ECLI:NL:RBMNE:2017:5001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
C/16/445496 / KL ZA 17-317
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van opbrengst benefietwedstrijd na overlijden grensrechter

In een kort geding heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2017 geoordeeld dat de voetbalclub Buitenboys verplicht is om een bedrag van €10.539,82 te betalen aan de zonen van Richard Nieuwenhuizen. Dit bedrag betreft hun deel van de opbrengst van een benefietwedstrijd die in 2013 is georganiseerd ter nagedachtenis van hun vader, die tijdens een voetbalwedstrijd als grensrechter is overleden na mishandeling door spelers van de tegenpartij. De rechtbank oordeelde dat de toenmalige voorzitter van Buitenboys, die de financiële afwikkeling van de benefietwedstrijd heeft verzorgd, bevoegd was om deze handelingen te verrichten, ondanks dat hij dit zonder expliciete toestemming van de overige bestuursleden deed. De rechtbank stelde vast dat de nabestaanden erop mochten vertrouwen dat de voorzitter de juiste bevoegdheid had om de opbrengst aan hen uit te keren. De eisers, de zonen van de overleden grensrechter, hadden herhaaldelijk om uitbetaling van hun deel verzocht, maar Buitenboys had geen verdere betalingen gedaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de eisers, aangezien zij de uitkering nodig hadden voor hun levensonderhoud. De rechtbank wees de vordering van de eisers toe, inclusief de wettelijke rente vanaf 27 juni 2017, en veroordeelde Buitenboys tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie werden de vorderingen van Buitenboys afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/445496 / KL ZA 17-317
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. Y. Moszkowicz te Utrecht,
tegen
1. de vereniging
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. W.F. Wienen te Almere.
Eisers in conventie en verweerders in reconventie zullen hierna (in enkelvoud) [eisers c.s.] genoemd worden. Gedaagden in conventie en eisers in reconventie afzonderlijk zullen [gedaagden c.s.] en [gedaagde sub 2] genoemd worden en gezamenlijk zullen zij (ook in enkelvoud) worden aangeduid als [gedaagden c.s.]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 september 2017 met producties (1 t/m 18),
  • de brief van 20 september 2017 zijdens [eisers c.s.] waarin is meegedeeld dat de
  • de brief van 21 september 2017 zijdens [eisers c.s.] waarbij nadere producties zijn
  • de mondelinge behandeling op 22 september 2017, waarbij [eisers c.s.] haar
  • de pleitnota van [eisers c.s.] ;
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 december 2012 is de vader van [eisers c.s.] , toen hij optrad als grensrechter, bij de voetbalwedstrijd [voetbalclub] B1 tegen [gedaagden c.s.] B3 door spelers zodanig mishandeld dat hij daarna is overleden. Als nabestaanden zijn achtergebleven zijn echtgenote [echtgenote] en zijn drie zonen [zoon] , [eiser sub 2] en [eiser sub 1] (hierna ook: de nabestaanden).
2.2.
Op 26 april 2013 heeft [gedaagden c.s.] een benefietwedstrijd georganiseerd tussen de club en een team van oud internationals. De opbrengst van de benefietwedstrijd zou aan de nabestaanden worden geschonken.
2.3.
Op de avond van de benefietwedstrijd is (ten behoeve van een algemeen fotomoment) bekend gemaakt dat de opbrengst € 55.536,-- was.
2.4.
De heer [penningmeester] was destijds penningmeester van [gedaagden c.s.] . Op de algemene ledenvergadering van [gedaagden c.s.] van 25 november 2013 is [penningmeester] gekozen als voorzitter van [gedaagden c.s.] en werd [gedaagde sub 2] gekozen als secretaris. [penningmeester] is tot 1 november 2016 voorzitter van [gedaagden c.s.] gebleven, waarna [gedaagde sub 2] op de ledenvergadering van 28 november 2016 is verkozen tot de nieuwe voorzitter van [gedaagden c.s.] .
2.5.
Een op papier van [gedaagden c.s.] opgestelde onderhandse akte luidt:
“Hierbij verklaren de ondergetekende (begunstigden van opbrengst benefiet) akkoord te zijn met de betaling door SC [gedaagden c.s.] van Euro 42.159,29 op rekening nummer NL38ABNA(….) bij ABNAMRO Almere, tnv [zoon] (geb [1992] ).
Dit bedrag vertegenwoordigd de totale netto opbrengst van de benefietwedstrijd voor het gezin van [A] d.d. 26 april 2013.
[zoon] verklaart dat dit bedrag (Euro 42.159,29), na ontvangst op zijn rekening en na vaststelling saldo ivm aankoop huis, per direct, in ieder geval vóór 27 december 2014, retour wordt betaald op rekening nr. NL21RABO(…) tnv SC [gedaagden c.s.] , Almere.”
2.5.1.
De onderhandse akte is ondertekend door [penningmeester] en de nabestaanden. Onder de handtekening van [penningmeester] staat:
‘ [penningmeester] (getuige)
Namens Sc [gedaagden c.s.] ”
2.6.
Op 23 december 2014 heeft [zoon] het bedrag van € 42.159,29 op de rekening van [gedaagden c.s.] teruggestort.
2.7.
Op 22 april 2015 is aan de echtgenote van [A] en aan de oudste zoon ( [zoon] ) een bedrag van € 10.579,65 betaald. Het bedrag van € 10.579,65 is eenvierde deel van de onder 2.5 genoemde netto opbrengst, vermeerderd met de inmiddels verschenen rente van 1%.
2.8.
Vanaf 21 juni 2017 is namens [eisers c.s.] meerdere keren aan [gedaagden c.s.] verzocht dan wel gesommeerd om het aan [eisers c.s.] nog toekomende deel, vermeerderd met 1% rente, uit te betalen. [gedaagden c.s.] heeft geen nadere betalingen gedaan.
2.9.
In een op 25 augustus 2017 gedateerde verklaring van [penningmeester] wordt onder meer het volgende meegedeeld:
‘Tijdens de benefietwedstrijd die gehouden is ten gunste van de nabestaanden van [A] is er een bruto bedrag opgehaald van ongeveer Euro 55.000. Na aftrek van alle kosten, niet iedereen kon uiteraard belangeloos meedoen / inzetten, is er uiteindelijk een bedrag overgebleven van ruim 42.000 Euro. Op uitdrukkelijk verzoek van de familie is dat geld in eerste instantie geparkeerd op de bankrekening van SC [gedaagden c.s.] . Inmiddels is er in 2015 aan [echtgenote] en [zoon] uitbetaling gedaan van hun deel (elk ruim Euro 10.000), terwijl de tegoeden van [eiser sub 2] en [eiser sub 1] nog steeds op hun verzoek geparkeerd zijn gebleven op de rekening van [gedaagden c.s.] . De tegoeden van deze twee jongens zouden op een later tijdstip, wanneer zij het huis uit zouden gaan, aan hun overgemaakt worden.’
2.10.
Na verkregen verlof heeft [eisers c.s.] ten laste van [gedaagden c.s.] conservatoir (derden)beslag tot verhaal van de door haar gestelde geldvordering doen leggen. Het verlof is verleend tot een bedrag van € 28.510,30.
2.11.
De afwikkeling van zaak betreffende de opbrengst van de benefietwedstrijd heeft recentelijk veel media-aandacht gekregen. Zo heeft [gedaagde sub 2] namens [gedaagden c.s.] in de pers verklaard dat het geld op is alsook dat er door thans gebleken extra kostenposten meer geld is uitbetaald dan dat er van de benefietwedstrijd is overgebleven.
2.12.
[gedaagde sub 2] heeft in zijn hoedanigheid als huidig voorzitter van [gedaagden c.s.] in een schriftelijke verklaring van 20 september 2017 onder meer het volgende meegedeeld:
‘Ik ben sinds 2011 bestuurslid van SC [gedaagden c.s.] en sinds november 2016 voorzitter van onze club.
Omtrent de afspraken voor het uit te keren bedrag aan de familie [familie] . Er is niets afgesproken over het bedrag wat uit te keren is, [penningmeester] heeft de financiële administratie beheert en wij hebben met het bestuur zijnde: [penningmeester] , [B] , [C] en [gedaagde sub 2] afgesproken dat de vereniging geen kosten zou hebben rondom de activiteiten.
[penningmeester] was zelfstandig woordvoerder voor de familie [familie] , ik als bestuurslid algemene zaken ben niet op de hoogte gesteld van de financiële status, het enige wat is weet is dat de kascommissie vragen heeft gesteld over de financiële administratie en afhandeling, deze afhandeling heeft plaatsgevonden tussen de kascommissie en [penningmeester] . [penningmeester] gaf het bestuur geen inzage in de boekhouding en werd boos als je enige uitleg vroeg.
Er zijn binnen het bestuur geen afstralen gemaakt over de hoogte, periode dan wel de wijze waarop de uitkeringen zouden worden gedaan aan de familie [familie] . Ook Is de netto opbrengst nooit vastgesteld door het bestuur.
Mij als bestuurslid is totaal niets bekend over het overmaken van een groot bedrag aan [zoon] in december 2014. Hier is ook geen toestemming voor verleend.
Ik was als bestuurslid niet op de hoogte van deze storting en wil mij niet conformeren aan deze statutair onbevoegde actie. De onderhandse akte was mij ook niet bekend.
[penningmeester] deelde geen financiële gegevens met het bestuur, vragen werden niet getolereerd en boos weggewimpeld.
Ik ben als bestuurslid niet betrokken geweest bij de uitbetaling aan [echtgenote] en [zoon] . Het bestuur is hiervan ook niet op de hoogte gesteld.
Over de afspraken rondom de financiële afwikkeling. Er Is op voorhand met het bestuur afgesproken dat het de club geen geld zou kosten. Wij zouden met de benefiet inkomsten alle kosten dekkend maken. Het bestuur was hiermee akkoord en wij hebben alles in staat gesteld en alles georganiseerd wat gemiddeld 60 uur per week aan tijd heeft gevergd een periode van 2 maanden tijd.
Wij hebben alle sponsoren geworven alle flyers gemaakt, alle sponsorborden gemaakt, opgehangen, de gehele organisatie in eigen beheer gedaan met medewerking van Almere City.
Het huidig bestuur heeft zich erg verbaasd toen ze geconfronteerd werden met zoveel zaken de buiten het medeweten van het toenmalig bestuur zijn verricht.’
2.13.
Op 9 oktober 2017 vindt een algemene ledenvergadering van [gedaagden c.s.] plaats, waarbij gesproken wordt over de financiële afwikkeling van de benefietwedstrijd. Op deze ledenvergadering zal de uitkomst van het door de kascommissie van [gedaagden c.s.] verrichte boekenonderzoek worden besproken. Volgens de kascommissie is er tot en met 8 januari 2014 ontvangen een bedrag van € 70.253,28 en aan kosten gemaakt een bedrag van € 41.631,81. Na uitkering aan [echtgenote] en [zoon] resteert een positief saldo van € 7.541,82.
2.14.
Artikel 14.5 en 14.5.1. van de statuten van [gedaagden c.s.] luiden:
‘14.5
Het bestuur behoeft eveneens goedkeuring van de algemene ledenvergadering voor besluiten tot:
14.5.1.
Onverminderd het bepaalde onder 14.5.2. het aangaan van rechtshandelingen en verrichten van investeringen een bedrag of waarde van tweeduizend gulden (Fls 2.000) te boven gaanden.’

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers c.s.] vordert - na verandering en vermeerdering van eis, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:
[gedaagden c.s.] wordt veroordeeld tot betaling van € 21.931,26, althans aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] afzonderlijk € 10.965,63, te vermeerderen met de afgesproken rente van 1% per jaar vanaf 26 april 2013, en de wettelijke rente vanaf 21 juni 2017, althans een zodanig bedrag met de wettelijke rente dan wel reëel behaalde rente vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
[gedaagden c.s.] wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten € 1.203,--,
subsidiair:
[gedaagden c.s.] wordt veroordeeld om bij wege van voorschot aan [eisers c.s.] te betalen een bedrag van € 10.000,--, te vermeerderen met de afgesproken rente van 1% per jaar vanaf 26 april 2013, en de wettelijke rente vanaf 21 juni 2017, althans een zodanig bedrag met de wettelijke rente dan wel reëel behaalde rente vanaf een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
II.
[gedaagden c.s.] hoofdelijk, dan wel [gedaagden c.s.] en/of [gedaagde sub 2] afzonderlijk wordt bevolen om binnen zeven dagen na dit vonnis de in het petitum van de dagvaarding en de vermeerdering van eis omschreven bescheiden te overleggen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat [gedaagden c.s.]
(abusievelijk heeft [eisers c.s.] in de dagvaarding zichzelf genoemd, vzr), althans een zodanige inzage in zodanige bescheiden binnen een zodanige termijn op straffe van een zodanige dwangsom als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
III.
