,00
- salaris gemachtigde
€ 800,00(2 punten x tarief € 400,00)
Totaal € 1.842,39

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan Fiducre tegen bewijs van kwijting te betalen € 29.635,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.719,12 vanaf 24 oktober 2016 tot de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Fiducre, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.842,39, waarin begrepen € 800,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in het openbaar uitge-sproken op 12 juli 2017.