Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op [2016] is eisers dochter [dochter] geboren. Verweerder heeft bij besluit van 28 januari 2016 voor [dochter] kinderbijslag toegekend vanaf het 2e kwartaal van 2016. In dit besluit heeft verweerder er melding van gemaakt dat een wijziging in het bedrag dat eiser aan kinderbijslag ontvangt ook gevolgen kan hebben voor zijn recht op kindgebonden budget dat door de Belastingdienst/Toeslagen wordt verstrekt.
2. Eiser heeft verweerder op 22 februari 2016 verzocht om hem op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) mee te delen welke gegevens verweerder aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verstrekt en wat de wettelijke grondslag is voor deze verstrekking. Verder heeft hij verweerder verzocht toe te lichten in hoeverre deze gegevensverstrekking in overeenstemming is met de proportionaliteit en subsidiariteit.
3. Artikel 35, eerste lid, van de Wbp bepaalt dat de betrokkene het recht heeft zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Artikel 35, tweede lid, van de Wbp bepaalt dat indien zodanige gegevens worden verwerkt, de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, bevat.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel doet de verantwoordelijke desgevraagd mededelingen omtrent de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder toegelicht dat hij aan de Belastingdienst/Toeslagen een zogenaamd ‘start-bericht’ voor [dochter] heeft verzonden. Dit is een digitale melding waarin uitsluitend wordt weergegeven dat er vanaf [2016] voor [dochter] een recht op kinderbijslag bestaat. Verweerder stuurt een dergelijk bericht voor alle kinderen waarvoor een recht op kinderbijslag ontstaat. De Belastingdienst/Toeslagen rekent vervolgens automatisch uit of er een recht bestaat op kindgebonden budget. Om de burger zoveel mogelijk te ontlasten hoeft deze toeslag niet te worden aangevraagd, maar wordt deze automatisch verstrekt. De wettelijke grondslag voor de verstrekking van gegevens van [dochter] aan de Belastingdienst/Toeslagen is volgens verweerder gelegen in artikel 34 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet suwi). Het behoort tot de taak van verweerder om een dergelijk ‘start-bericht’ aan de Belastingdienst/Toeslagen te sturen.
Bij aanvullend besluit van 19 april 2016 heeft verweerder herhaald dat de basis voor de verstrekking van de gegevens is gelegen in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Suwi en heeft hij verder nog verwezen naar de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2012/13, 33 716, nr. 3 van de Wet hervorming kindregelingen. Eiser heeft tegen het primaire besluit en de aanvulling daarop bezwaar gemaakt.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat artikel 34, eerste lid, aanhef onder c, van de Wet suwi op zich zelf staand onvoldoende grondslag biedt voor de vestrekking van de kinderbijslaggevens van [dochter] aan de Belastingdienst/Toeslagen. Verweerder heeft verwezen naar een tussen hem en de Belastingdienst/Toeslagen opgesteld samenwerkingsconvenant en artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Hierin ligt de grondslag voor de gegevensverstrekking van [dochter] aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verstrekking van de gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen in zijn geval onrechtmatig is. Volgens eiser mag verweerder de gegevens van [dochter] pas doorsturen als er een aanvraag voor toeslag is gedaan. Eiser heeft in bezwaar verzocht om op grond van artikel 36 van de Wbp de verstrekte gegevens te vernietigen. Volgens eiser is de gegevensverstrekking namelijk in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder kan op eenvoudige wijze een onderscheid maken naar de situatie waarin wel en geen aanvraag om toeslag is gedaan en zou dit onderscheid ook moeten aanbrengen, aldus eiser.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser bij verweerder een verzoek op grond van artikel 35 van de Wbp heeft ingediend. Verweerder heeft bij het primaire besluit toegelicht welke gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen zijn verstrekt en met welk doel. Hiermee heeft verweerder in beginsel aan zijn verplichting op grond van het hiervoor genoemde artikel 35 van de Wbp voldaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de wettelijke grondslag genoemd voor de gegevensverstrekking. Eiser heeft deze wettelijke grondslag als zodanig niet betwist, maar vindt de grondslag in zijn geval niet voldoende.
8. De rechtbank oordeelt dat artikel 35 van de Wbp een verzoek om informatieverstrekking is. Wat eiser stelt over de onrechtmatigheid van de gegevensverstrekking in zijn geval, valt buiten het bereik van het door hem ingediende en thans ter beoordeling voorliggende verzoek om informatie. Het staat eiser vrij om op individuele gronden verzet in te dienen tegen de gegevensverstrekking. Dit kan op grond van 40 van de Wbp. Hij zal een specifiek verzoek daartoe bij de verantwoordelijke moeten indienen en bijzondere omstandigheden moeten melden, zoals voorgeschreven in dit artikel. Eiser zal in ieder geval een afzonderlijk verzoek daartoe moeten indienen, omdat wat hij heeft aangevoerd in dit verband buiten de voorliggende aanvraag om informatie omgaat. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
9. Het door eiser in bezwaar en beroep genoemde artikel 36 van de Wbp mist in dit geval ook toepassing. Eiser heeft - zoals gezegd - de juistheid van de wettelijke grondslag als zodanig niet betwist, maar stelt dat dat de gegevensverstrekking - ondanks deze wettelijke basis - in zijn geheel niet doelmatig is. Het gaat hier echter om een duidelijke keuze van de wetgever om het de burger makkelijker te maken; zonder aanvraag kan men toch voor toeslag in aanmerking komen. Daarom worden de gegevens van alle kinderen waarvoor kinderbijslag wordt verleend aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekt. Dat eiser dat niet wil en een ander systeem wenst, maakt deze gegevensverstrekking als zodanig niet onrechtmatig. De keuze voor het wettelijk systeem ligt niet ter toetsing bij de bestuursrechter voor. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
10. Verweerder heeft in bezwaar zijn motivering over de wettelijke grondslag van de gegevensverstrekking aangevuld. Eiser stelt dat verweerder de verletkosten ter hoogte van € 54,15 voor zijn aanwezigheid bij de hoorzitting in bezwaar moet vergoeden. De grondslag voor een proceskostenvergoeding in bezwaar is te vinden in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden vergoed voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat sprake is van onrechtmatige besluitvorming. Verweerder heeft in bezwaar slechts de motivering van het besluit aangevuld op het punt van de wettelijke basis. Verweerder heeft het primaire besluit niet herroepen en heeft dit naar het oordeel van de rechtbank ook niet hoeven doen. Bij het primaire besluit is toegelicht welke gegevens verweerder over [dochter] aan de Belastingdienst heeft verstrekt en met welk doel. Verweerder heeft hiermee adequaat gereageerd op het verzoek dat eiser op grond van artikel 35 van de Wbp heeft gedaan dat zich tot die gegevens uitstrekt. Dat verweerder aanvankelijk niet de juiste wettelijke grondslag heeft genoemd, leidt niet tot een ander rechtsgevolg. Verweerder heeft de motivering in bezwaar op dit punt mogen aanvullen. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding