ECLI:NL:RBMNE:2017:5227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
447759 / HA RK 17-232
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 17 oktober 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van drs. [verzoeker]. Dit verzoek was gericht tegen mr. M.A. Bouter-Rijksen, die betrokken was bij een eerdere zaak met zaaknummer UTR 17/1237, waarin verzoeker als gemachtigde optrad voor eiseres [A] tegen de verweerder Belastingdienst/Toeslagen. Het wrakingsverzoek werd op 10 oktober 2017 ingediend, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de rechter al een eindbeslissing had gegeven in de betreffende zaak op 25 september 2017, waardoor het doel van de wraking niet meer kon worden bereikt. De wet staat niet toe dat een wraking wordt verzocht nadat de behandeling van de zaak is geëindigd. De wrakingskamer heeft de procedure en de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en besloot om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie Utrecht
zaaknummer: 447759 / HA RK 17-232
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
17 oktober 2017
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) van:
drs. [verzoeker] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
De wrakingskamer heeft op 10 oktober 2017 het verzoek tot wraking ontvangen.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.A. Bouter-Rijksen (de wrakingskamer begrijpt mr. G.A. Bouter-Rijksen), verder de rechter. Verzoeker noemt in zijn wrakingsverzoek het zaaknummer UTR 17/1237. In deze zaak is verzoeker de gemachtigde namens de eiseres [A] tegen de verweerder Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
In het tweede lid van artikel 8:18 Awb is bepaald dat de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd verzoeker de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan hij meent dat de partijdigheid van één of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek. In dit geval ziet de wrakingskamer aanleiding om in afwijking van het in
artikel 8:18 lid 2 Awb neergelegde uitgangspunt uitspraak te doen over het door verzoeker
ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Hiertoe
wordt als volgt overwogen.
3.2.
De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een eindbeslissing, wraking te verzoeken van de rechter die deze uitspraak heeft gedaan Een wraking moet immers beletten dat de gewraakte rechter (nog langer) bemoeienis met die specifieke zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter al een eindbeslissing heeft gegeven. De wrakingskamer leidt uit het dossier met zaaknummer UTR 17/1237 af dat de rechter op 25 september 2017, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 Awb (de vereenvoudigde behandeling), een eindbeslissing heeft gegeven. Het wrakingsverzoek is pas daarna, in het verzetschrift tegen de uitspraak, ingediend. De uitspraak op verzet kan inhouden dat het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond, of gegrond wordt verklaard (zie artikel 8:55, zevende lid Awb). Alleen bij gegrondverklaring van het verzet, vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan en wordt het onderzoek in de beroepsprocedure voortgezet in de stand waarin het zich bevond (zie het bepaalde in artikel 8:55, achtste lid Awb). In de overige gevallen blijft de uitspraak na vereenvoudigde behandeling de eindbeslissing. Na gegrondverklaring van het verzet wordt de rechter die de vervallen uitspraak heeft gedaan niet meer betrokken bij de behandeling van de zaak. In het geval van eiseres is niet gesteld of gebleken dat er sprake is van een gegrond verzet en voortzetting van de behandeling van de procedure door de gewraakte rechter. Gelet op het voorgaande is verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzitter, en mrs. R.M. Berendsen en R.J. Praamstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.
de griffier de voorzitter
is buiten staat te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.