ECLI:NL:RBMNE:2017:411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
C/16/410620 / HA ZA 16-156
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de verzekeringstussenpersoon in het geval van schade aan auto’s door brand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, handelend onder de naam [naam], en een gedaagde, een verzekeringstussenpersoon. De eiser had een brandverzekering afgesloten voor zijn auto’s, maar na een brand op 25 januari 2015, waarbij schade aan de auto’s is ontstaan, werd slechts een beperkt bedrag uitgekeerd door de verzekeraar. De eiser vorderde betaling van het schadebedrag van de gedaagde, stellende dat de gedaagde zijn zorgplicht had geschonden door hem niet te waarschuwen dat de dekking van de verzekering niet gold voor auto’s die niet op het verzekerde adres waren gestald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig had geklaagd over de tekortkoming van de gedaagde en dat de gedaagde niet bekend kon zijn met de stalling van de auto’s op andere adressen. De rechtbank oordeelde dat de polisvoorwaarden duidelijk waren en dat de eiser als ondernemer in staat moest worden geacht deze voorwaarden te begrijpen. De eiser had de gedaagde niet geïnformeerd over de verplaatsing van de auto’s naar een ander adres, wat gevolgen had voor de dekking van de verzekering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van het niet melden van de verplaatsing van de auto’s voor rekening van de eiser moesten blijven, omdat hij op de hoogte was van de polisvoorwaarden en de risico’s die verbonden waren aan het stallen van de auto’s op een ander adres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/410620 / HA ZA 16-156
Vonnis van 11 januari 2017
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. van Oijen te Etten-Leur,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Stolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2016,
  • de brief van 3 november 2016 van [eiser] , met 1 productie,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2016,
  • de brief van [gedaagde] van 28 november 2016 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een eenmanszaak (handelend onder de naam [naam] ) die zich onder andere bezighoudt met de handel in exclusieve auto’s. Voorts is [eiser] directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 1] B.V (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] .) een onderneming die zich onder andere bezighoudt met -kort samengevat - de productie, assemblage en verkoop van (aluminium) klimmaterialen.
2.2.
[gedaagde] is een verzekeringstussenpersoon. De heer [A] is statutair directeur van [gedaagde] .
2.3.
[eiser] heeft met ingang van 14 juni 2007 ten behoeve van [naam] een brandverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR). De polis vermeldt [naam] als verzekeringnemer. Als risicoadres vermeldt de polis “ [adres] te [vestigingsplaats] ” en als bestemming: “ […] ”. Het verzekerd bedrag en de premie zijn in 2008 en in 2009 gewijzigd. Vanaf november 2010 heeft [gedaagde] de polis in portefeuille. Op 17 januari 2014 zijn de verzekerde som en de premie van de brandverzekering ten behoeve van [naam] opnieuw gewijzigd. De polis vermeldt als “dekking 1” de omschrijving “goederen” voor een verzekerd bedrag van € 147.500,00 en als “dekking 2” de omschrijving “Inventaris en goederen” voor een verzekerd bedrag van € 672.300,00. Op het bij de polis behorende clausuleblad is dekking 1 gespecificeerd door de vermelding van de kentekens en taxatiewaarde van drie Chevrolets Corvette. Voor dekking 2 is vermeld dat het verzekerd bedrag van deze rubriek geldt voor motorrijtuigen die behoren tot de handelsvoorraad. In artikel 4, aanhef en onder 1 van de bij de polis behorende bijzondere voorwaarden is bepaald:
“Omvang van de dekking:
Wij bieden dekking voor de schade aan of verlies van de in het gebouw aanwezige goederenvoorraad, inventaris en huurdersbelang, die is veroorzaakt door een van de volgende gebeurtenissen:
1. brand
(…).”
Artikel 5 van de bijzondere voorwaarden betreft de “omvang van dekking buiten het gebouw”. In dit artikel is bepaald:
“Wij bieden dekking voor schade aan of verlies van de inventaris en de goederenvoorraad die zich buiten het gebouw bevinden door gebeurtenissen die zijn genoemd in artikel 4:
a. (…)
d. als deze zaken zich tijdelijk, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 3 maanden, elders in Nederland bevinden tot maximaal 10% van het verzekerde bedrag met een maximum van € 25.000,-:
(…)”
Daarbij zijn onder de nummers 1 tot en met 3 van artikel 5 sub d van de voorwaarden de nadere voorwaarden voor deze beperkte dekking buiten het risicoadres opgesomd.
