Overwegingen
1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein, als bedoeld in artikel 1, onder 29 van de Parkeerverordening 2016-II van de gemeente Amersfoort (Parkeerverordening 2016-II). Verweerder stelt zich op het standpunt dat [adres] en [adres] feitelijk één perceel is en eigendom is van dezelfde eigenaar die reeds beschikt over een bedrijfsparkeervergunning. Gelet op de schaarse parkeerruimte in het vergunningengebied wordt per adres slechts één bedrijfsparkeervergunning afgegeven. Verweerder heeft de aanvraag daarom afgewezen onder verwijzing naar artikel 5, zesde en zevende lid van het Besluit uitgifte parkeervergunningen 2016 van de Gemeente Amersfoort.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder bij zijn besluit is uitgegaan van een onjuiste feitelijke situatie. [straatnaam] [nummeraanduiding] en [nummeraanduiding] zijn beide eigendom van [C] , die woont in de bovenwoning op nr. [nummeraanduiding] en achter dat pand een privégarage (loods) heeft aan de [straatnaam] . Eiseres huurt de bedrijfsruimte op de begane grond van nr. [nummeraanduiding] en heeft een ingang bij het voetgangersgebied, alleen voor laden en lossen. De parkeerplek voor de ingang van de loods wordt door [C] zelf gebruikt. Eiseres beschikt op haar vestigingsadres (nr. [nummeraanduiding] ) dus niet over een parkeerplaats op eigen terrein. Eiseres voert verder aan dat [adres] en [nummeraanduiding] niet één perceel zijn, omdat [C] deze percelen met opstallen separaat heeft gekocht en hij voor beide panden ook verschillende WOZ-aanslagen ontvangt. Eiseres voert verder aan dat zij zonder een bedrijfsparkeervergunning ernstig in haar bedrijfsuitvoering wordt belemmerd, omdat het bedrijf is gevestigd in een voetgangersgebied en zij daardoor genoodzaakt is om de bedrijfsauto 1 km verderop te parkeren.
3. Op grond van artikel 1, aanhef en onder 15, van de Parkeerverordening 2016-II wordt onder “vergunning” verstaan: een door het college van burgemeester en wethouder verleende vergunning, waarmee het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder 29, van de Parkeerverordening 2016-II wordt onder “parkeerplaats op eigen terrein” verstaan:
Een parkeerplaats waarover de aanvrager beschikt of kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving of anderszins of;
Een parkeerplaats waarop de aanvrager aanspraak kan maken in een garage of op een perceel, omdat deze volgens een raadsbesluit, een bouwvergunning, een erfpachts- of splitsingsakte of een huur- of koopovereenkomst voor de woning van de aanvrager bestemd is of;
Een voormalige parkeerplaats op eigen terrein die door of vanwege de aanvrager een andere bestemming dan die van parkeerplaats heeft gekregen.
In artikel 5, negende lid, van het Besluit Uitgifte Parkeervergunningen 2016-II gemeente Amersfoort (het Besluit) is bepaald dat voor bedrijfsvergunningen als bedoeld in artikel 5, eerste tot en met vijfde lid van de Parkeerverordening 2016-II, van uitsluitend één vergunning per vestigingsadres wordt uitgegeven.
In artikel 5, zesde lid, van het Besluit is bepaald dat als de aanvrager beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein, deze in mindering wordt gebracht op het aantal te verlenen vergunningen. Hierbij geldt dat het totaal aantal beschikbare plaatsen op eigen terrein als één parkeerplaats op eigen terrein wordt beschouwd.
In artikel 5, zevende lid van het Besluit is bepaald wat onder een parkeerplaats op eigen terrein wordt verstaan. Deze omschrijving is conform de begripsbepaling van artikel 1, aanhef en onder 29, van de Parkeerverordening 2016-II.
4. Verweerder werpt eiseres tegen dat zij op haar vestigingsadres [adres] reeds beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein dan wel dat zij daarop aanspraak kan maken als bedoeld in artikel 5, zevende van het Besluit. Deze tegenwerping berust op de aanname dat [adres] en [adres] van dezelfde eigenaar zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat voor de vraag of sprake is van een parkeerplaats op eigen terrein voor de Parkeerverordening 2016-II en het Besluit, het perceel uitgangspunt is. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat [straatnaam] nr. [nummeraanduiding] en nr. [nummeraanduiding] gescheiden percelen zijn en dat het perceel [adres] pas in 2012 is aangekocht door [C] . Voor de vraag of eiseres als aanvrager kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein is dus bepalend of vóór de aankoop in 2012 op het perceel [adres] een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig was.
