ECLI:NL:RBMNE:2017:4235

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
5899267 AC EXPL 17-1580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over opzegging arbeidsovereenkomst zonder tussentijdse opzegging en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer had op 11 oktober 2016 zijn arbeidsovereenkomst per direct beëindigd, terwijl deze overeenkomst geen beding van tussentijdse opzegging bevatte. De werknemer vorderde betaling van zijn openstaande vakantiedagen, terwijl de werkgever in reconventie een schadevergoeding eiste wegens de directe beëindiging van het dienstverband. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op betaling van zijn vakantiedagen, maar dat de werkgever geen recht had op schadevergoeding, omdat de werknemer niet onrechtmatig had gehandeld. De kantonrechter wees de reconventionele vordering van de werkgever af en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten aan de werknemer. De wettelijke verhoging die door de werknemer was gevorderd, werd gematigd tot nihil, omdat de werknemer wist dat zijn onmiddellijke opzegging mogelijk schade zou toebrengen aan de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 5899267 AC EXPL 17-1580 RK/1069
Vonnis van 23 augustus 2017
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.R. Eymann,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
vertegenwoordigd door: dhr. [A] , algemeen directeur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 mei 2017
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de comparitie van 30 juni 2017, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] is op 28 maart 2015 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van touringcarchauffeur op grond van een overeenkomst voor bepaalde tijd voor 7 maanden. Deze arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd voor de duur van respectievelijk 8 en 7 maanden. In de arbeidsovereenkomst is geen beding van tussentijdse opzegging opgenomen.
2.2.
Bij e-mail van 17 augustus 2017 heeft [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:
“ [B] ,
Ik wil graag weten waar ik aan toe ben.
In maart 2015, voor het tekenen van een nieuw contract, zei u, op mijn vraag wat mijn werkzaamheden zouden zijn, dat ik EF ga rijden. Dat ging goed totdat u van die rare verhalen “in de wandelgangen” hoorde.(…)Gevolg van die LUL verhalen is dat ik de afgelopen 14 maanden, sinds eind juni 2015, hoofdzakelijk Flixbus rijd. In deze periode heb ik nog geen 3 maanden meerdaagse gereden, en dat terwijl u diverse keren op mijn vraag, wat ik voor werk zou gaan doen, steeds maar antwoordde dat ik EF ga rijden. Zo ook weer eind november toen u vroeg of ik in de winter wilde blijven en ook dit jaar in februari nadat ik om een onderhoud met u had gevraagd, zei u weer dat het EF gaat worden.(…)Na zoveel loze toezeggingen geloof ik niet meer in sprookjes.”
2.3.
Bij e-mail van 18 augustus 2016 heeft [gedaagde] als volgt gereageerd:
“ [voornaam van eiser] ,
Op dit moment zijn er geen EF ritten af en toe eentje. En [C] rijdt op de EF altijd als eerste. Verder verdeel ik het zo eerlijk mogelijk.
(…)
Iedereen rijdt alles bij ons zowel EF als ander werkMaar goed als je het er niet mee eens bentDan zoek je toch ander werk”
2.4.
Bij e-mail van 11 oktober 2016 heeft [eiser] het volgende aan [gedaagde] bericht:
“Geachte heer [gedaagde] ,Hiermee beëindig ik mijn arbeidsovereenkomst met de firma [gedaagde] per direct.”
2.5.
[eiser] heeft sindsdien geen werkzaamheden meer verricht.
2.6.
Bij brief van 3 november 2016 heeft [eiser] het volgende aan [gedaagde] bericht:
“Geachte heer [gedaagde] ,
Op 11 oktober 2016 heb ik mijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] BV beëindigd.Tot op heden heb ik geen salaris over de maand oktober van u ontvangen. In verband hiermee verzoek ik u – voor zover vereist sommeer ik u – om binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief alsnog over te gaan tot betaling van het salaris, onder gelijktijdige toezending van een deugdelijke salarisspecificatie naar mijn huisadres.(…)Tenslotte verzoek ik u mijn vakantiedagen – totaal 41,24 dagen – uit te betalen (…)”
2.7.
