ECLI:NL:RBMNE:2017:5818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
5820657 / MC EXPL 17-3318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en leaseauto: verplichtingen van werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, [gedaagde], zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd, waarbij hij ook een leaseauto ter beschikking had. De leaseovereenkomst had nog een looptijd van 44,5 maanden na beëindiging van het dienstverband. De werkgever, [eiseres], vorderde van [gedaagde] een bedrag van ongeveer € 10.000,00, dat voortkwam uit de kosten van vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen op basis van artikel 6:611 BW, dat de werkgever verplicht om de belangen van de werknemer te behartigen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet voldoende had aangetoond dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de kosten van de leaseauto, aangezien de leaseauto door [eiseres] was ingenomen en aan een andere werknemer was ter beschikking gesteld. De kantonrechter concludeerde dat de door [eiseres] gekozen oplossing niet in overeenstemming was met de bedrijfsautoregeling en dat [gedaagde] niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de kosten die voortvloeiden uit de leaseovereenkomst. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en [eiseres] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 8 november 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 5820657 / MC EXPL 17-3318 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. W. Sleijfer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. E.J. Lichtenveldt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 14 juni 2017
  • de brief van 2 oktober 2017 aan de zijde van [gedaagde]
  • de brief van 3 oktober 2017 aan de zijde van [gedaagde]
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2017
  • de brief van 18 oktober 2017 aan de zijde van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 1 november 2014 bij [eiseres] in dienst getreden, laatstelijk in de functie van […] , tegen een salaris van € 5.7018,00 (bruto) per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Partijen hebben een gebruikersovereenkomst gesloten voor de aan [gedaagde] ter beschikking gestelde leaseauto, een Volvo V60 D6 AWD 212kW Twin Engine Summum geatronic. In de gebruikersovereenkomst is, onder meer, de volgende bepaling opgenomen:
“(..) 2.5 Het leasetarief is d.d. 17 december 2015 gesteld op € 1.115,72 per maand. Volgens uw functie valt u in de categorie 4 van de normcalculatie, oftewel een maximum leasebedrag van € 845,00 per maand, Bij overschrijding van het maximum leasebedrag wordt het verschil via de eerstvolgende maandelijkse salarisbetaling, na aflevering van de leaseauto, netto op uw salaris ingehouden.(..)”.
“(..) 6.1 Op deze gebruikersovereenkomst is de bedrijfsautoregeling zoals vermeld in de personeelsgids van [eiseres] van toepassing.(..)”
2.3.
In de bedrijfsautoregeling is onder meer de volgende bepaling opgenomen:
“Indien de werknemer of de werkgever, om welke reden dan ook, het dienstverband beëindigt, is gebruiker verplicht de auto over te dragen aan de werkgever. Een uitzondering geldt voor het navolgende:
Indien werknemer een leaseauto heeft besteld naar eigen voorkeur en wensen gedurende het dienstverband of in het geval dat de werkgever reeds de leaseauto van zijn werknemer van een vorige werkgever heeft overgenomen, geldt dat de werknemer de leaseauto ofwel meeneemt naar de volgende werkgever ofwel de kosten die vroegtijdige beëindiging van het leasecontract met zich meebrengt, voldoet aan de werkgever indien de werknemer besluit het dienstverband te beëindigen.
Als de auto doorgegeven kan worden aan een nieuwe gebruiker in een vergelijkbare c.q. vervangende functie dan kan de werkgever besluiten om deze regeling te doen vervallen.”.
2.4.
Bij brief van 28 april 2016 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd. Deze is inmiddels per 1 juni 2016 geëindigd.
2.5.
In een e-mailbericht van 28 april 2016 heeft [A] , onder meer, het volgende aan [gedaagde] geschreven:
“In navolging van ons persoonlijke gesprek van hedenmorgen bevestig ik middels deze email de ontvangst van de ontslagbrief en deel ik je mede dit ontslag te aanvaarden.
Afhandeling zal plaatsvinden conform de reguliere afwikkeling waarbij [eiseres] zich zal inspannen inzake de lease auto kwestie.
Ik zal zelf contact opnemen met je toekomstige werkgever [bedrijfsnaam] om je vertrek vanuit [eiseres] in goed onderling overleg met [bedrijfsnaam] af te stemmen.”.
2.6.
Bij brief van 29 april 2016 van Alphabet Nederland B.V. aan [eiseres] is medegedeeld dat de kosten voor beëindiging van het leasecontract € 17.253,41 bedragen.
2.7.
