ECLI:NL:RBMNE:2017:382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
UTR 16/1956
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor kamerverhuur en vernietiging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van een pand ten behoeve van kamerverhuur. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. I.F.M. Kwint, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, dat op 25 augustus 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend. Eiser was van mening dat het bestreden besluit, dat op 7 maart 2016 werd genomen, onterecht was, omdat verweerder geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om gebreken in het besluit te herstellen, zoals geboden in een eerdere tussenuitspraak van 19 oktober 2016.

Tijdens de zitting op 27 juli 2016 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door mr. R.C. Alblas. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om de gebreken te herstellen, wat heeft geleid tot de gegrondverklaring van het beroep.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 755,10, en moet het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/1956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. drs. I.F.M. Kwint),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. R.C. Alblas).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft verweerder [vergunninghouder] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van het pand [adres] te [woonplaats] (het pand) ten behoeve van kamerverhuur. Bij besluit van 7 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het beroep met zaaknummer UTR 16/3422, plaatsgevonden op 27 juli 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om als derde-partij aan de procedure deel te nemen.
Bij tussenuitspraak van 19 oktober 2016, verzonden 26 oktober 2016, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de in de tussenuitspraak genoemde gebreken binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen, dan wel binnen twee weken na de bedoelde verzending te laten weten dat hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt.
Bij brief van 23 november 2016 heeft verweerder te kennen gegeven dat hij geen gebruik maakt van de mogelijkheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bij brief van 28 november 2016 aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat zij uitspraak zal doen.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 19 oktober 2016, waarin een oordeel is gegeven over het bestreden besluit. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en overweegt verder als volgt.
In de tussenuitspraak is beslist dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de in de tussenuitspraak genoemde gebreken te herstellen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt, op grond van de overwegingen die zijn vermeld in de tussenuitspraak, vernietigd. Aangezien het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege een motiveringsgebrek is het aan verweerder om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. De rechtbank ziet derhalve geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en de tussenuitspraak van 19 oktober 2016 is overwogen.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 744,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting vanwege gevoegde behandeling, waarde per punt
€ 496,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Als reiskosten van eiser komen op grond van artikel 2 van het Bpb voor vergoeding in aanmerking de kosten per openbaar middel van vervoer laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van € 11,10. De totale vergoeding voor de proceskosten bedraagt dus (744 + 11,10 =) € 755,10. Op grond van artikel 8:74 van de Awb dient verweerder ook het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Op het in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de kosten van juridische bijstand dient verweerder bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar te beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2016;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 25 augustus 2015 met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 755,10;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.