ECLI:NL:RBMNE:2017:4031

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
UTR 16/1960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het Uitvoeringsbesluit Algemene plaatselijke verordening Dronten inzake ligplaatsen voor woonboten en beroepsvaart

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het Uitvoeringsbesluit Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Dronten, specifiek gericht op ligplaatsen voor woonboten en beroepsvaart. Eisers, een besloten vennootschap en een particulier, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2015, waarin regels zijn vastgesteld voor ligplaatsen binnen de gemeente. Het bestreden besluit I, dat op 14 maart 2016 is genomen, verklaarde het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond, maar handhaafde de gevolgen van het primaire besluit. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over het bestemmingsplan Hanzekwartier (2040). Deze uitspraak, gedaan op 12 oktober 2016, heeft invloed gehad op de beoordeling van de ligplaatsen. Op 20 februari 2017 heeft verweerder het primaire besluit aangepast, wat leidde tot een nieuwe beoordeling van de zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het ligplaatsenbeleid, dat door verweerder is vastgesteld, een concretiserend besluit van algemene strekking is. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit II, dat het ligplaatsenbeleid handhaaft, niet onredelijk is. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat het belang van eisers bij dit beroep is komen te vervallen door de aanpassing van het beleid. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht worden vergoed. De rechtbank concludeert dat het ligplaatsenbeleid in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de door eisers voorgestelde activiteiten niet voldoende concreet zijn om een aanpassing van het beleid te rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16 /1960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2017 in de zaak tussen

besloten vennootschap [eiser 1] , te [vestigingsplaats] ,

(hierna: [eiser 1] ),
en
[eiser 2], te [woonplaats] ,
(hierna: [eiser 2] ),
eisers,
(gemachtigde: mr. J.W. Both),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten,

verweerder,
(gemachtigde: G.E. Topper).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het Uitvoeringsbesluit Algemene plaatselijke verordening Dronten; ligplaatsen (woonboten, recreatie- en beroepsvaart) vastgesteld, waarin regels zijn opgenomen die gelden voor ligplaatsen binnen de gemeente Dronten.
Bij besluit van 14 maart 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit nader gemotiveerd waarbij de gevolgen van het primaire besluit in stand zijn gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In overleg met partijen is de behandeling van de zaak ter zitting aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) tegen het bestemmingplan Hanzekwartier (2040). De ABRvS heeft deze uitspraak gedaan op
12 oktober 2016.
Bij besluit van 20 februari 2017 heeft verweerder het primaire besluit aangepast.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2017. [eiser 2] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
[eiser 1] is eigenaar van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] te [vestigingsplaats] , waarop bedrijfsloodsen zijn gevestigd. [perceel 1] stond ten tijde van de zitting leeg en te koop. [perceel 2] is, zonder de kade, verhuurd aan derden. In het water aan de kade achter het perceel [perceel 1] / [perceel 2] ligt sinds ongeveer 10 tot 15 jaar een vrachtschip, dat wordt gebruikt als werkplaats en waarmee niet meer wordt gevaren.
[eiser 2] is eigenaar van het perceel [perceel 3] te [vestigingsplaats] , waarop de bedrijfswoning van [eiser 2] is gevestigd. In het water aan de kade achter het [perceel 3] ligt sinds 1991 een recreatieschip dat [eiser 2] privé gebruikt.
1.2.
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de raad van de gemeente Dronten het bestemmingsplan “Hanzekwartier (2040)” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 4 december 2015 in werking getreden.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld bij de ABRvS tegen dit bestemmingplan.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Dit besluit betreft het
Uitvoeringsbesluit Algemene plaatselijke verordening Dronten; Ligplaatsen (woonboten, recreatie- en beroepsvaart). In dit besluit worden, gelet op het bepaalde in artikel 5.25 van de Apv, nadere regels gesteld ten aanzien van ligplaatsen voor woonboten, beroepsvaartuigen en recreatievaartuigen en zijn ligplaatskaarten opgenomen waarop de ligplaatsen in de gemeente Dronten zijn aangegeven (het ligplaatsenbeleid). De ligplaatsen aan de kade achter de percelen [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] , behorende tot de ‘haven aan de handelsweg-Zuid’, zijn aangewezen voor laden en lossen, enkel bestemd voor de beroepsvaart ten aanzien van de naastgelegen bedrijvigheid. Afmeren is slechts tijdelijk toegestaan voor de periode benodigd voor laden en lossen van het vaartuig. Afmeren van recreatie vaartuigen is op deze plaatsen niet toegestaan. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
1.5.
Bij uitspraak van 12 oktober 2016 heeft de ABRvS onder meer het besluit van de raad van de gemeente Dronten tot vaststelling van het bestemmingplan “Hanzekwartier (2040)” vernietigd voor zover dat ziet op de vaststelling van de planregel van artikel 17. lid 17.4, voor zover daaraan geen uitzondering is toegevoegd voor een ligplaats voor een recreatieschip achter de bedrijfswoning van [eiser 2] . Ten aanzien van het vrachtschip heeft de ABRvS overwogen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten het vrachtschip in het plan niet alsnog als zodanig te bestemmen.
1.6.
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de ABRvS is artikel 17, lid 17.4 van de planregels als volgt aangepast:
“Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor vaste ligplaatsen voor (woon)schepen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding ‘ligplaats’, in welk geval een vaste ligplaats voor een recreatieschip is toegestaan.”
1.7.
Bij besluit van 20 februari 2017 heeft verweerder het ligplaatsenbeleid aangepast, in die zin dat onder het kopje ‘Aanwijzing ligplaatsen’ een categorie D is toegevoegd met als titel “Vaste ligplaats recreatievaartuig”, met de toevoeging van ‘ [nummer] . Bij [perceel 3] te [vestigingsplaats] ’. Verder is onder het kopje ‘Nadere regels - Algemeen’ onder sub k het volgende toegevoegd: ‘k. vaste ligplaats [perceel 3] te [vestigingsplaats] ; het betreft een vaste ligplaats ten behoeve van een recreatievaartuig van de eigenaar, gebruiker van de woning op het adres [perceel 3] te [vestigingsplaats] ’.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS van 12 oktober 2016 het ligplaatsenbeleid heeft aangepast bij besluit van 20 februari 2017, in die zin dat een vaste ligplaats voor een recreatievaartuig aan de [perceel 3] is toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door het nemen van dit nieuwe besluit, het bestreden besluit I niet langer handhaaft althans heeft gewijzigd. De rechtbank merkt het besluit van 20 februari 2017 dan ook aan als een besluit dat in de plaats is getreden van het bestreden besluit I.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het gewijzigde besluit van 20 februari 2017 (bestreden besluit II).
Nu het beroep van eisers tegen het bestreden besluit I aan de orde komt bij de beoordeling van het bestreden besluit II, hebben eisers in zoverre geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep tegen het bestreden besluit I. Het beroep tegen het bestreden besluit I van 14 maart 2016 zal daarom wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.1
Deze gang van zaken brengt wel met zich mee dat er aanleiding is verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers in verband met het beroep tegen het bestreden besluit I. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Verweerder dient tevens het door eisers betaalde griffierecht van € 334,- te vergoeden.
2.3
Ten aanzien van het bestreden besluit II stelt de rechtbank vast dat verweerder daarmee ten aanzien van perceel 16a aan eisers beroep tegemoet is gekomen. In onderhavige procedure resteren derhalve enkel de gronden voor zover gericht tegen het ligplaatsenbeleid ten aanzien van de percelen [perceel 1] en [perceel 2] te [vestigingsplaats] .
3. Voor de beoordeling van het beroep is allereerst van belang de vraag welk wettelijk kader van toepassing is. Vast staat dat het bestemmingsplan “Hanzekwartier (2040)” op 25 juni 2015 is vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 4 december 2015 in werking getreden en met de uitspraak van de ABRvS van 12 oktober 2016 onherroepelijk is geworden. Als gevolg van deze uitspraak moet worden geoordeeld dat het vrachtschip ter plaatse van [perceel 1] en [perceel 2] te [vestigingsplaats] niet is toegestaan. Bij bestreden besluit II heeft verweerder gehandhaafd dat een vaste ligplaats hier niet is toegestaan, dat de ligplaatsen enkel zijn bestemd voor de beroepsvaart ten aanzien van de naastgelegen bedrijvigheid en dat afmeren slechts tijdelijk is toegestaan, namelijk voor de periode benodigd voor het laden en lossen van het vaartuig.
Het toepasselijke wettelijke kader is dan ook het onherroepelijke bestemmingsplan Hanzekwartier (2040) (het bestemmingsplan) en de Algemene plaatselijke verordening Dronten 2015 (APV).
3.1.
Op grond van het bestemmingsplan rust op de percelen de bestemming “Bedrijventerrein” met de nadere aanduiding “Bedrijf tot en met categorie 3.1”. Het water grenzend aan de percelen heeft de bestemming “Water”.
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor vaarten, kanalen, waterlopen, al dan niet voor verkeer een vervoer te water.
Op grond van artikel 17, lid 17.1 onder h van dit bestemmingsplan zijn de gronden daaraan ondergeschikt bestemd voor aanleggelegenheid.
Op grond van artikel 17, lid 17.4. Specifieke gebruiksregels van de planregels, wordt tot een gebruik strijdig met de bestemming “water” in ieder geval gerekend
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor vaste ligplaatsen voor (woon)schepen, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding ‘ligplaats’, in welk geval een vaste ligplaats voor een recreatieschip is toegestaan.”;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor recreatief nachtverblijf.
3.2.
Artikel 5.25 van de APV bepaalt het volgende.
1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op openbaar water in de gemeente Dronten.
2. Het verbod op het innemen van een ligplaats is niet van toepassing op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het tweede lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
4. Met het ligplaatsenbeleid heeft verweerder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen als bedoeld in het derde lid van artikel 5.25 van de APV.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat het ligplaatsenbeleid een concretiserend besluit van algemene strekking is waartegen bezwaar en beroep open staat. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat verweerder niet bevoegd was tot het vaststellen van het ligplaatsenbeleid omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 5.25, derde lid van de APV, volgt de rechtbank dit standpunt niet.
Uit het bestreden besluit en de toelichting ter zitting komt naar voren dat verweerder tot vaststelling van het ligplaatsenbeleid is overgegaan omdat door toepasselijkheid van verschillende bestemmingsplannen, maar ook regelgeving van rijk, provincie en waterschap die zien op water binnen de gemeente Dronten, de regelgeving ten aanzien van het gebruik van water en ligplaatsen versnipperd en onduidelijk was. Een duidelijk ligplaatsenbeleid zou de veiligheid en het voorkomen van hinder en overlast op het water moeten bevorderen.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat verweerder bevoegd was in het belang van de veiligheid op het water tot het stellen van nadere regels in de zin van artikel 5.25, derde lid onder a, van de APV.
5. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden bij hun belang bij een tijdelijke ligplaats. Ter onderbouwing heeft [eiser 2] in beroep aangegeven dat hij in de toekomst zelf een bedrijf wil starten in het thans leegstaande pand aan de [perceel 1] , met gebruik van de kade achter [perceel 2] . Hij wil particuliere booteigenaren in de gelegenheid stellen om hun boot te stallen en aan hun boot werkzaamheden te verrichten zoals schoonmaken, schilderen en schuren. De boten liggen dan eerst aan de kade en worden op de kant getakeld. Hiervoor is een kraan nodig die moet worden gehuurd. In afwachting van de komst van de kraan moeten de boten dan soms een paar dagen aangemeerd blijven aan de kade zodat zij op één moment uit (en in) het water kunnen worden getakeld. Naar de mening van eiser is het noodzakelijk dat het ligplaatsenbeleid zo wordt aangepast dat een tijdelijke ligplaats op het perceel [perceel 1] en [perceel 2] mogelijk is. [eiser 2] wenst om die reden dat de door hem beoogde activiteiten eveneens worden betrokken in het ligplaatsenbeleid.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het innemen van een vaste ligplaats op het perceel [perceel 1] en [perceel 2] te [vestigingsplaats] op grond van het bestemmingsplan uitdrukkelijk is uitgesloten. De ABRvS heeft in zijn uitspraak van 12 oktober 2016 ook uitdrukkelijk overwogen dat de raad van de gemeente Dronten in redelijkheid heeft kunnen besluiten het vrachtschip van eisers in het bestemmingsplan niet alsnog als zodanig te bestemmen. De rechtbank stelt verder vast dat artikel 17.1 onder h van de planregels aanleggelegenheid mogelijk maakt en niet in geschil is dat de kade bij de percelen [perceel 1] - [perceel 2] een dergelijke aanleggelegenheid is. De rechtbank begrijpt dat verweerder met het vastgestelde ligplaatsenbeleid invulling heeft gegeven aan de aanlegmogelijkheden die het bestemmingsplan wel biedt, niet zijnde een vaste ligplaats. Deze invulling komt er voor de percelen [perceel 1] - [perceel 2] op neer dat ter plaatse afmeren ten behoeve van de beroepsvaart slechts tijdelijk is toegestaan en wel voor de periode voor het laden en lossen van het vaartuig. Deze invulling conflicteert niet met het bestemmingsplan.
7. Het stellen van nadere regels, zoals verweerder met toepassing van artikel 5.25 van de APV heeft gedaan met het ligplaatsenbeleid, is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, hetgeen inhoudt dat het gebruik daarvan door de rechtbank slechts terughoudend kan worden getoetst. Derhalve is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
8. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel om het door verweerder vastgestelde ligplaatsenbeleid voor onredelijk te houden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor verweerder bij de vaststelling van het ligplaatsenbeleid de gebruiksbepalingen, zoals neergelegd in het bestemmingsplan, leidend zijn geweest. Door de in het bestemmingsplan opgenomen bedrijfsbestemmingen en de daarmee gepaard gaande bedrijfsmatige activiteiten af te stemmen op de mogelijkheden om in de gemeente Dronten een ligplaats in te nemen, is het beleid van verweerder om enkel afmeren ten behoeve van de beroepsvaart voor de periode voor het laden en lossen van het vaartuig toe te staan, naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk.
De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de door [eiser 2] geschetste en door hem beoogde activiteiten, die hij zelf in zijn aanvullend beroepschrift kwalificeert als ‘ideeën’, vooralsnog onvoldoende concreet zijn om op grond daarvan een aanpassing in het ligplaatsenbeleid te kunnen verlangen. Bovendien stelt verweerder zich gemotiveerd op het standpunt dat deze ideeën vooralsnog strijdig met het bestemmingsplan lijken te zijn.
Indien [eiser 2] zijn ‘ideeën’ wenst te concretiseren, dan zal hij daartoe een aanvraag bij verweerder moeten indienen. Verweerder kan alsdan aan de hand daarvan beoordelen of de door [eiser 2] gewenste bedrijfsactiviteiten al dan niet binnen het bestemmingsplan passen en zo niet, beoordelen of bereidheid bestaat om van die bepalingen in het bestemmingsplan af te wijken. Dat hiervoor volgens eisers geen politieke bereidheid bestaat, maakt niet dat verweerder niet in redelijkheid het bestreden besluit II heeft kunnen nemen.de beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep gericht tegen bestreden besluit II is dus ongegrond. Beslist wordt dan ook als na te melden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
-
veroordeelt verweerder in de in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 495,-;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 334,- aan hen vergoedt;
-
verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.M.M.P. Westbroek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 juli 2017.
De griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.