In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik van een pand ten behoeve van kamerverhuur. De eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. I.F.M. Kwint, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, dat op 11 december 2015 een omgevingsvergunning had verleend aan een derde-partij voor het verbouwen van panden en het omzetten van het gebruik van woningen naar kamergewijze verhuur. Het bestreden besluit van 7 juni 2016 verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 19 oktober 2016 geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had de mogelijkheid om de gebreken in het besluit te herstellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Hierdoor was de rechtbank genoodzaakt om het beroep van de eiser gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 744,-, en het betaalde griffierecht van € 168,- aan de eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.