ECLI:NL:RBMNE:2017:5619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
6324702 UV EXPL 17-258 T/31668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning na sluiting door burgemeester wegens softdrugs

In deze zaak vorderde de Stichting Groenwest, een toegelaten instelling voor volkshuisvesting, ontruiming van een huurwoning die door de burgemeester was gesloten vanwege de aanwezigheid van softdrugs. De huurders, een echtpaar, waren in de woning aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid drugs, wat leidde tot een bestuurlijke sluiting van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De verhuurder ontbond de huurovereenkomst buitengerechtelijk en vorderde ontruiming van de woning. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2017 verschenen beide partijen, waarbij de huurders verweer voerden tegen de vordering van Groenwest. De kantonrechter oordeelde dat Groenwest voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien de huurders de woning zonder recht of titel in gebruik hielden na de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de verhuurder terecht de huurovereenkomst had ontbonden en dat de huurders de woning moesten ontruimen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd een schadevergoeding van € 672,99 per maand toegewezen voor het gebruik van de woning na de ontbinding. De kosten van de procedure werden ook aan de huurders opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6324702 UV EXPL 17-258 T/31668
Kort geding vonnis van 9 november 2017
inzake
de stichting
Stichting Groenwest,
gevestigd te Woerden,
verder ook te noemen: ‘Groenwest’,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.S. Geurts,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: ‘ [gedaagden] ’,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Cortet.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De dagvaarding van 9 oktober 2017, met producties.
1.2.
Op 24 oktober 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Groenwest is verschenen mevrouw. [A] (woonconsulent) en zij werd bijgestaan door de gemachtigde. De heer [gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door de heer. M. Kada, tolk, en hun gemachtigde mr. J. Cortet. Beide partijen zijn op de zitting door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om te reageren op elkaars standpunten. De gemachtigde van [gedaagden] heeft een pleitnota overgelegd, die aan het procesdossier is toegevoegd. Door de griffier is aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Groenwest is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en is werkzaam op het gebied van de Volkshuisvesting.
2.2.
Vanaf 1 december 1990 heeft Groenwest de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] verhuurd aan de heer [gedaagde sub 1] . Mevrouw [gedaagde sub 2] is gehuwd met de heer [gedaagde sub 1] . Op grond van de wet is zij daardoor van rechtswege medehuurder.
2.3.
Op 14 februari 2017 heeft de politie een onderzoek in en bij de woning van [gedaagden] ingesteld. Daarbij zijn door de politie de volgende zaken aangetroffen:
  • 3 plakken hasj met een totaalgewicht van 619,03 gram;
  • 2 zakken hennep met een totaalgewicht van 506 gram, inclusief de zak;
  • EUR 18.053,50 aan contanten en 12.460 aan contante Marokkaanse Dirham;
  • 28 mobiele telefoons.
2.4.
Bij brief van 30 maart 2017 heeft de burgemeester van de gemeente [woonplaats] aan [gedaagden] bericht dat hij het voornemen heeft om de woning aan het [adres] voor de duur van drie maanden te sluiten. De brief bevat daartoe de volgende motivering:
“(…)
Op 20 maart 2017 ontving ik een bestuurlijke rapportage van de politie Midden Nederland. Daarin wordt een dermate verontrustende situatie over uw woning aan de[adres]geschetst, dat ik het voornemen heb om uw woning voor de duur van 3 maanden te sluiten. Ik heb deze bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
(…)
Bestuurlijke rapportage
De informatie die de politie in haar bestuurlijke rapportage vermeld baart mij ernstige zorgen. In ieder geval leidt het tot de conclusie dat de in de rapportage beschreven activiteiten leiden tot een gevaar voor de openbare orde en een ontoelaatbare druk op het woon- en leefklimaat.
(…)
Bevindingen van de politie
U beiden bent hoofdbewoner van de woning aan de [adres] . U woont hier samen met uw zoon, de heer [B] . Ook een andere zoon, [C] , lijkt met regelmaat gebruik te maken van uw woning. De woning is eigendom van een woningbouwvereniging, te weten Groenwest. Op 14 februari 2017 is tijdens een doorzoeking in en bij uw woning een handelshoeveelheid drugs aangetroffen, samen met verschillende items die in het criminele circuit veelvuldig gebruikt worden bij de handel in verdovende middelen. U bent aangehouden en als verdachte aangemerkt vanwege overtreding van de Opiumwet.
(…)
Doorzoeking
Tijdens de doorzoeking van de woning en de bijbehorende gebouwen werd door de politie in totaal1125,03 gram softdrugsaangetroffen.
(…)
Bekendheid woning
Uit de rapportage komt zonder meer naar voren dat uw woning al veel langer betrokken is bij de handel in drugs. Om die reden is er zonder meer een bekendheid van uw woning in het drugscircuit. Ik wijs daarbij op de volgende zaken in de rapportage (niet limitatief):