[gedaagden c.s.] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden c.s.] voert verweer met conclusie tot afwijzing van het gevorderde en veroordeling van [eisers c.s.] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden c.s.] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de conservatoir gelegde beslagen die door [eisers c.s.] ten laste van [gedaagden c.s.] zijn gelegd (deels dan wel geheel) worden opgeheven, althans dat [eisers c.s.] wordt bevolen de gelegde beslagen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen, dit op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat zij hieraan geen gehoor geeft,
  • althans dat [eisers c.s.] wordt bevolen gelijktijdig of met of direct aansluitend aan de afgifte van een bankgarantie (conform het format dat als productie 15 is overgelegd) ten bedrage van € 28.510,30, althans ten bedrage van € 7.541,82, althans ten bedrage van een door de rechtbank nader bepaald bedrag, de conservatoire beslagen op te heffen, dit op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat zij hieraan geen gehoor geven, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
  • [eisers c.s.] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie.
4.2.
[eisers c.s.] voert verweer, met conclusie tot afwijzing van het gevorderde en met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat de netto-opbrengst van de benefietwedstrijd ten goede dient te komen aan de nabestaanden van grensrechter [A] . Partijen verschillen evenwel van mening over de hoogte van die netto-opbrengst, althans over de hoogte van de verplichting tot uitbetaling door [gedaagden c.s.] . [eisers c.s.] beroept zich op de onderhandse akte opgesteld op briefpapier van [gedaagden c.s.] , getekend door [penningmeester] (toenmalig voorzitter van [gedaagden c.s.] ) en mede voor akkoord ondertekend door de nabestaanden [familie] , waarin is opgenomen dat de netto-opbrengst van de benefietwedstrijd een bedrag bedraagt van € 42.159,29, terwijl daartegenover [gedaagden c.s.] zich beroept op het rapport van de kascommissie van 19 september 2017 waaruit zou blijken dat de netto-opbrengst een bedrag van € 28.621,47 bedraagt, zodat thans nog een bedrag van € 7.541,82 resteert. .
5.3.
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat [penningmeester] als contactpersoon is opgetreden namens [gedaagden c.s.] naar de nabestaanden [familie] . Ter nagedachtenis van de overleden grensrechter [A] heeft [gedaagden c.s.] op 26 april 2013 een benefietwedstrijd tegen oud-internationals georganiseerd met als doel de opbrengst daarvan ter beschikking te stellen aan de nabestaanden [familie] . Na de wedstrijd is door [gedaagden c.s.] een ‘symbolische’ cheque ter waarde van € 55.536,00 overhandigd aan de nabestaanden [familie] . [penningmeester] heeft zich (steeds) namens [gedaagden c.s.] bezig gehouden met de financiële afwikkeling van de benefietwedstrijd richting de nabestaanden [familie] . Uit de notulen van de algemene ledenvergadering van [gedaagden c.s.] van 25 november 2013 blijkt dat [penningmeester] in ieder geval vóór 25 november 2013 fungeerde als interim-voorzitter en vanaf 25 november 2013 als voorzitter. [penningmeester] heeft op briefpapier van [gedaagden c.s.] , vermoedelijk rond december 2013, ten behoeve van de nabestaanden een onderhandse akte opgesteld, waarin de nabestaanden [familie] expliciet als begunstigden voor de opbrengst van de benefietwedstrijd worden benoemd voor de netto-opbrengst van totaal € 42.159,22. De nabestaanden hebben zich door ondertekening van die akte daarmee akkoord verklaard. [penningmeester] heeft in een schriftelijke verklaring verder verklaard dat de opbrengst op verzoek van de nabestaanden [familie] op de rekening van [gedaagden c.s.] zou worden geparkeerd. Op verzoek van de nabestaanden [familie] heeft [gedaagden c.s.] op 11 maart respectievelijk op 22 april 2015 een betaling van € 10.500,00 aan [zoon] en € 10.579,65 aan [echtgenote] gedaan onder vermelding van
‘opbrengst benefiet april 2013 volledig deel’.[penningmeester] heeft verder verklaard dat de tegoeden van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op een later tijdstip zouden worden uitgekeerd wanneer zij het ouderlijk huis zouden verlaten. [eisers c.s.] heeft de schriftelijke verklaring van [penningmeester] bevestigd. Thans maakt [eisers c.s.] jegens [gedaagden c.s.] aanspraak op de uitbetaling van haar deel van de opbrengst van de benefietwedstrijd.
