ECLI:NL:RBMNE:2017:4594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
420820
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging of naleving echtscheidingsconvenant en verdeling woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en inmiddels gescheiden zijn. De man heeft een vordering ingesteld tot wijziging van het echtscheidingsconvenant, dat onder andere bepalingen bevat over de hypothecaire verplichtingen van de echtelijke woning. De vrouw verzet zich tegen deze wijziging en vordert in reconventie dat de man voor een periode van drie jaar geen verdeling van de woning kan vorderen. De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: de conventionele vordering van de man en de reconventionele vordering van de vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in 2014 zijn gescheiden en dat er een convenant is opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de gezamenlijke woning en de hypotheeklasten. De man heeft aangevoerd dat hij niet langer kan voldoen aan de verplichtingen uit het convenant, omdat hij geen recht meer heeft op hypotheekrenteaftrek en de vrouw in de woning blijft wonen met hun kinderen. De vrouw heeft daarentegen betoogd dat de man niet bevoegd is om de verdeling van de woning te vorderen, omdat zij afspraken hebben gemaakt om de woning tot 24 mei 2017 onverdeeld te laten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen belang meer heeft bij zijn vordering tot wijziging van het convenant, omdat de datum van 24 mei 2017 inmiddels is verstreken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden die de man heeft aangevoerd niet als onvoorzien kunnen worden aangemerkt. De vordering tot verdeling is afgewezen, omdat deze in strijd is met de gemaakte afspraken. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw om de verdeling voor drie jaar uit te sluiten ook afgewezen, omdat de belangen van de man bij verdeling zwaarder wegen dan die van de vrouw. Uiteindelijk heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/420820 / HA ZA 16-579
Vonnis van 13 september 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.F. Vogel te Leusden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Köller te Oostkapelle.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 oktober 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de comparitie van partijen van 13 december 2016 (waarvan aantekening is gehouden),
  • de aanhouding van de zaak ten behoeve van mediation,
  • de verzoeken van partijen om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Op [2014] heeft de rechtbank Overijssel de scheiding van tafel en bed uitgesproken, welke beschikking op [2017] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Van de beschikking van [2014] maakt een scheidingsconvenant van [2014] (hierna: het convenant) deel uit waarin is opgenomen, voor zover hier van belang:
echtelijke koopwoning
9. De man en de vrouw zijn samen overeengekomen dat ze hun koophuis onverdeeld laten en dat de woning dus eigendom blijft van beiden. Doordat beiden aansprakelijk en verantwoordelijk blijven voor de hypothecaire verplichting hebben beiden de plicht om de hypotheekrente teruggave te storten op de gezamenlijke rekening. De man woont momenteel tijdelijk bij diens vader. Zodra de man eigen woonruimte heeft gevonden en betrokken, betaalt de vrouw alle woonlasten ten aanzien van de echtelijke woning. Mocht de hypotheekrenteteruggave geheel of gedeeltelijk stoppen dan heeft de man de verplichting om voor 50% bij te dragen aan de hypothecaire verplichting tot aan afgesproken datum 24 mei 2017. Vanaf deze datum worden door beide partijen nieuwe afspraken gemaakt met betrekking tot de hypothecaire verplichtingen. Partijen hebben fiscaal advies ingewonnen ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek en zullen in de toekomst nieuw advies inwinnen indien hiervoor aanleiding bestaat (bijvoorbeeld bij een gewijzigde regelgeving of een wijziging in hun situatie).
2.3.
De voormalig echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) is nog steeds gezamenlijk eigendom van partijen. De vrouw woont als enige van partijen in de woning, samen met de dochter van partijen, een zoon uit een eerdere relatie en de nieuwe partner van de vrouw. De man heeft inmiddels elders andere, eigen, woonruimte waar hij met zijn nieuwe gezin woont.
2.4.
Partijen hebben de woning destijds in erfpacht verkregen van de Woningstichting […] (hierna: de Woningstichting) onder de verplichting de woning onverwijld te koop aan te bieden aan de Woningstichting zodra het voornemen tot vervreemding bestaat.
2.5.