2.4.
Voorts heeft [eiser] bij REAAL Verzekeringen een bedrijfsverzekering afgesloten, waarop als risicoadres is vermeld: [adres] te [vestigingsplaats] . Het polisblad vermeldt als ingangsdatum 1 februari 2013. Onder de omschrijving van het verzekerd risico is als bestemming vermeld: “kantoor” en onder de omschrijving van de bestemming: “opslag steigermateriaal en ladders”
2.5.
Op 25 januari 2015 is in het bedrijfspand [adres] brand uitgebroken. Bij die brand zijn de auto’s van [eiser] die in het pand waren gestald, beschadigd. In een taxatierapport van 3 maart 2015 is de schade aan de auto’s getaxeerd op € 129.655,45.
2.6.
Op verzoek van REAAL Verzekeringen heeft EMN expertise (hierna: EMN) een onderzoek uitgevoerd naar de brand en hierover op 24 juni 2015 een rapport uitgebracht. In het kader van dit onderzoek heeft EMN op 8 april 2015 gesproken met [eiser] . Over het stallen van de auto’s op het adres [adres] vermeldt het rapport als verklaring van [eiser] :
“Sinds wanneer stonden deze voertuigen daar opgeslagen. Ik kan daarop antwoorden dat deze voertuigen daar opgeslagen stonden vanaf november/december 2014. Voor deze datum stonden deze personenauto’s opgeslagen in de locatie [adres] te [vestigingsplaats] . Daar hebben de auto’s gestaan na aankoop in de zomer van 2014”
[eiser] heeft dit rapport niet ondertekend. Bij het rapport is naast de door EMN opgestelde versie, de versie gevoegd waarin [eiser] zijn opmerkingen en correcties op het rapport heeft geplaatst.
2.7.
Bij brief van 2 juni 2015 heeft ASR aan [gedaagde] meegedeeld dat slechts 10% van het verzekerde bedrag, met een maximum van € 25.000,00 aan [eiser] wordt uitgekeerd, omdat de auto’s verzekerd waren op het risicoadres [adres] te [vestigingsplaats] en niet op [adres] te [vestigingsplaats] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis tot betaling van € 104.655,45, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de op haar als verzekeringstussenpersoon rustende zorgplicht heeft geschonden. Ter onderbouwing daarvan stelt [eiser] dat [gedaagde] ermee bekend was dat niet al zijn auto’s waren gestald op het verzekerde adres ( [adres] ), maar ook op andere adressen. Gelet op deze wetenschap had [gedaagde] volgens [eiser] hem er op moeten wijzen dat dit gevolgen voor de dekking zou hebben voor de schadeverzekering. Omdat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht is hij aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door hem geleden schade. Deze schade begroot [eiser] op het verschil tussen de getaxeerde waarde van de auto’s die bij de brand verloren zijn gegaan, en het bedrag dat de verzekeraar na de brand aan hem heeft uitgekeerd.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] ermee bekend was dat hij niet al zijn auto’s op het risico-adres had gestald, heeft [eiser] naar voren gebracht dat er in 2013 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen hem en [gedaagde] , in aanwezigheid van zijn accountant, waarbij de groei van zijn bedrijf aan de orde is geweest. Hij heeft een handgeschreven schema overgelegd dat volgens [eiser] is opgesteld door zijn accountant. In het schema is “€ 200k” vermeld onder het adres [adres] . Dit bedrag is geplaatst ter hoogte van het kopje “auto’s” en het adres en het bedrag zijn verbonden door een met zwarte inkt getekende pijl. Verder is er “50k” vermeld onder het adres [adres] . Dit bedrag is eveneens geplaatst ter hoogte van het kopje “auto’s”. Bij het bedrag is met zwarte inkt geschreven: “auto’s”. Uit deze aantekeningen blijkt volgens [eiser] dat zich op andere locaties dan het risicoadres [adres] auto’s bevonden. Dat [gedaagde] hiervan op de hoogte was, blijkt volgens [eiser] uit het feit dat de toevoegingen met zwarte pen door de heer [gedaagde] zijn geschreven. Voorts stelt [eiser] dat destijds het adres [adres] is toegevoegd als risico-adres, omdat uit het schema was gebleken dat op dit adres voor een bedrag van € 750k steigermateriaal aanwezig was. [gedaagde] heeft echter verzuimd er op te wijzen dat het voor de auto’s ook noodzakelijk was om risico-adressen toe te voegen.