5.4.
Het verweer van [gedaagden c.s.] komt er samengevat op neer dat aan de handelingen van [penningmeester] jegens [gedaagden c.s.] geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, omdat [penningmeester] de akte, weliswaar heeft ondertekend, en betalingen aan de nabestaanden [familie] heeft gedaan, maar dit zonder toestemming van de bestuursleden noch van de leden van de vereniging. De handelingen zijn volgens [gedaagden c.s.] onbevoegdelijk gedaan en in strijd met de geldende statuten verricht. [gedaagden c.s.] betwist dan ook dat door haar enige toezegging is gedaan tot betaling van enig bedrag.
5.5.
De vraag die moet worden beantwoord is of [eisers c.s.] mocht afgaan op de mededelingen van [penningmeester] ten aanzien van de opbrengst van de benefietwedstrijd.
5.6.
Uit artikel 3:61 lid 2 BW volgt dat onbevoegdheid van een vertegenwoordiger ( [penningmeester] in zijn hoedanigheid als voorzitter/penningmeester) er niet aan in de weg hoeft te staan dat de vertegenwoordigde ( [gedaagden c.s.] ) aan een onbevoegd verrichte rechtshandeling is gebonden. Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan plaats zijn ingeval van gerechtvaardigd vertrouwen op de bevoegdheid op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de door deze onbevoegd vertegenwoordigde achterman komen en waaruit naar verkeersopvatting zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (Hoge Raad 14-07-2017 NJ 2017/326). Beoordeeld dient te worden of een zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt. Een ‘toedoen’ van de achterman is daarvoor niet zonder meer noodzakelijk (vgl. HR 19 februari 2010, NJ 2010/115).
5.7.
[gedaagden c.s.] heeft erkend dat naar aanleiding van het overlijden van de grensrechter [A] door haar een benefietwedstrijd is georganiseerd ten behoeve van de nabestaanden met als doel de netto-opbrengst aan hen ter beschikking te stellen. [penningmeester] heeft zich, mede in zijn hoedanigheid van voorzitter van [gedaagden c.s.] , kennelijk met instemming van de vereniging opgeworpen als contact persoon voor de familie [familie] . Niet gebleken is dat [gedaagden c.s.] , althans de overige bestuursleden, zich daartegen op enig moment hebben verzet, integendeel uit notulen van de algemene ledenvergadering van 25 november 2013 blijkt dat [penningmeester] vanwege zijn inspanningen (aangenomen moet worden mede ten aanzien van de kwestie [familie] ) zelfs als erelid van de vereniging is benoemd. [gedaagden c.s.] stelt ook dat de financiën van de vereniging vrijwel volledig door [penningmeester] werden gedaan in samenwerking met het administratiekantoor [administratiekantoor] , terwijl de overige bestuursleden daarbij niet werden betrokken. Uit de door de bestuursleden overgelegde verklaringen zou volgen dat [penningmeester] ondanks de vele verzoeken niet bereid was inzicht te geven in de boekhouding van de vereniging. Als dat al zou moeten worden aangenomen dan had het op zijn minst op de weg van het bestuur gelegen tijdig in te grijpen. Door dat niet te doen heeft het bestuur [penningmeester] de vrijheid geboden te handelen zoals hij heeft gedaan. Daarbij komt dat [gedaagden c.s.] ook niet heeft ingegrepen op het moment dat van haar bankrekening betalingen zijn verricht, waaronder de betalingen aan [echtgenote] en [zoon] op 11 maart en op 22 april 2015, bijna twee jaar na de benefietwedstrijd van 26 april 2013, noch is vanuit de overige bestuursleden op enig moment contact opgenomen met de nabestaanden over de wijze van afwikkeling van de benefietwedstrijd. Dat is geheel overgelaten aan [penningmeester] . Sterker nog, het standpunt van [gedaagden c.s.] lijkt zich niet zozeer te richten tegen het handelen van [penningmeester] als zodanig, maar slechts tegen het (eind)resultaat van de afwikkeling. Onder deze omstandigheden mochten de nabestaanden [familie] erop vertrouwen dat [penningmeester] namens [gedaagden c.s.] bevoegd was zorg te dragen voor de financiële afwikkeling van de benefietwedstrijd.
5.8.
