Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 17/251 en UTR 17/4036, waarbij de rechtbank beide beroepen van eiseres gegrond heeft verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen loonsanctiebesluiten die waren opgelegd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar deze besluiten waren gericht aan de verkeerde publiekrechtelijke rechtspersoon, namelijk de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gemeente Utrecht. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctiebesluiten niet aan eiseres waren opgelegd, waardoor zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren van eiseres tegen de besluiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten niet op de juiste wijze aan eiseres waren bekendgemaakt, aangezien de registratienummers in de besluiten niet aan haar toebehoorden. Hierdoor kon de rechtbank niet volgen dat eiseres voldoende op de hoogte was gesteld van de besluiten. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk zijn. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen de door eiseres betaalde griffierechten te vergoeden en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485,-.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering en bekendmaking van besluiten in het bestuursrecht, en dat een foutieve adressering kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar. De rechtbank heeft in dit geval zelf in de zaak voorzien door de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de termijn voor het opleggen van een loonsanctie inmiddels was verstreken.