ECLI:NL:RBMNE:2017:5271

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
C/16/441477 / HA ZA 17-540
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidsstelling ex artikel 224 Rv in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 25 oktober 2017 een vonnis gewezen in een incident tot zekerheidsstelling. De eiser, wonende in Ontario, Canada, heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 5] B.V. De gedaagden hebben verzocht om zekerheid te stellen voor de proceskosten, op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser heeft verweer gevoerd en zich beroepen op de uitzonderingen van artikel 224 lid 2 Rv, die stellen dat de verplichting tot zekerheidstelling niet geldt indien het verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk is, of indien de toegang tot de rechter anders belemmerd zou worden.

De rechtbank heeft de financiële situatie van de eiser beoordeeld, die leeft van een uitkering van de Canadese overheid en een lening bij een familielid heeft gebruikt om de proceskosten te dekken. De rechtbank oordeelt dat het voor de eiser onredelijk zou zijn om zekerheid te stellen, omdat dit zijn toegang tot de rechter zou belemmeren. De rechtbank wijst de incidentele vordering tot zekerheidsstelling af en veroordeelt de gedaagden in de proceskosten van het incident, die zijn vastgesteld op € 452,00. De kosten dienen binnen 14 dagen na het vonnis te worden voldaan, met wettelijke rente bij niet-betaling.

De zaak zal op 6 december 2017 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 843a Rv. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.A. Steenbergen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/441477 / HA ZA 17-540
Vonnis in incident van 25 oktober 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , Ontario, Canada ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.N. Stoop te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. P.B.J. van den Oord te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] (afzonderlijk: [gedaagde sub 1] B.V., [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] B.V.) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties, tevens wijziging van de eis in het incident d.d. 28 juni 2017
  • de akte overlegging productie d.d. 12 juli 2017
  • de incidentele conclusie tot zekerheidsstelling ex artikel 224 Rv van [gedaagden c.s.]
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagden c.s.] vordert dat de rechtbank [eiser] op de voet van artikel 224 Rv veroordeelt om zekerheid te stellen voor de proceskosten van de onderhavige procedure, en het bedrag voor deze zekerheid bepaalt op € 20.080,--.
[eiser] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden. Die verplichting geldt niet (lid 2, voor zover hier van belang):
- indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn, of
- indien daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd.
[eiser] heeft zich op beide uitzonderingen beroepen.
2.3.
Uit de door [eiser] als productie 37 overgelegde stukken blijkt dat hij al enkele jaren leeft van een uitkering van de Canadese overheid. Deze bedroeg in juni 2017 $ 1.148 Canadese dollar (ongeveer 780 euro). De kosten voor het voeren van de onderhavige procedure heeft hij naar eigen zeggen betaald via een lening bij een familielid. Dat acht de rechtbank gelet op de geringe hoogte van de uitkering aannemelijk. Indien van hem zou worden verlangd om zekerheid te stellen voor de proceskosten van [gedaagden c.s.] , zou hij in wezen het geleende geld daarvoor moeten aanwenden, en dan geen geld meer hebben voor het betalen van zijn eigen advocaat. De onderhavige procedure zou dan moeten worden gestaakt en zijn toegang tot de rechter zou worden belemmerd.
Dat [eiser] nog een lening zou kunnen verkrijgen, acht de rechtbank gelet op zijn beperkte inkomen en daarmee ook nu al beperkte aflossingscapaciteit niet aannemelijk. De waarde van de aandelen van [eiser] in [gedaagde sub 5] B.V. is - gelet op het door [gedaagden c.s.] gestelde en door [eiser] onvoldoende weersproken betalingsonvermogen van [gedaagde sub 5] B.V. - onzeker. Dat zal kopers afschrikken om tot koop van de aandelen over te gaan en voor een potentiële geldverstrekker onvoldoende worden geacht om als zekerheid voor een nieuwe lening te dienen.
2.4.
De incidentele vordering tot zekerheidsstelling zal dan ook worden afgewezen.
2.5.
[gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 december 2017voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 843a Rv.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: WV (4208)