ECLI:NL:RBMNE:2017:3932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
700016-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van inbraak in woning met diefstal van zonnebril

Op 21 juli 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een woning te Weesp op 13 januari 2017. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de inbraak. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de zonnebril van de benadeelde partij had weggenomen door middel van braak. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor immateriële schade, welke door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van vijf maanden, met de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/700016-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats] [adres]
gedetineerd in / verblijvende te [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei 2017 en 7 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en diens raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: op 13 januari 2017 te Weesp in vereniging een (zonne)bril van [slachtoffer] heeft weggenomen uit een woning aan de [adres] door middel van braak en/of verbreking;
Subsidiair: heeft gepoogd op 13 januari 2017 te Weesp in vereniging geld of goederen van [slachtoffer] weg te nemen uit die woning door middel van braak en/of verbreking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft daarvoor verwezen naar de uitwerking van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden waarop verdachte ook wordt herkend, en naar de aangifte. Ook het tijdsbestek waarbinnen personen zich aan de voorzijde van de woning bevinden, personen zich in de achtertuin van die woning bevinden en de inbraak gepleegd is, laat geen ruimte voor andere daders dan verdachten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de inbraak alleen heeft gepleegd. Voorts is het tijdstip van de inbraak niet bekend en is er alleen een herkenning van verdachte om 21.07 uur. Deze enkele herkenning is onvoldoende om tot medeplegen van de woninginbraak te komen, omdat herkenning moet plaatsvinden aan de hand van specifieke kenmerken. De kwaliteit van de beelden is slecht, waardoor geen specifieke onderscheidende kenmerken te zien zijn. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte ten tijde van de inbraak in de tuin is geweest of betrokken was bij de inbraak. Als verdachte al aanwezig is geweest, dan was hij de derde persoon die op de uitkijk heeft gestaan. Medeplichtigheid is echter niet ten laste gelegd. Als de rechtbank vaststelt dat verdachte wel aanwezig is geweest, dan blijkt de rolverdeling niet, zodat niet gezegd kan worden dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht is geweest om te komen tot een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte is dan wellicht bij het adres [adres] te [woonplaats] geweest, maar een verband tussen hem en de inbraak is niet te leggen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster heeft verklaard dat zij op de [adres] te [woonplaats] woont. Zij heeft haar woning op 13 januari 2017 rond 14.00 uur verlaten en zag, toen zij rond 23.00 uur thuiskwam, dat haar huis helemaal overhoop was gehaald. In de keuken zag zij dat de volledige ruit van de achterdeur op de grond lag en dat er een grote tegel tussen het glas lag. [2] Op 26 januari 2017 heeft aangeefster telefonisch laten weten dat er een zonnebril van het merk JOOP was weggenomen. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn politieverhoor verklaard dat hij naar de achterzijde van de woning in de [straatnaam] te [woonplaats] is gelopen en met een stoeptegel uit de tuin de ruit heeft ingegooid. Hij heeft vervolgens 15 minuten gewacht om te kijken of er iets gebeurde. Daarna heeft hij handschoenen aangedaan en is naar binnen gegaan. Hij is op zoek gegaan naar waardevolle spullen. Hij heeft alleen voor zichzelf willen verklaren en niet voor anderen. [4]
Op camerabeelden van de [adres] te [woonplaats] is te zien dat op 13 januari 2017 rond 20.55 uur drie personen door de [straatnaam] lopen aan de voorkant van de woningen. De rechter persoon op de beelden wordt in het proces-verbaal aangemerkt als ‘persoon 1’, de middelste persoon als ‘persoon 2’ en de linker persoon als ‘persoon 3’. ‘Persoon 1’ en ‘persoon 2’ kijken woningen in.
Rond 20.56 uur worden drie personen aan de achterkant van de woning [adres] gezien, waarbij ‘persoon 2’ en ‘persoon 3’ zijn herkend als de personen die even daarvoor op de camerabeelden aan de voorkant te zien waren. Zij verlaten om 21.01 uur het beeld. Om 21.07 uur komt er weer een persoon in beeld. De persoon heeft een lampje op zijn voorhoofd en zwarte handschoenen aan. Hij stapt ergens overheen, de achtertuin van nummer 9 in. Deze persoon wordt herkend als ‘persoon 2’ van de camerabeelden aan de voorkant. ‘Persoon 3’ blijft staan en kijkt in de richting van de steeg waar zij vandaan zijn gekomen. Om 21.08 uur verlaat ‘persoon 3’ het beeld gevolgd door twee personen die vanuit de achtertuin wederom ergens overheen stappen en weglopen.
Om 21.44 uur komen weer drie personen in beeld. Twee personen lopen de achtertuin van nummer 9 in en één persoon, herkend als ‘persoon 3’, blijft staan en kijkt om zich heen. Om 22.02 uur lopen de andere twee personen samen de achtertuin uit richting ‘persoon 3’. Samen lopen zij uit beeld. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de camerabeelden aan de voorkant van de woning te zien is als de middelste persoon. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat verdachte op de camerabeelden te zien is als ‘persoon 2’, zijnde één van de twee personen die de tuin van [adres] te [woonplaats] is ingelopen. Verdachte heeft immers zelf verklaard de middelste persoon te zijn op de camerabeelden aan de voorkant van de woning. In het proces-verbaal van bevindingen wordt deze persoon omschreven als ‘persoon 2’. ‘Persoon 2’ wordt ook op de camerabeelden in de achtertuin herkend. Op dat moment draagt deze persoon een lamp op zijn voorhoofd en zwarte handschoenen. De verklaring van verdachte dat hij dat niet kan zijn geweest omdat hij zou hebben afgesproken met drie meisjes en is weggegaan, is niet onderbouwd en vindt overigens ook geen steun in het dossier.