[bedrijfsnaam] , de nieuwe werkgever van [gedaagde] , heeft [gedaagde] per e-mail op 19 mei 2016 het volgende geschreven:
“Zoals besproken bevestig ik hierbij dat er met [bedrijfsnaam] een zgn. “Sign On” bonus van 10.000,-- Euro bij het dienst treden is afgesproken. Deze bruto vergoeding minus aftrek van de wettelijk verplichte inhoudingen zal bij de eerste salarisbetaling op jouw bankrekening worden overgemaakt.”.
2.8.
In een e-mailbericht van 19 mei 2016 schrijft [gedaagde] vervolgens aan [eiseres] :
“Hierbij de bevestiging dat het geld dat ik van [bedrijfsnaam] heb gekregen een bonus is en daarmee onderdeel van mijn variabele beloning.”.
2.9.
Bij e-mail van 24 mei 2017 van [eiseres] wordt het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:
“Je hebt bij [eiseres] een lease auto gebruikers overeenkomst getekend waarin heel duidelijk vermeld staat dat
je ofwel de auto meeneemt, ofwel de afkoop van de auto bij de lease maatschappij moet betalen ofwel dat
de auto opnieuw ingezet kan worden bij [eiseres] .
[eiseres] heeft inmiddels de mogelijkheid om de, best hele dure lease auto qua kosten per maand, opnieuw in
te zetten bij een medewerker per juni as.
Deze persoon heeft een lease norm calculatie van Euro 845,- per maand. De door jouw persoonlijk gekozen
Volvo in kwestie heeft een lease bedrag van Euro 1.203,95 per maand, De resterende looptijd van de auto is
nog 44,5 maanden. Het verschil bedrag per maand is een bedrag van Euro 358,98.
In deze kwestie staan wij als [eiseres] toe dat de medewerker maximaal 15% boven zijn of haar lease norm
calculatie mag besteden. Dit ter bescherming van de medewerker zelf, financieel gezien. Dat betekend in dit
geval dat de medewerker Euro 971,75 maand mag besteden mits hij dit verschil van Euro 126,75 zelf
bijbetaald. Dit is inmiddels akkoord bevonden door de medewerker zodat resteert een negatief verschil van
Euro 1.203,95 zjjnde dc kosten per maand minus Euro 972,75 zijnde de te dragen kosten door de
overnemende werknemer, een bedrag van Euro 232,20 per maand. Aangezien de looptijd 44,5 maanden
bedraagt per 1 juni resulteert dit in een afkoopsom van Euro 10.332,90.
Ik verzoek je vriendelijk doch dringend aan te geven wat je wilt in deze. Ofwel je neemt de auto mee, ofwel
je koopt de auto volledig af ofwel dc auto wordt opnieuw ingezet waarbij de afkoop een bedrag van Euro
10.332,90 bedraagt. Aangezien de auto dan binnen [eiseres] blijft rijden is toevoeging van 21% BTW op dit
bedrag niet noodzakelijk en dit scheelt toch weer ruim 2.170,- aan afkoopsom.(..)”
2.10.
[gedaagde] heeft in de maand mei 2016 geen betaling van [eiseres] ontvangen. [eiseres] heeft op het salaris (en de eindafrekening van het dienstverband) van [gedaagde] in die maand een bedrag van € 10.000,00 ingehouden.
2.11.
Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 juli 2016 is [eiseres] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en is de door [eiseres] voorgestane verrekening van de afkoopsom van de lease auto afgewezen. De voorwaardelijke vordering in reconventie van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 10.306,20 is eveneens afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 10.306,20, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat uit de gebruikersovereenkomst als hoofdregel voortvloeit dat de werknemer die het dienstverband beeindigt, de auto moet overdragen aan de werkgever, tenzij de werknemer een leaseauto heeft besteld naar eigen voorkeur en wensen, zoals bij [gedaagde] het geval. Dan biedt de regeling de mogelijkheid de auto mee te nemen naar de nieuwe werkgever of de werknemer is gehouden de kosten van de vroegtijdige beeindiging van het leasecontract aan werkgever te betalen. [bedrijfsnaam] , de nieuwe werkgever van [gedaagde] , is niet bereid de auto in lease over te nemen, zodat [gedaagde] in beginsel gehouden is de kosten van vroegtijdige beeindiging begroot op 17.253,41 te betalen. Indien de auto aan een nieuwe gebruiker binnen haar onderneming ter beschikking kan worden gesteld, kan [eiseres] besluiten om de regeling te laten vervallen. [eiseres] heeft de auto aan een nieuwe gebruiker, overigens niet in een vergelijkbare c.q. vervangende functie, ter beschikking kunnen stellen tegen hetzelfde normcalculatiebedrag van € 840,00 per maand vermeerderd met een maximale netto eigen bijdrage van 15%, derhalve van € 126,75 per maand. De leaseprijs per maand is evenwel aanmerkelijk hoger namelijk € 1.203,95. Het verschil van € 232,20 per maand met een looptijd van 44,5 maanden, derhalve totaal € 10.306,20 komt voor rekening en risico van [gedaagde] . [eiseres] heeft immers ten opzichte van de afkoop van het leascontract jegens [gedaagde] als goed werkgever schadebeperkend opgetreden door coulancehalve de auto bij een andere werknemer onder te brengen. [eiseres] had er immers voor kunnen kiezen om het leasecontract te beeindigen met als gevolg dat [gedaagde] ruim 17.000,00 zou moeten betalen. In de door [eiseres] voorgedragen oplossing pakt de schade voor [gedaagde] aanzienlijk lager uit. [eiseres] beroept zich tevens op de aanvullende werking van artikel 6:248 lid 1 BW.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [eiseres] heeft toegezegd zich in te spannen de auto bij een andere werknemer te plaatsen en dat de auto in de bedrijfspool van [eiseres] zou worden opgenomen. De leaseauto is vervolgens ook bij een andere werknemer geplaatst. [gedaagde] is niet bij de totstandkoming van de overeenkomst met de nieuwe gebruiker en de voorwaarden waaronder betrokken geweest. [eiseres] heeft eenzijdig de leaseverplichting van de nieuwe gebruiker gemaximeerd tot een bedrag van 15% boven het normcalculatiebedrag van € 840,00 per maand. De gebruikersovereenkomst tussen de nieuwe medewerker en [eiseres] is gelijkluidend aan die tussen [gedaagde] en [eiseres] . Zo is daarin onder artikel 2.3 onder meer opgenomen dat de medewerker het meerdere boven de normcalculatie zelf betaalt. Als [eiseres] ervoor kiest om een medewerker in bescherming te nemen en niet het volledige bedrag boven de normcalculatie te incasseren doet zij dat onverplicht en voor eigen rekening en risico. Het kan niet zo zijn dat dit voordeel aan de niuewe gebruiker over de rug van [gedaagde] kan worden aangeboden. [eiseres] handelt daarmee in strijd met haar eigen bedrijfsautoreglement. Een redelijke uitleg van de regeling moet ertoe leiden dat de auto is doorgegeven aan een andere medewerker en dat [gedaagde] daarvoor geen kosten hoeft te dragen. De onderhavige auto kent een bijtelling van 7%, terwijl bij de aanschaf van een nieuwe auto in 2016 een bijtelling geldt van 15%. Dit levert voor de nieuwe gebruiker een fiscaal voordeel op. De veronderstelde schade is ook niet juist, omdat deze schade niet contant kan worden gemaakt over een periode van 44,5 maand. Immers de schade is afhankelijk van het gebruik van de auto door de nieuwe werknemer en zal dus van maand tot maand moeten worden bezien.
3.4.
[gedaagde] maakt nog aanspraak op vergoeding van de werkelijk gemaakte juridische kosten, omdat de stellingen van [eiseres] een serieuze onderbouwing missen en het procesgedrag van [eiseres] niet als rationeel wordt gekwalificeerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.2.
Partijen verschillen van inzicht over de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] met ingang van 1 juli 2016 voor de verplichtingen uit hoofde van de gebruikersovereenkomst (de lease auto Volvo V60 D6 AWD 212kW Twin Engine Summum geatronic) en van de bedrijfsautoregeling. De bedrijfsautoregeling geeft bij einde dienstverband op initiatief van de werknemer drie mogelijkheden: i) de werknemer neemt de auto mee naar de nieuwe werkgever, ii) de werknemer voldoet de kosten van vroegtijdige beëindiging van de gebruikersovereenkomst of iii) de auto wordt doorgegeven aan een andere medewerker van [eiseres] . Vast is komen te staan dat de lease auto niet is overgenomen door de nieuwe werkgever van [gedaagde] , [bedrijfsnaam] . Voorts is vast komen te staan dat de auto door [eiseres] is ingenomen en per 1 juni 2016 (voor het einde van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] ) ter beschikking is gesteld aan een andere werknemer op basis van een vrijwel gelijkluidende gebruikersovereenkomst als die met [gedaagde] . Enig verschil is dat de maandelijkse eigen bijdrage voor de andere werknemer is beperkt tot € 126,75 per maand.
4.3.
