ECLI:NL:RBMNE:2017:5258

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag na definitieve berekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Belastingdienst / Toeslagen over de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2015. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag, die door de Belastingdienst was vastgesteld op € 813,-, en waarover € 1.399,- aan teveel ontvangen toeslag werd teruggevorderd. In het bestreden besluit van 29 mei 2017 werd het bezwaar van eiser gegrond verklaard, en de toeslag werd aangepast naar € 970,-, waarbij eiser € 167,- aan te weinig ontvangen toeslag werd toegekend. Eiser ging in beroep tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser de berekening van de Belastingdienst niet betwistte, maar hij voerde aan dat hij erop had mogen vertrouwen dat het toegekende voorschot correct was. De rechtbank oordeelde echter dat het systeem van toeslagen niet garandeert dat een voorschot ook bij de definitieve vaststelling wordt toegekend. Eiser kon geen rechten ontlenen aan de eerdere vaststelling van de toeslag over 2014, die volgens de Belastingdienst onjuist was vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de terugvordering van de teveel ontvangen toeslag rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de wet geen ruimte biedt voor het afzien van terugvordering, en dat de berekening van de toeslag in het voordeel van eiser was uitgevallen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2580

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst / Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 definitief berekend en vastgesteld op € 813,-. Daarbij heeft verweerder
€ 1.399,- aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015 aangepast en vastgesteld op € 970,-. Daarbij heeft verweerder € 167,- aan te weinig ontvangen kinderopvangtoeslag aan eiser toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2015 voor 24 opvanguren per maand, gebaseerd op het totaal aantal gewerkte uren van eisers toeslagpartner, dat door het UWV voor 2015 is vastgesteld op 170 uur. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht en aan de hand van een berekening inzichtelijk gemaakt dat - in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit is vermeld - eiser eigenlijk voor 2015 slechts recht heeft op kinderopvangtoeslag voor 20 opvanguren per maand en op een bedrag aan kinderopvangtoeslag van € 813,-. Verweerder heeft echter toegezegd dat de hoogte van de toeslag die bij het bestreden besluit is vastgesteld niet alsnog ten nadele van eiser zal worden aangepast.
3. Ter zitting is vastgesteld dat eiser de berekening van verweerder van de kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2015 op zichzelf niet betwist en dat verweerder is uitgegaan van een juist aantal opvanguren en het juiste aantal gewerkte uren van eisers toeslagpartner. Deze berekening leidt uiteindelijk tot een recht op kinderopvangtoeslag van
€ 813,-, en is dus lager dan de € 970,- die verweerder bij het bestreden besluit had vastgesteld.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat het toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2015, dat nagenoeg gelijk was aan de definitieve kinderopvangtoeslag over 2014, juist was berekend en dat hij daarop aanspraak kon maken. Eiser heeft erop gewezen dat hij over berekeningsjaar 2014 een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan over berekeningsjaar 2015, terwijl de situatie over de beide jaren nagenoeg gelijk was. Het bruto inkomen van zijn toeslagpartner over 2015 was weliswaar iets lager dan het bruto inkomen over 2014, maar dit rechtvaardigt volgens eiser niet zo een groot verschil aan kinderopvangtoeslag zoals dat nu het geval is.
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het recht op kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2014 niet juist is vastgesteld. Over berekeningsjaar 2014 heeft geen controle plaatsgevonden, waardoor eiser een hoger bedrag aan toeslag heeft ontvangen dan waarop hij feitelijk recht had. Omdat de kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2014 al definitief is vastgesteld, zal verweerder deze niet meer wijzigen. Eiser kan hieraan echter geen rechten ontlenen voor wat betreft berekeningsjaar 2015.
6. Het betoog van eiser slaagt niet. Zoals ter zitting is besproken, is het systeem van toeslagen zo ingericht dat op aanvraag van een betrokkene een voorschot wordt uitgekeerd. Uit de wet en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat er bij de definitieve vaststelling van de toeslag na afloop van het jaar ook daadwerkelijk aanspraak bestaat op dat bedrag (zie bijvoorbeeld 1 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH9242 en ECLI:NL:RVS:2011:BU7037). Eiser heeft dus aan de verlening van het voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat hij ook daadwerkelijk dat bedrag zou krijgen bij de definitieve berekening van de toeslag. Ook aan de definitieve - en achteraf gebleken te hoge - vaststelling van de kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2014, kan eiser voor berekeningsjaar 2015 geen rechten ontlenen.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit disproportioneel is en dat om die reden van terugvordering dient te worden afgezien.
8. Ook dit betoog slaagt niet. In dit kader overweegt de rechtbank dat in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) dwingendrechtelijk is bepaald dat indien een herziening van een voorschot tot een terug te vorderen bedrag leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan verweerder van terugvordering kan afzien. Overigens wordt hierbij opgemerkt dat over berekeningsjaar 2015 aan eiser een toeslag is toegekend over 24 opvanguren per maand, terwijl hij eigenlijk recht heeft op toeslag over 20 opvanguren per maand, zodat de berekening over 2015 daarmee in het voordeel van eiser is uitgevallen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. de Blaeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.