In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning. De vergunning was verleend aan een derde-partij voor het oprichten van een nieuwe bedrijfshal op een perceel in Eemnes. Verzoekster, die zich als belanghebbende beschouwde, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 23 mei 2017, waarin de vergunning werd verleend. Tijdens de zitting op 27 juli 2017 heeft verzoekster haar bezwaren toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door verschillende gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een gebrek in de besluitvorming was, maar dit gebrek werd als ondergeschikt beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster voorlopig als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vergunninghouder voldoende had aangetoond dat er geen archeologische waarden op het perceel aanwezig waren en dat de ecologische onderzoeken niet verouderd waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het gebrek in de besluitvorming eenvoudig hersteld kon worden in de bezwaarschriftprocedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.