De man betaalt maandelijks € 88,00 aan de vrouw als bijdrage in de woonlasten, ter uitvoering van artikel 9 uit het convenant. Dit is de maandelijkse belastingteruggaaf vanwege zijn recht op hypotheekrenteaftrek. Hij heeft met de vrouw afgesproken dat hij – in afwachting van de uitkomst van de hierboven genoemde mediation – dit bedrag aan de vrouw zal blijven voldoen, ook als hij niet langer aanspraak kan maken op hypotheekrenteaftrek. Tevens staat tussen partijen vast dat de vrouw slechts aanspraak zal maken op betaling van dit bedrag wanneer de man niet langer recht heeft op hypotheekrenteaftrek (in plaats van op de in artikel 9 van het convenant genoemde helft van de hypothecaire lasten).
2.6.
Sinds 1 januari 2017 is voor de man de hypotheekrente niet meer fiscaal aftrekbaar.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Artikel 9 van het convenant in die zin zal wijzigen dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot de verplichting van eiser om tot 24 mei 2017 voor 50% bij te dragen in de hypothecaire lasten van de woning vanaf het moment waarop de teruggave van hypotheekrente eindigt, alsmede dat hetgeen daarin is bepaald met betrekking tot het opnieuw afspraken maken vanaf 24 mei 2017 met betrekking tot de hypothecaire verplichtingen ter zake deze woning, alsmede dat hetgeen daarin is bepaald ten aanzien van het inwinnen van nieuw advies indien daarvoor aanleiding bestaat, geheel komt te vervallen c.q. dit convenant in zoverre te ontbinden krachtens het bepaalde in artikel 6:258 BW subsidiair te bepalen dat het bepaalde in artikel 9 van het convenant in zoverre (en wel in voege als hiervoor vermeld) buiten toepassing zal blijven krachtens hetgeen is bepaald in artikel 6:248 BW;
De scheiding en deling te gelasten van de woning en de daarop nog rustende hypotheekschuld, en wel in die zin dat primair de woning en de hypotheekschuld aan de vrouw worden toebedeeld, subsidiair dat de woning en de hypotheekschuld aan de man worden toebedeeld, meer subsidiair te bepalen dat de vrouw in verband met een mogelijkheid tot verkoop van de woning haar medewerking dient te verlenen aan “terugverkoop” van de woning aan de Woningstichting […] in het kader van de vigerende regeling zoals is vastgelegd in de Akte Vaststelling Erfpacht- en Koopgarantbepalingen, dit laatste binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, met bepaling dat de vrouw een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat zij na expiratie van deze termijn in gebreke zal blijven hieraan te voldoen;
De vrouw zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de bevoegdheid van de man om verdeling te vorderen voor een periode van drie jaren ingaande 24 mei 2017 zal uitsluiten.
3.5.
De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vordering, met de veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken en beoordelen.
4.2.
De man stelt dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de afspraak uit het convenant blijft naleven, vanwege de volgende onvoorziene omstandigheden. Inmiddels is het duidelijk dat geen verzoening zal plaatsvinden tussen partijen maar dat in plaats daarvan een echtscheidingsprocedure zal volgen. De vrouw woont sinds augustus 2014 samen met haar nieuwe partner en van hem kan verwacht worden dat hij in de woonlasten bijdraagt. De man heeft niet langer recht op hypotheekrenteaftrek zodat zijn lasten voor de woning aanmerkelijk verzwaard zijn zonder er te kunnen wonen terwijl hij daarnaast de lasten van zijn eigen woning heeft. Daarbij komt dat hij verder wil met zijn leven en niet langer in financiële zin aan de vrouw verbonden wil blijven. Hoewel al de nodige tijd verstreken is, verblijft de vrouw nog steeds in de gezamenlijke woning terwijl het op haar weg ligt zich in te spannen om andere woonruimte te vinden en tot verdeling van de woning te komen. Op grond van artikel 3:178 BW heeft hij het recht om verdeling van de woning te vorderen, aldus de man. Hij stelt dat hij belang bij verdeling heeft omdat er door toedoen van de vrouw een achterstand is ontstaan in de betaling van de hypothecaire lasten waarvan hij niet de dupe wil worden. Ook voert hij aan dat sinds zijn vertrek de woning door de vrouw wordt uitgewoond zodat de woning daardoor in waarde daalt. Hij betwist dat bij verdeling van de woning de getroffen belangen van de vrouw aanmerkelijk groter zijn dan die van hem bij verdeling, zodat de tegenvordering van de vrouw tot uitsluiting van de verdeling ongegrond is.