3.4.
[gedaagde] betoogt primair dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd over de gestelde toerekenbare tekortkoming. Subsidiair betwist [gedaagde] dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht. Zij stelt dat zij er niet mee bekend was of ermee bekend kon zijn dat [eiser] auto’s had gestald op andere plaatsen dan het risicoadres. [gedaagde] heeft erkend dat de aantekeningen met zwarte pen op het door [eiser] overgelegde schema van de hand van de heer [gedaagde] zijn, maar zij heeft betwist dat het door [eiser] genoemde gesprek heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] blijkt uit het schema slechts dat er geen auto’s waren gestald op [adres] . De bedragen die staan bij [adres] en [adres] betreffen vennootschappen die onder de holdingmaatschappij [bedrijf 1] hangen. Deze bedragen kunnen volgens [gedaagde] geen betrekking hebben op de autovoorraad, omdat die in privéeigendom was van [eiser] .

4.De beoordeling

4.1.
Het beroep van [gedaagde] op schending van de klachtplicht door [eiser] gaat niet op. [gedaagde] betoogt dat [eiser] na ontvangst van de brandverzekeringspolis voor [adres] direct had kunnen ontdekken dat alleen brandschade zou zijn gedekt voor zover het dit adres betrof. Volgens [gedaagde] had hij toen reeds moeten klagen dat de polis niet voorzag in de juiste dekking. Bij dit betoog gaat [gedaagde] er echter aan voorbij dat [eiser] hem niet het verwijt maakt dat de polis voor de [adres] niet deugdelijk was, maar dat [gedaagde] heeft nagelaten hem te waarschuwen dat deze polis slechts dekking bood voor de auto’s en de handelsvoorraad voor zover deze op het risicoadres waren gestald, terwijl [gedaagde] er volgens de stelling van [eiser] mee bekend kon zijn dat [eiser] ook op andere locaties auto’s had gestald. Volgens [eiser] is hij met deze tekortkoming pas bekend geworden na de brand, doordat uitkering van de schade grotendeels werd geweigerd.
4.2.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in haar zorgplicht als verzekeringstussenpersoon geldt dat een verzekeringstussenpersoon tegenover haar opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is haar taak te waken voor de belangen van de verzekeringsnemer bij de tot haar portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak van de tussenpersoon behoort in beginsel ook dat de verzekeringstussenpersoon - kort gezegd - de verzekerde tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die haar bekend geworden feiten voor de dekking van de tot haar portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. De zorgplicht kent echter ook haar grens waar de verzekeringstussenpersoon goede grond heeft erop te vertrouwen dat de verzekerde voldoende inzicht heeft in de aard en omvang van de dekking van de betreffende polis. Uit de jurisprudentie omtrent de zorgplicht vloeit niet voort dat geen betekenis toekomt aan de mededelingsplicht van de verzekerde.
4.3.
Het betoog van [eiser] dat [gedaagde] in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat het voor de dekking van de brandverzekering niet relevant is waar de auto’s gestald waren, wijst de rechtbank van de hand. Ter zitting is gebleken dat [eiser] het telefoongesprek waarop hij dit standpunt heeft gebaseerd onjuist en onvolledig heeft geciteerd. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] op enig ander moment aan [eiser] zou hebben meegedeeld dat de plaats waar de auto’s gestald zijn, niet relevant is voor de dekking.
4.4.