Op 26 oktober 2011 vond er al eerder een doorzoeking plaats in uw woning. Aanleiding voor deze doorzoeking was informatie waaruit bleek dat u in het bezit zou zijn van een vuurwapen. Bij de doorzoeking werden twee plakken hasj van 149,25 en 99,71 gram en een ploertendoder aangetroffen.

In mei 2012 controleerde de politie een voertuig met twee personen waaronder u, de heer [gedaagde sub 1] . In het voertuig werden twee grote plakken hasj aangetroffen. Bovendien bleek dat u in het bezit was van € 3000,00 euro aan contanten. Bij de daaropvolgende doorzoeking in uw woning trof de politie een afschrift van een Marokkaanse bankrekening aan welke verstopt zat achter een schilderij. Omgerekend stond er een bedrag van bijna € 6000,00 euro op deze rekening.

Op 14 mei 2015 ziet de politie dat een voertuig geparkeerd staat bij uw woning. De tenaamgestelde van dit voertuig betreft een man uit Hilversum met meerdere criminele antecedenten waaronder twee antecedenten op de Opiumwet.

In april 2016 ontvangt de politie een melding waarin staat dat u, de heer [gedaagde sub 1] , al zo’n 20 jaar handelt in verdovende middelen.

In het politieonderzoek bent u afgeluisterd en geobserveerd. Wanneer de politie de bevindingen van de observaties relateert aan de grote regelmaat waarmee u, de heer [gedaagde sub 1] , telefonische gesprekken voert waarin u versluierd spreekt over de handel in verdovende middelen, dan ziet de politie het als aannemelijk dat u deze gesprekken onder meer voert op het moment dat u aanwezig bent in uw woning aan de [adres] te [woonplaats] . Het is dan ook mede vanwege dit feit aannemelijk dat uw woning te relateren valt aan de handel in verdovende middelen en daar onderdeel vanuit maakt. Dit geldt ook voor uw zoon waarvan aannemelijk is dat hij regelmatig bij u in de woning verblijft. Ik heb het horecabedrijf van uw zoon inmiddels gesloten, mede vanwege de klachten omtrent drugsgebruik en zijn zeer aannemelijke betrokkenheid bij drugshandel.

Op basis van de bovenstaande bevindingen, o.a. uit tabs en observaties, constateert de politie dat u, de heer [gedaagde sub 1] , meerdere malen met meerdere personen belt over deals en het betalen van geld. U doet dit ook vanuit uw woning aan de [adres] , maar u spreekt daarbij op andere locaties af. De horecagelegenheid van uw zoon heeft hierbij een betrokkenheid. De politie concludeert dat u uw handel ook regelt vanuit uw woning.
Overige zaken
De bestuurlijke rapportage is zo uitvoerig en geeft zoveel informatie over uw daden vanuit uw woning dat ik mij in dit geval beperk tot enkele opvallende zaken:

Antecedenten: U, de heer [gedaagde sub 1] , heeft verschillende antecedenten in relatie tot het bezit van wapens en het bezit en de handel in softdrugs. Ook u, mevrouw [gedaagde sub 2] , heeft diverse antecedenten achter uw naam staan die betrekking hebben op wapenbezit en opiumdelicten.