4.3.
Tegen het beroep van de man om artikel 9 van het convenant te ontbinden of buiten beschouwing te laten, voert de vrouw aan dat de man te weinig heeft gesteld om met succes een beroep op (onvoorziene) omstandigheden te doen die maken dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de overeenkomst in stand blijft.
4.4.
Tegen de vordering tot verdeling voert zij aan dat de man niet bevoegdheid is de verdeling te vorderen, omdat partijen deze bevoegdheid hebben uitgesloten door af te spreken de woning tot 24 mei 2017 onverdeeld te laten. Partijen hebben daarbij de mogelijkheid tot het ná 24 mei 2017 nog onverdeeld laten van de woning opengelaten. De reden daarvoor is dat partijen bij hun uiteengaan hebben afgesproken dat de vrouw, die tijdens hun relatie het grootste aandeel in de zorgtaken had, met de dochter van partijen en haar zoon uit een eerdere relatie in de woning zou blijven. Aan de man werden de zogenoemde inschrijvingspunten toebedeeld waarmee hij in aanmerking kwam voor een eigen huurwoning in [woonplaats] . Op die manier zou iedere partij over woonruimte beschikken en had de vrouw de tijd om passende vervangende woonruimte te zoeken.
Indien het op een belangafweging zou uitkomen, wegen de belangen van de vrouw en die van de dochter van partijen bij het behouden van de woning zwaarder, dan het belang van de man bij verdeling op dit moment. Daarbij speelt een rol dat de man inmiddels ook samenwoont met zijn nieuwe partner en aldus zijn woonlasten met haar kan delen. De vrouw kan de woning niet toebedeeld krijgen. De vrouw spant zich in om andere woonruimte te vinden en is zich aan het oriënteren op de consequenties van een eventuele verkoop van de woning aan de Woningstichting en de mogelijkheid om na terugverkoop de woning eventueel te huren. Ook onderzoekt zij of partijen een beroep kunnen doen op een uitkering vanwege de nationale hypotheekgarantie die van toepassing is op de hypothecaire geldlening die verbonden is aan de woning. De vordering van de man tot verdeling is prematuur. Verder voert de vrouw verweer tegen de gevorderde dwangsom en de proceskostenveroordeling.
De vrouw vordert dat de bevoegdheid van de man om verdeling te vorderen voor een periode van drie jaar, ingaande op 24 mei 2017, zal worden uitgesloten, omdat zij voor haar en haar kinderen nog geen geschikte andere woonruimte heeft gevonden en daarvoor meer tijd nodig heeft. De man beschikt inmiddels al over woonruimte voor hem en zijn nieuwe gezin. Indien de woning nu wordt teruggekocht door de Woningstichting of wordt verkocht aan een derde, zullen partijen daaraan een hoge restschuld overhouden gelet op de onderwaarde van de woning. De vrouw betwist dat er een betalingsachterstand is ontstaan en dat de woning sinds het vertrek van de man niet meer is onderhouden. Zij stelt dat de achterstand in het onderhoud al is ontstaan tijdens de samenwoning van partijen.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de datum van 24 mei 2017 inmiddels is verstreken. Dat betekent dat de man geen belang meer heeft bij zijn vordering waar het wijziging of terzijde schuiven van de bepalingen uit het convenant betreft die zien op de periode tot aan 24 mei 2017. Voor wat betreft de in het convenant opgenomen verplichting van partijen om met elkaar voor de periode ná 24 mei 2017 nieuwe afspraken te maken over de (betaling van de) hypothecaire verplichtingen, overweegt de rechtbank dat de door de man gestelde omstandigheden niet als onvoorzien als bedoeld in artikel 6:258 BW kunnen worden aangemerkt. Dat partijen zich niet meer zouden verzoenen en dat de vrouw zou gaan samenwonen met haar nieuwe partner acht de rechtbank geen onverwachte gebeurtenissen na een relatiebreuk. Het aflopen van het recht op hypotheekrenteaftrek twee jaar na het vertrek van de man uit de woning kan zelfs worden beschouwd als een gegeven. Dat de vrouw nog geen zicht heeft op een vervangende woning, is evenmin onvoorzien maar juist redengevend voor de tussen partijen gemaakte afspraak. Dat de vrouw in de woning zou blijven met de twee kinderen terwijl de man door middel van de opgebouwde inschrijvingspunten een andere huurwoning zou betrekken, is namelijk niet door hem betwist.