[gedaagde] heeft hierop bij e-mail van 5 november 2016 als volgt gereageerd:
[voornaam van eiser]
Je kan sturen wat je wil maar wij moeten ons houden aan een opzegtermijn en dat geldt ook voor de chauffeurs
We gaan eerst bekijken hoeveel het ons gekost zodra wij dat uitgezocht hebben hoor je van onsMaar dat kan wel een maand duren
(…)
2.8.
Na sommatie van de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] omtrent de niet uitbetaalde vakantiedagen heeft [gedaagde] per brief van 20 januari 2017 onder meer het volgende bericht:
“(…) Door het toedoen van uw cliënt zijn wij in de situatie gekomen om op het laatste moment alsnog een chauffeur te vinden voor het uitvoeren van de werkzaamheden die volgens de arbeidsovereenkomst met cliënt door uw cliënt zouden moeten worden uitgevoerd. Dit in de laatste alinea genoemde door uw cliënt uit te voeren, geldt tevens voor minimaal de komende weken dat wij onverhoopt een vervanger voor uw cliënt moesten inhuren.
Wij hebben terstond aan uw cliënt medegedeeld dat wij deze kosten volledig op uw cliënt zullen verhalen volgens artikel 7:686a BW, en zijn van mening dit te doen voor de volledige periode dat het contract van uw cliënt nog diende te worden voldaan door uw cliënt.”

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het openstaande vakantiesaldo van 41,24 opgebouwde, doch niet genoten vakantiedagen ad € 5.526,42 bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan de vordering ten grondslag. Hij ervaarde zijn werkzaamheden als zeer zwaar omdat hij hoofdzakelijk Flixbus en treinstremmingsritten moest rijden, terwijl hij EF ritten wilde rijden en dat ook was afgesproken. Op suggestie van [gedaagde] heeft hij de arbeidsovereenkomst op 11 oktober 2016 beëindigd. Hij had op dat moment nog 41,24 openstaande vakantiedagen. Dit saldo blijkt uit de laatst toegezonden loonstrook. Nu het dienstverband is geëindigd heeft [eiser] op grond van artikel 7:641 BW recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over het tijdvak overeenkomend met de resterende vakantieaanspraak.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij betwist dat een afspraak met [eiser] is gemaakt dat hij meer EF ritten mocht gaan rijden. De ritten werden gelijkwaardig verdeeld. [gedaagde] heeft niet gezegd dat [eiser] dan maar ontslag op staande voet moest nemen. Daar was geen reden toe. [gedaagde] heeft als gevolg daarvan verplichte, hoge kosten moeten maken voor het inhuren van touringcars bij derden voor de tijdsduur dat er een vervangende chauffeur zou zijn gevonden. Deze schade bedraagt het meervoud van het door [eiser] gestelde tegoed aan salaris.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen om een bedrag van € 9.750,-- te betalen, te vermeerderen met rente en de proceskosten.
3.5.
Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat hij hoge kosten heeft moeten maken voor het inhuren van touringcars bij derden voor de tijdsduur dat er een vervangende chauffeur zou zijn gevonden.
3.6.
[eiser] heeft verweer gevoerd. Had [gedaagde] een vordering willen instellen op grond van artikel 7:677 lid 4 BW dan had hij dit binnen 2 maanden na eindiging van het dienstverband moeten doen omdat op grond van artikel 7:686a lid 4 sub a BW een vervaltermijn geldt van 2 maanden voor het instellen van een vordering. Hij betwist bovendien dat zijn werkgever schade heeft geleden en heeft aangevoerd dat het schadebedrag niet nader is onderbouwd.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
[gedaagde] heeft het bedrag dat [eiser] vordert en de verschuldigdheid daarvan zijnde een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen op zichzelf niet betwist. In geschil tussen partijen is de vraag of [gedaagde] op het bedrag aan openstaande vakantiedagen dat [eiser] nog tegoed heeft van [gedaagde] een bedrag in mindering kan brengen dat hij stelt aan schade te hebben geleden als gevolg van de directe beëindiging van het dienstverband.