U heeft, zo blijkt uit het onderzoek, de beschikking over een aanzienlijk vermogen. U bezit verschillende stukken vastgoed in het buitenland. Deze zijn voor aanzienlijke bedragen gekocht. Dit terwijl u beide ook nog de beschikking heeft over een uitkering, al sinds een groot aantal jaren.

U, mevrouw [gedaagde sub 2] , riep bij de doorzoeking in een andere taal iets tegen één van uw eigen kinderen. Eén van de aanwezige agenten sprak die taal echter. Zodoende was duidelijk dat u erop wees dat er geld verstopt was. U moet dus op de hoogte zijn geweest van dit soort zaken in uw woning.
Conclusie
Gelet op de feiten concludeer ik dat er sprake was van een handelshoeveelheid softdrugs in en rond uw woning ten tijde van de inval van de politie. Wat mij nog meer zorgen baart is het feit dat het uit alle feiten zeer aannemelijk is dat er al jarenlang sprake is van het handelen in drugs in, rond en vanuit uw woning. In feite lijkt er sprake te zijn van een goed georganiseerde familiehandel. De buurt is hieraan blootgesteld. Dit kan en wil ik niet langer tolereren.
(…)
Voorlopige belangenafweging
Nu sprake is van een aangetroffen handelshoeveelheid drugs in uw woning en uit informatie van de politie meer dan aannemelijk is dat de handel hierin al jaren gaande moet zijn geweest heb ik de bevoegdheid om uw woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. De enige vraag die ik mij dan dien te stellen is of er zwaarwegende belangen zijn die ik zwaarder moet laten wegen dan de belangen die gemoeid gaan met het sluiten van de woning. Ik ben op dit moment in ieder geval van mening van niet.
(…)
Uw belang zet ik af tegen het belang van de omwonenden en de buurt. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid drugs vormt vanuit zijn aard een gevaar voor de openbare orde. Veel mensen lijken te weten waar u zich mee bezighoudt en het risico op incidenten is dan ook groot. U hoeft de media maar te volgen en we weten allemaal wat er met regelmaat gebeurd binnen het drugsmilieu. Ruzies worden niet zelden beslecht met vuurwapens en het gevaar op een ‘ripdeal’ bestaat altijd. Ik kan niet tolereren dat u met uw illegale handel uw woonomgeving in gevaar brengt. Het sluiten van de woning zal tot gevolg hebben dat de buurt tot rust komt en de bekendheid van uw woning als pand waar drugs aanwezig zijn en van waaruit drugsdealers hun handel drijven wordt opgeheven. Ik hecht daar grote waarde aan.
Gelet op het bovenstaande en na een voorlopige afweging van alle betrokken belangen ben ik van mening dat het sluiten van de woning in dit geval de juiste maatregel is. Het doel van deze sluiting is om de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken, de bekendheid van de woning in het drugscircuit te doorbreken en te verhinderen dat de woning (weer) wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel. Een andere maatregel of kortere termijn is naar mijn mening hiertoe niet afdoende gezien de lange termijn dat al door u in drugs werd gehandeld (minimaal 6 jaar) vanuit uw woning.
Voornemen sluiting woning
(…)
Omdat de hoeveelheid van 5 gram is overschreden, maar ook vanwege het beeld dat in de rapportage naar voren komt over de drugshandel vanuit uw woning ben ik voornemens omper 17 april 2017 de woning aan de [adres]in [woonplaats] , waar u woonachtig bent, te sluiten voor eenperiode van 3 maanden.
(…)’
2.5.
Bij brief van 2 mei 2017 heeft de burgemeester van [woonplaats] aan [gedaagden] bericht dat hij heeft besloten om per 15 mei 2017 de woning van [gedaagden] voor de duur van drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Voorts gaat de burgemeester in de brief uitvoerig in op de door [gedaagden] ingediende zienswijze.
2.6.
De woning is vanaf 15 mei 2017 tot en met 15 augustus 2017 gesloten geweest.
2.7.
Op 6 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, afdeling bestuursrecht, het verzoek van [gedaagden] tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsing van het besluit) afgewezen.
2.8.
[gedaagden] heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het op 2 mei 2017 door de burgemeester genomen besluit. Bij brief van 13 september 2017, verzonden op 14 september 2017, heeft de burgemeester van de gemeente [woonplaats] aan [gedaagden] bericht het bezwaar ongegrond te verklaren.
2.9.
Groenwest heeft bij brief van 17 juli 2017 de huurovereenkomst met [gedaagden] buitengerechtelijk ontbonden vanwege de sluiting van de woning door de burgemeester.