4.6.
Verder heeft de man geen feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij gehouden wordt aan de bepaling in het convenant dat hij met de vrouw nieuwe afspraken zal maken over de betaling van de hypothecaire verplichtingen. Het bij de rechtbank bekende gegeven dat partijen het door middel van mediation ingezette bemiddelingstraject als niet geslaagd beschouwen, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft namelijk geen informatie over de reden waarom dit traject is afgebroken en over welke onderwerpen partijen hebben gepoogd tot een regeling te komen. Partijen zullen alsnog of nogmaals met elkaar in gesprek dienen te gaan om nieuwe financiële afspraken te maken rondom de woning en de daaraan verbonden hypothecaire verplichtingen op basis van hun huidige financiële omstandigheden, zoals zij dat destijds voor ogen hebben gehad.
4.7.
Dat betekent tevens dat de vordering tot verdeling nog niet aan de orde is, omdat deze in strijd is met de afspraak tussen partijen om na het verstrijken van de datum 24 mei 2017 nieuwe afspraken te maken, nog daargelaten dat de rechtbank te weinig informatie heeft om de gevorderde verdeling te kunnen toewijzen. Zo heeft de man niets gesteld over de waarde van de woning en de omvang van de hypotheekschuld en waaruit blijkt dat de woning aan de vrouw of (subsidiair) aan de man dient te worden toebedeeld dan wel of (meer subsidiair) aan de voorwaarden voor terugverkoop aan de Woningstichting of verkoop aan een derde kan worden voldaan.
4.8.
Hieruit volgt dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen.
4.9.
De rechtbank ziet in de stellingen van de vrouw onvoldoende aanleiding om de vordering van de vrouw om de verdeling voor de duur van drie jaar uit te sluiten, toe te wijzen. In de in artikel 9 van het convenant weergegeven afspraak ligt besloten dat partijen na het verstrijken van 24 mei 2017 samen zouden bezien wat er met de woning dient te gebeuren. Een uitsluiting tot verdeling voor de duur van drie jaar is daarmee in strijd. Verder geldt dat artikel 3:178 lid 3 BW bepaalt dat de rechter de vordering tot verdeling (voor ten hoogste drie jaar) kan uitsluiten indien het belang dat de vrouw heeft bij het in stand houden van de gemeenschap aanmerkelijk zwaarder wordt getroffen bij onmiddellijke verdeling dan het belang van de man bij verdeling. De man stelt terecht dat van hem niet kan worden verlangd dat hij voor onbepaalde tijd samen met de vrouw in onverdeeldheid blijft, zeker nu de relatie tussen partijen definitief is beëindigd en een echtscheiding zal volgen. Dat de vrouw bij verdeling van de woning met de kinderen moet verhuizen, zoals zij aanvoert, is weliswaar voor haar en de kinderen onwenselijk maar betreft een veelvuldig voorkomend gevolg van het verbreken van een relatie en onvoldoende zwaarwegend om een vordering tot verdeling uit te sluiten, gelet op het belang van de man om uit de verdeeldheid te geraken. De stelling van de vrouw dat partijen bij (terug)verkoop van de woning met een hoge hypothecaire restschuld geconfronteerd zullen worden, is eveneens onvoldoende van belang omdat dit immers niet alleen de vrouw treft maar de man evenzeer. Bovendien is het niet zeker dat (terug)verkoop aan de orde zal zijn, omdat niet is komen vast te staan dat de woning niet aan de man kan worden toebedeeld. Indien het toch tot (terug)verkoop komt, dan heeft de vrouw voorts onvoldoende gesteld om duidelijk te maken hoe de financiële gevolgen er voor partijen uit zien en of die zoveel ongunstiger zijn dan over een paar jaar.
4.10.
Hieruit volgt dat ook de vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
4.11.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en hun geschil houdt daarmee verband. Om die reden zal de rechtbank de proceskosten compenseren, dat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2017.