Aangeefster heeft verklaard dat haar zonnebril is weggenomen en dat de ruit van haar achterdeur kapot was en een tegel in het glas lag. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij een tegel door de ruit heeft gegooid en dat hij in de woning is geweest op zoek naar waardevolle goederen.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal met braak, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het gegeven dat de zonnebril niet bij verdachte is aangetroffen doet hier niet aan af.
Ook het medeplegen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij het feit alleen heeft gepleegd vindt geen steun in het dossier. Op de camerabeelden is te zien dat drie personen bij de woning op de [adres] te [woonplaats] zijn geweest, waarbij twee personen de achtertuin in zijn gegaan en één persoon is blijven staan. Verdachte heeft hierbij een lampje op zijn hoofd en zwarte handschoenen aan. Zij zijn weggegaan en ongeveer 35 minuten later komen drie personen terug, onder wie ‘persoon 3’. Twee personen stappen wederom de tuin in en ‘persoon 3’ blijft staan. Pas 18 minuten later lopen de twee personen weer de tuin uit. Gelet op het tijdsverloop tussen de twee keer dat personen de tuin in zijn gegaan, het feit dat het telkens om drie personen gaat en het feit dat telkens ‘persoon 3’ hierbij aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat dit telkens dezelfde personen betreffen, onder wie verdachten [medeverdachte] en [verdachte] . Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm dat zij op dit tijdstip aan de voorkant bij de woningen naar binnen kijken, met twee personen de achtertuin van een woning binnengaan met een lamp op het hoofd en handschoenen aan en dat één persoon buiten het hek blijft staan en om zich heen kijkt, is de rechtbank van oordeel dat in het geval van verdachte sprake is van medeplegen van een woninginbraak.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair:
op 13 januari 2017 te Weesp, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zonnebril toebehorende aan
[slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak, geen standpunt over de oplegging van straf ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hij heeft het eigendomsrecht van een ander geschonden en de bewoonster van de woning veel schade berokkend en overlast bezorgd. Hij is binnengedrongen in de persoonlijke levenssfeer van die bewoonster, hetgeen bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht heeft. Door woninginbraken ontstaat bovendien een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een woninginbraak uit van 3 maanden gevangenisstraf, dan wel, indien sprake is van recidive, 5 maanden gevangenisstraf. In dit geval is sprake van recidive, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden in beginsel passend is.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor diefstal met braak;
- een reclasseringsadvies van 8 mei 2017, uitgebracht door [A] , reclasseringswerker van Reclassering Nederland;
- een voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van 6 juli 2017, uitgebracht door [B] , toezichthouder van Reclassering Nederland.
Uit het reclasseringsadvies van 8 mei 2017 blijkt dat verdachte geweigerd heeft om mee te werken. De reclassering heeft een zorgelijk beeld van verdachte waarbij de indruk bestaat dat verdachte steeds verder richting een leven in de criminaliteit aan het afglijden is. Hij valt onder de Top X doelgroep en wordt daarom besproken in het veiligheidshuis in Hilversum. De reclassering heeft geadviseerd om als bijzondere voorwaarden een meldplicht op te leggen alsmede hem te verplichten mee te werken aan een traject dat zal leiden naar een constructieve dagbesteding en aan ambulante begeleiding uitgevoerd door […] voor jongeren met een LVB problematiek of een soortgelijke instelling. De reclassering heeft daarbij opgemerkt dat dit plan van aanpak alleen uitgevoerd kan worden als verdachte tijdens de zitting heeft aangegeven aan alle voorwaarden mee te willen werken. Dit heeft verdachte niet gedaan tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Uit het voortgangsverslag toezicht is gebleken dat verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarde heeft gehouden, wat ertoe heeft geleid dat de schorsing is opgeheven op 29 juni 2017. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel om het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken, niet aangewezen.
Gelet op het bewezenverklaarde feit en de oriëntatiepunten daaromtrent kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de oriëntatiepunten (die rekening houden met recidive) af te wijken, zodat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden zal worden opgelegd.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,- aan niet vergoede schade. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Zij acht een voorschot van € 500,- redelijk en verzoekt de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij door de inbraak in haar woning (op andere wijze) in haar persoon is aangetast. De gevraagde vergoeding van € 3.000,- acht de rechtbank, zonder nadere onderbouwing, echter niet billijk. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden vervangen door 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,- voor immateriële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en R.C.J. Hamming, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juli 2017.
Mr. C.A. de Beaufort en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (perceel [adres] ) heeft weggenomen een (zonne)bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (zonne)bril onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 13 januari 2017 te Weesp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres] weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met zijn mededader(s), althans alleen, naar die/dat locatie is gegaan, alwaar hij en/of zijn mededader(s) een stoeptegel door een raam van de woning aan de [adres] heeft/hebben gegooid, waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 maart 2017 (5e nazending), genummerd PL0900-2017014615, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 247. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina’s 39 en 40.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 70.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 240 en 241.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 48, 49 en 50.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2017.