3.Het geschil

3.1.
Groenwest vordert, samengevat weergegeven, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (1) [gedaagden] te veroordelen de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] te ontruimen, (2) [gedaagden] te veroordelen om aan haar te betalen
€ 672,99 per maand als schadevergoeding voor het gebruik van de woning tot de ontruiming, met wettelijke rente, (3) met veroordeling van [gedaagden] in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Groenwest stelt een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben. De huurovereenkomst is buitengerechtelijk door haar ontbonden en [gedaagden] houdt de woning zonder recht of titel nog onder zich. De woning wordt daarmee door [gedaagden] aan de woningvoorraad onttrokken. Groenwest heeft het recht haar eigendom op te eisen. Zij heeft er daarom belang bij om de woning zo spoedig mogelijk na opheffing van de gemeentelijke sluiting weer ontruimd tot haar beschikking te hebben. Er zijn genoeg kandidaat-huurders die conform het woonruimteverdeelsysteem in aanmerking (willen) komen voor de woning van [gedaagden] Daarnaast stelt Groenwest dat zij een zero-tolerancebeleid voert ten aanzien van drugsgerelateerde activiteiten in haar huurwoningen, en zij wenst in dat kader snel op te treden.
4.2.
[gedaagden] betwist het door Groenwest gestelde spoedeisend belang. Volgens [gedaagden] kan een beslissing over de ontruiming van het gehuurde wachten tot de behandeling van de zaak bij de bodemrechter. De consequenties van een toewijzing van het gevorderde zijn dermate groot dat gewacht dient te worden op de uitspraak van de bodemrechter. Ook is de huur door [gedaagden] betaald voor de maanden dat de woning op grond van het besluit van de burgemeester gesloten is geweest. Verder is aan Groenwest – geheel onverplicht – aangeboden om middels een vaststellingsovereenkomst nadere afspraken te maken, zodat daarmee de zorgen voor herhaling bij Groenwest kunnen worden weggenomen.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter stelt Groenwest voldoende feiten en omstandigheden waaruit het door haar gestelde spoedeisend belang blijkt bij de door haar gevraagde voorziening. De door [gedaagden] gestelde belangen wegen daar onvoldoende tegenop. Het staat vast dat [gedaagden] de woning thans weer in gebruik heeft genomen, terwijl de huurovereenkomst door Groenwest buitengerechtelijk is ontbonden. Dat houdt in dat [gedaagden] de woning in beginsel zonder recht of titel in gebruik heeft en daarmee maakt [gedaagden] een inbreuk op het eigendomsrecht van Groenwest. Gevolg hiervan is ook dat de woning door [gedaagden] ten onrechte aan de woningvoorraad wordt onttrokken. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:231 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat de wetgever met voornoemd wetsartikel juist heeft beoogd om in gevallen waar een woning op besluit van de burgemeester is gesloten, de verhuurder de mogelijkheid te bieden om zo spoedig mogelijk de huurovereenkomst te beëindigen, zonder eerst een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst te hoeven afwachten. Dat [gedaagden] de huur is blijven doorbetalen en daarnaast heeft aangeboden een vaststellingsovereenkomst te willen sluiten om zo herhaling in de toekomst te voorkomen, doen gezien het vorenstaande dan ook niet af aan het spoedeisend belang van Groenwest. Groenwest kan dan ook worden ontvangen in haar vordering.
Ontruiming
4.4.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de vordering van Groenwest tot ontruiming van het gehuurde, op de grondslag dat de huurovereenkomst op de voet van artikel 7:231 BW buitengerechtelijk door haar is ontbonden, in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Anders dan [gedaagden] meent leidt de eventuele toewijzing van het gevorderde niet tot een “verkapt declaratoir” vonnis of tot een verandering in de rechtspositie van partijen. Van enige strijd met het bepaalde in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is daarom, zoals hij stelt, geen sprake.
4.5.
Groenwest legt aan haar vordering ten grondslag dat zij de huurovereenkomst op