De vraag die voorligt is of [eiseres] terecht jegens [gedaagde] aanspraak maakt op vergoeding van het verschil tussen het lease bedrag van € 1.203,95 per maand en het overeengekomen bedrag met de andere werknemer van € 971,75 per maand (het normcalculatiebedrag van € 845,00 vermeerderd met de eigenbijdrage van € 126,75) zijnde € 232,20 per maand extrapolerend naar de resterende looptijd van de leaseovereenkomst van 44,5 maanden, derhalve een totaal bedrag van € 10.306,20. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend.
4.4.
Uit artikel 7:611 BW vloeit voor [eiseres] een gehoudenheid voort de belangen van [gedaagde] te behartigen ten aanzien van de afwikkeling van het leasecontract. [eiseres] heeft er als werkgever voor gekozen om aan haar werknemers een leaseregeling aan te bieden. Van die leaseregeling tussen [eiseres] en [gedaagde] maakt deel uit dat het risico van (het moeten betalen van) een afkoopsom bij voortijdige beëindiging, op de werknemer wordt gelegd. De werknemer is echter niet de contractant van de leasemaatschappij en heeft (dus) geen onderhandelingspositie ten opzichte van de leasemaatschappij. Artikel 7:611 BW brengt dan mee dat de werkgever bij voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en (mogelijke) beëindiging van het leasecontract zal moeten waken voor de belangen van de werknemer. Daar doet niet aan af dat [gedaagde] voordat zij de arbeidsovereenkomst opzegde, bekend was met de risico’s van een eventuele afkoopsom. [eiseres] heeft aan [gedaagde] medegedeeld dat zij zich zou inspannen de lease auto bij een andere werknemer onder te brengen, een van de opties voortvloeiende uit de bedrijfsautoregeling. [eiseres] heeft de lease auto terug genomen en in haar bedrijf opnieuw ter beschikking gesteld aan een andere gebruiker. Vervolgens is met die andere werknemer een gebruikersovereenkomst gesloten voor de betreffende auto. Door [eiseres] is met de nieuwe gebruiker een afwijkende regeling getroffen ten aanzien van de verplichting tot bijbetaling van een eigen bijdrage. Die eigen bijdrage voor de nieuwe gebruiker is beperkt tot een bedrag van 15% bovenop het normcalculatiebedrag mede op basis van een besluit van de ondernemingsraad van 1 juni 2017. [eiseres] houdt [gedaagde] de facto verantwoordelijk voor betaling van het restant van de eigen bijdrage van de nieuwe gebruiker boven voornoemde 15%. De kantonrechter stelt vast dat de bedrijfsautoregeling niet in een dergelijke constructie voorziet noch dat [gedaagde] bekend was met de instructie van de ondernemingsraad. [gedaagde] heeft niet ingestemd met deze constructie. De door [eiseres] gekozen oplossing is niet vooraf met [gedaagde] besproken, maar als voldongen feit gepresenteerd en vervolgens desondanks eenzijdig door [eiseres] uitgevoerd. [gedaagde] mocht er dan ook vanuit gaan dat indien de auto aan een andere gebruiker ter beschikking zou worden gesteld haar verplichting tot betaling van een afkoopsom, in welke vorm dan ook, zou komen te vervallen. De keuze van [eiseres] dient dan ook voor rekening en risico van [eiseres] te blijven. Dat deze door [eiseres] gekozen oplossing gunstiger is dan de claim tot betaling van de volledige afkoopsom bij beëindiging van het leasecontract, een van de andere opties uit de bedrijfsautoregeling en dat [gedaagde] een sign-on bonus van haar nieuwe werkgever heeft ontvangen mogelijk (maar niet verplicht) te gebruiken ter compensatie van een afkoopregeling van de lease auto, maakt dat niet anders. Onder deze omstandigheden dient de vordering van [eiseres] te worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde] vordert veroordeling van [eiseres] in de werkelijke kosten van deze procedure. Eerst bij comparitie van partijen heeft [gedaagde] deze kosten gespecificeerd aan de hand van overgelegde facturen van haar gemachtigde. Uit de omschrijving van de aan de facturen gehechte verantwoording valt af te leiden dat deze facturen zien op werkzaamheden ten behoeve van deze procedure. Volgens [gedaagde] handelt [eiseres] naar de kantonrechter begrijpt onrechtmatig door tegen beter weten in en zonder deugdelijke onderbouwing een procedure tegen [gedaagde] te entameren. Volgens vaste jurisprudentie is slechts in bijzondere gevallen vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten aangewezen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarvan is de kantonrechter niet gebleken. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding in dit specifieke geval af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling ten laste van [eiseres] .

5.De beslissing

De kantonrechter
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.