Niet in geschil is dat bij aanvang van de verzekering de drie Chevrolets Corvette en de handelsvoorraad auto’s waren gestald op het risicoadres [adres] . Over de auto’s die bij de brand zijn beschadigd, heeft [eiser] in het kader van onderzoek naar de toedracht van de brand verklaard, dat deze na aankoop in de zomer van 2014 eveneens op de [adres] zijn gestald en vanaf november/december 2014 zijn verplaatst naar het adres [adres] (zie hiervoor in 2.6). Dat [eiser] het rapport niet heeft ondertekend omdat daar volgens hem onjuistheden in staan, is geen reden om voorbij te gaan aan zijn verklaring op dit punt. In de door [eiser] aangepaste versie is dit gedeelte van de tekst niet gewijzigd en [eiser] heeft in het kader van deze procedure ook niet anders verklaard. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat de auto’s vanaf november/december 2014 op [adres] waren gestald. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat hij met deze verplaatsing niet bekend kon zijn, omdat zijn laatste bezoek aan [eiser] van september 2014 dateert en omdat [eiser] de verplaatsing niet aan hem heeft gemeld. [eiser] heeft dit niet betwist. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat [gedaagde] , gelet op de het tijdstip van de verplaatsing van de auto’s naar de [adres] , er niet mee bekend was dat de auto’s op dit adres waren gestald.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat voor [eiser] geen misverstand kon bestaan over de polisvoorwaarden. Het gaat om de verzekering van de drie Chevrolets Corvette en de handelsvoorraad van [naam] tegen brand. Uit het polisblad blijkt duidelijk dat de brandverzekering is afgesloten voor het risicoadres [adres] . Dat de verzekering betrekking heeft op dit risicoadres is eens te meer duidelijk doordat de polis een omschrijving geeft van de constructie van het gebouw en omdat er eisen worden gesteld aan de beveiliging en de brandveiligheid van het gebouw. Artikel 4 van de bijzondere voorwaarden bepaalt dat de dekking wordt geboden voor de schade aan de “in het gebouw aanwezige goederenvoorraad”. Voorts bepaalt artikel 5 van de polisvoorwaarden uitdrukkelijk de beperkte omvang van de dekking buiten het gebouw. De voorwaarden van de verzekering zijn eenvoudig te lezen en er is geen speciale kennis vereist voor het begrip daarvan. Daar komt bij dat [eiser] een ondernemer is die in staat moet worden geacht dergelijke voorwaarden te kunnen lezen en te kunnen doorgronden. Dat hij die voorwaarden niet heeft gelezen, omdat hij daarvoor geen tijd heeft zoals hij heeft verklaard, komt voor zijn risico. Uitganspunt is daarom dat [eiser] er mee bekend was dat het stallen van zijn auto’s buiten het risicoadres gevolgen had voor de omvang van de dekking én dat [gedaagde] er op goede gronden op mocht vertrouwen dat [eiser] voldoende inzicht had in de aard en omvang van de dekking.
4.6.
Omdat de polisvoorwaarden duidelijk zijn geformuleerd en daarbij uitdrukkelijk is bepaald dat de dekking buiten het risicoadres beperkt is, is het niet goed denkbaar dat bij [eiser] op enig moment de gedachte heeft kunnen postvatten dat de polis ook dekking zou bieden voor de handelsvoorraad auto’s die niet op het risicoadres was gestald. Er kon dan ook geen misverstand over bestaan dat het stallen van de auto’s op een andere locatie dan het risicoadres een omstandigheid is die [eiser] in het kader van de verzekeringsovereenkomst diende te melden bij [gedaagde] . Door de verplaatsing van de auto’s eind 2014 van het risicoadres [adres] naar [adres] niet te melden, heeft [eiser] het risico genomen dat de auto’s op dit adres onvoldoende verzekerd waren tegen brand.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of [gedaagde] ervan op de hoogte was dat zich auto’s bevonden op de adressen [adres] en [adres] , zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist. Indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat dit het geval was en [gedaagde] inderdaad zou hebben verzuimd de eventuele gevolgen van de stalling op deze adressen ter sprake te brengen, is dit mogelijk een beroepsfout. Maar ook dan kan niet worden gezegd dat de door [eiser] geleden schade het gevolg is van deze mogelijke tekortkoming van de zorgplicht. Het gaat om andere adressen dan [adres] waar de schade is geleden. Omdat het, zoals hiervoor is overwogen, evident is dat de polis slechts dekking biedt voor het risicoadres [adres] , is het ongeloofwaardig dat enkel het uitblijven van een waarschuwing of een opmerking over de situatie op deze adressen, ertoe zou hebben geleid dat [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat de plaats waar de auto’s worden gestald geen enkele relevantie heeft voor dekking onder de polis. De rechtbank zal daarom het bewijsaanbod van [eiser] passeren als niet ter zake dienend.
4.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat in de gegeven omstandigheden de gevolgen van het niet melden van de verplaatsing van de auto’s van het risicoadres [adres] naar [adres] geheel voor rekening van [eiser] dienen te blijven. De vorderingen worden daarom afgewezen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 2.842,00 (2 punten x tarief V) voor salaris advocaat.
4.10.
De nakosten, waarvan [gedaagde] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.842,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: SM4183