17 juli 2017 buitengerechtelijk heeft ontbonden. Groenwest stelt dat zij op grond van het besluit van de burgemeester van 2 mei 2017 en de feitelijke sluiting op 15 mei 2017 op grond van artikel 7:231 tweede lid BW hiertoe bevoegd was. De buitengerechtelijke ontbindings-verklaring heeft [gedaagden] bereikt, zodat de huurovereenkomst voor de woning is beëindigd. Het weer in gebruik nemen van de woning door [gedaagden] na het einde van de sluitingsperiode, anders dan om tot feitelijke ontruiming van de zich daar nog in bevindende eigendommen van [gedaagden] over te gaan, staat in feite gelijk aan het kraken van deze woning. In rechte vordert Groenwest daarom ontruiming van het gehuurde.
4.6.
Het staat vast dat de burgemeester de woning van [gedaagden] voor de duur van drie maanden heeft gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Groenwest heeft in die periode de huurovereenkomst met [gedaagden] buitengerechtelijk ontbonden. Daartoe was Groenwest in beginsel bevoegd gelet op artikel 7:231 tweede lid BW. Dat artikel bepaalt dat de verhuurder de overeenkomst (buitengerechtelijk) kan ontbinden op de grond dat door gedragingen in zodanig gebouw in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet is gehandeld en het desbetreffende gebouw deswege op grond van artikel 13b van die wet is gesloten.
4.7.
[gedaagden] stelt dat een kleine hoeveelheid softdrugs is aangetroffen waarvan in het geheel niet vaststaat dat deze aan hem toebehoort. Van het voorhanden hebben van een grote handelsvoorraad is voorts geen sprake geweest. Van de aangetroffen contanten behoorde een bedrag van € 5.000,00 toe aan zijn dochter, die dit bedrag tijdens haar scheiding aan [gedaagden] in bewaring heeft gegeven. De aangetroffen Marokkaanse dirhams is een gering bedrag en betreft het wisselgeld van verschillende vakanties. Ten aanzien van de 28 aangetroffen telefoons geldt dat het hier om zeer oude, niet meer werkende telefoons gaat, die het gezin de afgelopen 15 jaar heeft aangeschaft en gebruikt.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gezegd dat in de woning een kleine hoeveelheid softdrugs is aangetroffen. Het gaat om hier immers om de aanwezigheid van meer dan een kilo softdrugs (hasj/hennep). Het alleen al voorhanden hebben van althans het aanwezig zijn van een dergelijke hoeveelheid softdrugs in de woning van [gedaagden] , is voldoende om op voorhand aan te nemen dat de woning werd gebruikt voor de verkoop, aflevering of het verstrekken van hennep/hasj. Voor artikel 13b lid 1 van de Opiumwet is dat al voldoende om de burgemeester bevoegd te maken tot oplegging van een last onder bestuursdwang, nu in de woning sprake was van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
4.9.
Voorts stelt [gedaagden] dat geen sprake is van omstandigheden, die een ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 tweede lid BW rechtvaardigen. Het betreft een eenmalig incident, de sluiting heeft slechts drie maanden geduurd terwijl de huur in die maanden door hem is doorbetaald, van overlast is geen sprake geweest en er hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. Volgens [gedaagden] liggen er andere motieven aan de ontbinding ten grondslag
4.10.
Overwogen wordt dat voor een buitengerechtelijke ontbinding als bedoeld in artikel 7:231 tweede lid BW een tekortkoming van de kant van [gedaagden] niet nodig is. Voldoende is enkel dat de woning is gesloten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, zoals hier het geval is. Dat maakt dat de door [gedaagden] gestelde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of de verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft kunnen ontbinden op grond van artikel 7:231 tweede lid BW.
4.11.
Volgens [gedaagden] is sprake van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:13 tweede lid BW, nu Groenwest een incident aangrijpt om de huurovereenkomst te ontbinden. Groenwest misbruikt haar bevoegdheid om de buitengerechtelijke ontbinding in te roepen (en ontruiming van het gehuurde te vorderen) met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Bovendien moet geconcludeerd worden dat Groenwest naar redelijkheid niet de buitengerechtelijke ontbinding had mogen inroepen, wanneer in aanmerking wordt genomen de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en de belangen van [gedaagden] die daardoor worden geschaad. In dat kader voert [gedaagden] aan dat hij al 27 jaar de woning huurt en dat er nimmer overlast is veroorzaakt, althans Groenwest heeft hem daarmee nimmer geconfronteerd. Zij hebben hun gehele sociale netwerk in hun woonomgeving opgebouwd. [gedaagden] wijst op de medische situatie van zijn vrouw en zoon.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in dit geval niet worden gezegd dat Groenwest misbruik heeft gemaakt van de aan haar toekomende bevoegdheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijke te ontbinden.