4.2.
Vastgesteld kan worden dat [eiser] de arbeidsovereenkomst per direct heeft opgezegd. Hij had een contract voor bepaalde tijd dat geen beding van tussentijdse opzegging kende. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij ontevreden was over zijn werkzaamheden en dat zijn werkgever hem hierin niet tegemoet kwam, hij heeft niet gesteld dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het was dus niet toegestaan om de overeenkomst per direct op te zeggen. Dit heeft als gevolg dat [eiser] op grond van artikel 7:677 lid 4 BW in beginsel een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is.
4.3.
Uit de stellingen van [gedaagde] volgt echter niet dat zij in reconventie de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW heeft bedoeld te vorderen. Voor een beslissing op een dergelijke vordering zou overigens een verwijzing van de zaak naar de verzoekschriftprocedure moeten volgen. Dit kan nu achterwege blijven. De kantonrechter wijst er op dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 sub a BW voor het indienen van een verzoekschrift bij de kantonrechter tot vergoeding van schade in verband met de tussentijdse opzegging van een contract voor bepaalde tijd een vervaltermijn geldt van 2 maanden. Vervaltermijnen hebben sterke werking, hetgeen betekent dat [gedaagde] haar vordering buiten die termijn in haar geheel niet meer bij de rechter kan indienen. Daargelaten de vraag of een beroep op verrekening nog wel mogelijk is en toewijsbaar zou zijn, kan de kantonrechter voorts een dergelijk beroep niet uit de stellingen van [gedaagde] afleiden terwijl gesteld noch gebleken is dat zij voorafgaand aan dit geding dit beroep op verrekening heeft gedaan. Dit betekent dat voor de beslissing in deze zaak de vraag of de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is geen rol speelt.
4.4.
Dan resteert de vraag of [gedaagde] anderszins recht zou kunnen hebben op vergoeding van de vermeende schade. Voor schade toegebracht tijdens het dienstverband is artikel 7:661 BW geschreven. Deze bepaling is echter uitdrukkelijk bedoeld voor schade die door de werknemer tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is ontstaan. Dat is hier niet het geval, zodat dit artikel geen toepassing kan vinden. Daarvoor geldt dan bovendien ook - in tegenstelling tot de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW - dat deze schade moet worden onderbouwd, waar het in deze zaak aan ontbreekt.
Ook een beroep op de artikelen artikel 6:74 BW of 6:162 BW kan in dit geval niet tot een ander oordeel leiden. Wie in strijd met artikel 7:677 lid 1 BW de arbeidsovereenkomst opzegt is een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. De opzegging kan bovendien op verzoek van de werknemer worden vernietigd. De opzegging van [eiser] heeft echter wel als rechtsgevolg dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd en de opzegging alleen kan daarom niet tot de conclusie leiden dat sprake is van onrechtmatigheid of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming. Daarvoor moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden en die zijn in dit geval niet gesteld of gebleken.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is de reconventionele vordering van [gedaagde] niet toewijsbaar. Dit betekent dat de vordering in conventie zal worden toegewezen evenals de gevorderde wettelijke rente hierover.
4.6.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil, zodat dit gevorderde bedrag niet toewijsbaar is. [eiser] heeft per direct zijn dienstverband beëindigd terwijl hij wist dat hij daarmee zijn werkgever mogelijk schade zou toebrengen.
In conventie
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht € 223,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 826,10
In reconventie
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 250,-- (2 x 0,5 x € 250,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.526,42 met de wettelijke rente hierover vanaf de opeisbaarheid tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 826,10, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
In reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 250,00.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2017.