Op grond van het vorenstaande moet er dan ook van uit worden gegaan dat een bodemrechter – later oordelende – met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal beslissen dat [gedaagden c.s.] gehouden is de door [penningmeester] gestelde op [gedaagden c.s.] rustende betalingsverplichting aan [eisers c.s.] na te komen.
5.9.
[gedaagden c.s.] heeft nog het spoedeisend belang van [eisers c.s.] bij de gevraagde voorziening bestreden. Ter zake wordt het volgende overwogen. Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter heeft [eisers c.s.] , anders dan [gedaagden c.s.] menen, spoedeisend belang bij haar vordering. Onweersproken is dat [eisers c.s.] het ouderlijk huis wenst te verlaten en daarvoor de uitkering uit de benefietwedstrijd nodig heeft voor huisvesting en levensonderhoud. Door het wegvallen van vader en daarmee het wegvallen van het gezinsinkomen is [eisers c.s.] aangewezen op alternatieve ‘inkomsten’. Onjuist is de opvatting dat naar huidig recht in het algemeen slechts plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding, indien gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan gedaagde wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk wordt gesteld; de rechter zal bij de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico (slechts) mede hebben te betrekken. Het uitgangspunt dat een geldvordering in kort geding dus niet toewijsbaar is indien de eisende partij in een financiële noodsituatie verkeert, omdat het restitutierisico in een dergelijk geval te groot zou zijn, kan dan ook niet als juist worden aanvaard. Juist die financiële (nood)situatie is een van de omstandigheden die de eisende partij het vereiste spoedeisende belang kan verschaffen om in kort geding een geldvordering in te stellen. Wel zal het restitutierisico bij de beoordeling van de vraag of de vordering toewijsbaar is, als een van de in aanmerking te nemen factoren dienen te worden betrokken. De Voorzieningenrechter is van oordeel dat de enkele stelling dat sprake zou zijn van een restitutierisico aan de zijde van [eisers c.s.] , gelet op alle omstandigheden van het geval, onvoldoende is voor afwijzing van de vordering. Voor zover al sprake zou zijn van enig restitutierisico is dit risico mede veroorzaakt door de handelswijze van [gedaagden c.s.] ingegeven door het ontbreken van een interne zorgvuldige besluitvorming binnen [gedaagden c.s.] ten aanzien van de afwikkeling van de uitkering van de opbrengst van de benefietwedstrijd. De Voorzieningenrechter neemt mede in aanmerking dat naarmate de zekerheid van de toewijsbaarheid van de vordering door de bodemrechter toeneemt dan kan bij een spoedeisend belang voorbij worden gegaan aan een even groot restitutierisico. De Voorzieningenrechter acht toewijzing van de vordering van [eisers c.s.] in een eventuele bodemprocedure in hoge mate waarschijnlijk.
5.10.
Dit betekent dat de onder 3.1 onder I primair onder a genoemde vordering van [eisers c.s.] in na te melden zin jegens [gedaagden c.s.] zal worden toegewezen. De overig door partijen ingenomen standpunten hoeven geen verdere bespreking.
5.11.
De door [eisers c.s.] gevorderde rente van 1% zal worden afgewezen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat daarover afspraken zijn gemaakt. Volstaan wordt met toewijzing van de wettelijke rente vanaf 27 juni 2017, zoals subsidiair gevorderd.
5.12.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen als onweersproken worden toegewezen.
5.13.
De onder 3.1 onder II tegen [gedaagden c.s.] ingestelde vordering tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv zal worden afgewezen wegens het ontbreken van enig belang, omdat de primaire vordering wordt toegewezen.
5.14.
[gedaagden c.s.] zal in de procedure [eisers c.s.] tegen [gedaagden c.s.] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 110,80
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.004,80
5.15.
[eisers c.s.] zal in de procedure [eisers c.s.] tegen [gedaagde sub 2] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op nihil.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
6.2.
Nu de vordering in conventie is toegewezen bestaat er echter geen aanleiding tot opheffing van het beslag al dan niet onder toekenning van voldoende zekerheid.
6.3.
S.C. [gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00) voor salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 10.539,82, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juni 2017 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 10.539,82, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juni 2017 tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten € 1.203,--,
7.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de procedure [eisers c.s.] tegen [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 1.004,80,
7.5.
veroordeelt [eisers c.s.] in de procedure [eisers c.s.] tegen [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil.
7.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.8.
wijst de vorderingen af,
7.9.
veroordeelt S.C. [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 408,00,
7.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: TS (4428)