4.13.
Groenwest stelt dat zij gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot het buitengerechtelijk ontbinden van de huurovereenkomst nu zij, onder meer, heeft te waken voor de leefbaarheid in de wijken waarin haar woningen gelegen zijn. Het is voldoende aannemelijk dat drugsgerelateerde activiteiten in een woning een negatieve invloed hebben op de leefbaarheid van een wijk en nadelige gevolgen kunnen hebben voor het imago van een wijk. In het onderhavige geval is een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in en bij de woning aangetroffen, die duidt op de handel van softdrugs in de woning. Daar komt bij dat uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat de woning van [gedaagden] kennelijk al langer door hem wordt gebruikt althans betrokken is bij de handel in softdrugs. Met de feitelijke beëindiging van het gebruik van de woning, door ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, wordt aan het door Groenwest gestelde doel bijgedragen. Daar doen de door [gedaagden] gestelde omstandigheden niet aan af.
4.14.
Voor zover [gedaagden] een beroep hebben willen doen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt dit eveneens, aangezien dit niet dan wel onvoldoende door [gedaagden] is onderbouwd.
4.15.
Gegeven hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in een eventueel te voeren bodemprocedure geconcludeerd wordt dat Groenwest terecht de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Als gevolg daarvan rust op [gedaagden] de verplichting om het gehuurde weer ter beschikking aan Groenwest te stellen. Nu [gedaagden] dat tot op heden nog niet heeft gedaan zal de vordering tot ontruiming van het gehuurde worden toegewezen.
4.16.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] verzocht om hem een jaar de tijd te gunnen voor ontruiming van het gehuurde, gelet op de lange huurrelatie. De kantonrechter acht een dergelijke ontruimingstermijn niet aan de orde, gezien hetgeen hiervoor is overwogen. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.17.
Groenwest heeft een bedrag van € 672,99 als schadevergoeding gevorderd voor elke ingegane maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagden] na 17 juli 2017 de woning aan het adres [adres] onder zich houden of hebben gehouden tot het moment van ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat het bedrag opeisbaar is geworden tot aan de dag der algehele voldoening. Op grond van artikel 7:225 BW is deze vordering van Groenwest toewijsbaar. De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente hierover is niet toewijsbaar, nu sprake is van schuldeiseresverzuim. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Groenwest namelijk verklaard dat zij de gedurende de sluiting van de woning ontvangen betalingen van [gedaagden] heeft teruggestort. Dat maakt dat nakoming van de verbintenis door haar is verhinderd en zolang de schuldeiser in verzuim is, kan de schuldenaar ingevolge artikel 6:61 tweede lid BW niet in verzuim geraken.
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagden] veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden aan de zijde van Groenwest vastgesteld op € 111,31 aan explootkosten, € 117,00 aan vastrecht en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
 veroordeelt [gedaagden] om de woning aan het [adres] te [woonplaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagden] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Groenwest te stellen;
 veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om tegen bewijs van kwijting te betalen aan Groenwest € 672,99 voor elke maand of gedeelte van een maand dat [gedaagden] na 17 juli 2017 de woning onder zich houden of hebben gehouden tot het moment van ontruiming, verminderd met de door [gedaagden] gedane betalingen;
 veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Groenwest, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 828,31, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.