6. Verweerder is daarom in de gelegenheid gesteld om nader te onderzoeken of op grond van historische gegevens de parkeerplaats op [adres] bij de loods is toe te rekenen aan (de bedrijfsruimte van eiseres op) [adres] . Uit dit onderzoek is verweerder het volgende gebleken:
- Beide percelen horen sinds 2012 bij elkaar en hebben ook dezelfde eigenaar, namelijk [C] .
- In 2012 stond nr. [nummeraanduiding] te koop en nr. [nummeraanduiding] niet, wat impliceert dat het toen twee aparte percelen waren. Ook uit de meegestuurde luchtfoto’s van toen blijkt van een duidelijke scheiding van beide percelen op de kadastrale grens. De loods op [nummeraanduiding] is gekocht door de huidige eigenaar [C] .
- In de huidige situatie zijn het kadastraal gezien twee adressen, maar fungeren deze als één geheel. Van belang is dat de heer [C] in de woning boven de bedrijfsruimte van eiseres woont samen met [B] , een van de vennoten van eiseres.
- Het bedrijf van eiseres en de bewoners op nr. [nummeraanduiding] en de gebruiker van de loods op nr. [nummeraanduiding] zijn dus in gebruik door dezelfde personen.
Verweerder concludeert hieruit dat feitelijk sprake is één perceel met twee adressen, waarbij het gezamenlijk perceel nr. [nummeraanduiding] en nr. [nummeraanduiding] wordt gebruikt door dezelfde twee personen, die ook beide parkeerplaatsen aan de achterzijde (nr. [nummeraanduiding] ) gebruiken als privépersoon en voor het bedrijf. In het licht van deze constructie, waarbij de eigenaar van de grond en de eigenaar van het bedrijf het perceel gezamenlijk gebruiken ook als bewoners, accepteert verweerder niet dat eiseres recht heeft op een bedrijfsparkeerplaats in de openbare ruimte. Dit leidt tot het voor verweerder onaanvaardbare gevolg dat elk bedrijf en een woning met een parkeerplaats op eigen terrein het perceel zou kunnen splitsen en stellen dat de parkeerplaats bij het bedrijf hoort en de bewoner recht heeft op een parkeervergunning.
7. Eiseres heeft hiertegen, onder meer, ingebracht dat nr. [nummeraanduiding] en nr. [nummeraanduiding] twee aparte percelen zijn, dat de loods (nr. [nummeraanduiding] ) en het woonhuis met de bedrijfsruimte van eiseres (nr. [nummeraanduiding] ) compleet gescheiden zijn en hun ingangen hebben aan verschillende straten ( [straatnaam] en [straatnaam] ) en dat eiseres de bedrijfsruimte heeft op de begane grond en zij niets heeft te zoeken in de loods op nr. [nummeraanduiding] . Eiseres heeft verder naar voren gebracht dat [adres] in 2005 door de toenmalige eigenaar is verkocht en sindsdien vier verschillende eigenaren heeft gehad. [adres] is in 2007 door de gemeente van de toenmalige eigenaar gekocht en in 2012 aangekocht door [C] .
8. Uit de onderzoeksgegevens die verweerder heeft overgelegd, waaronder de (lucht)foto’s van de percelen uit 2012, blijkt dat de [adres] en [adres] voor de aankoop in 2012 door [C] aparte percelen waren met een duidelijk scheiding op de kadastrale grens en in eigendom waren van verschillende eigenaren. Uit deze gegevens blijkt echter niet dat de eigenaar van het perceel [adres] ook vóór 2012 beschikte of aanspraak kon maken op de parkeerplaats van [adres] . Uit door eiseres overgelegde brief van 22 april 2002 van de gemeente aan de toenmalige eigenaar blijkt dat op het perceel [adres] slechts een inpandige parkeerplaats aanwezig was en dat aan de [straatnaam] , thans [adres] , een parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd kon worden. Deze brief biedt derhalve geen steun voor het standpunt van verweerder dat de eigenaar van [adres] aanspraak kan maken op de parkeerplaats van het perceel [adres] .
9. De rechtbank concludeert dat het standpunt dat eiseres kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein onvoldoende is onderbouwd. In het geval dat [adres] en [adres] historisch gezien altijd één perceel zijn geweest kan dat anders zijn. Verweerder heeft dat echter niet kunnen aantonen. Het betoog van verweerder dat dit tot onaanvaardbare gevolgen kan leiden, omdat elk bedrijf en een woning met een parkeerplaats op eigen terrein door het perceel te splitsen een bedrijfsparkeerplaats zou kunnen afdwingen, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie. Dit betoog strookt niet met het uitgangspunt van de Parkeerverordening-II dat een parkeerplaats op eigen terrein wordt bepaald op basis van (de historie van) het perceel.
10. De beroepsgrond slaagt. Het besluit is niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Het laat zich aanzien dat dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Eiseres heeft niet gesteld dat zij voor de behandeling van haar beroep kosten heeft gemaakt die grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoeding in aanmerking komen.