ECLI:NL:RBMNE:2017:5849

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
UTR 17/251 en UTR 17/4036
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • M.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctiebesluit gericht aan verkeerde publiekrechtelijke rechtspersoon leidt tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar

Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaken UTR 17/251 en UTR 17/4036, waarbij de rechtbank beide beroepen van eiseres gegrond heeft verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen loonsanctiebesluiten die waren opgelegd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, maar deze besluiten waren gericht aan de verkeerde publiekrechtelijke rechtspersoon, namelijk de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gemeente Utrecht. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctiebesluiten niet aan eiseres waren opgelegd, waardoor zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren van eiseres tegen de besluiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten niet op de juiste wijze aan eiseres waren bekendgemaakt, aangezien de registratienummers in de besluiten niet aan haar toebehoorden. Hierdoor kon de rechtbank niet volgen dat eiseres voldoende op de hoogte was gesteld van de besluiten. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk zijn. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen de door eiseres betaalde griffierechten te vergoeden en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485,-.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering en bekendmaking van besluiten in het bestuursrecht, en dat een foutieve adressering kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar. De rechtbank heeft in dit geval zelf in de zaak voorzien door de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de termijn voor het opleggen van een loonsanctie inmiddels was verstreken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/251 en UTR 17/4036

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 oktober 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. van de Vrugt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] ,

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2016 (het primaire besluit I), gericht aan Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gemeente Utrecht (hierna: Gemeenschappelijke Regeling), heeft verweerder de verplichting opgelegd om het loon van derde-partij (werknemer) door te betalen tot 30 augustus 2017. Deze verlenging van de loondoorbetaling met 52 weken - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen.
Bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder procedurenummer UTR 17/251.
Bij besluit van 20 maart 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiseres om de loondoorbetalingsperiode te bekorten, afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft ook tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft dit beroep geregistreerd onder procedurenummer UTR 17/4036.
Het onderzoek in de beide beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting op 23 oktober 2017. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. Van de Vrugt en voorts mr. [A] , werkzaam bij de gemeente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beide beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 7 december 2016 en 24 augustus 2017;
  • bepaalt dat de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk zijn en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten in de beide zaken van totaal € 666,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.485,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat het loonsanctiebesluit (het primaire besluit I) gericht is aan de verkeerde publiekrechtelijke rechtspersoon. Dat besluit is immers gericht aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gemeente Utrecht en niet aan haar. Dat is te zien aan de aanhef, maar bovendien ook aan het bij ‘ons kenmerk’ vermelde loonheffingennummer [loonheffingennummer] en het aansluitnummer [aansluitnummer] . De betreffende nummers behoren toe aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Gemeente Utrecht en niet aan eiseres.
3. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond van eiseres. Uit de stukken blijkt dat zowel het loonsanctiebesluit (het primaire besluit I) als het bestreden besluit I niet zijn gericht aan eiseres, maar aan de Gemeenschappelijke Regeling. Het in bezwaar gehandhaafde besluit noemt registratienummers die niet gekoppeld zijn aan eiseres. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het besluit op toereikende wijze bekend is gemaakt door verzending naar het juiste adres en dat het voldoende is dat eiseres heeft kunnen begrijpen dat het besluit voor haar is. Dat de post voor de Gemeenschappelijke Regeling en de Gemeente Utrecht kennelijk naar hetzelfde adres kan worden verstuurd, maakt nog niet dat er sprake is van één rechtspersoon. Strikt genomen is eiseres ook niet bevoegd om poststukken voor een andere rechtspersoon te openen en diende het stuk ongeopend te worden geretourneerd aan de afzender.
Verweerders betoog in het verweerschrift van 18 juli 2017 dat in de besluiten door een administratieve fout twee werkgevers worden genoemd, te weten de Gemeenschappelijke Regeling (die officieel Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht heet) en eiseres, kan de rechtbank gelet op de in het besluit genoemde registratienummers van een andere rechtspersoon dan eiseres evenmin volgen,
aangezien niet in geschil is dat eiseres en de Gemeenschappelijke Regeling twee verschillende rechtspersonen zijn met ieder hun eigen loonheffingsnummer en aansluitnummer bij verweerder.
4. Dit betekent dat voor de rechtbank vast staat dat verweerder de loonsanctie in het primaire besluit I niet heeft opgelegd aan eiseres. Om die reden is eiseres evenmin aan te merken als belanghebbende bij dat besluit. Nu eiseres wel bezwaar heeft gemaakt, had het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Verweerder heeft dit niet onderkend.
5. Het beroep UTR 17/251 is gegrond en het bestreden besluit I dient te worden vernietigd.
6. Omdat de termijn waarbinnen een loonsanctie aan eiseres kon worden opgelegd is verstreken kan verweerder het gebrek in zijn besluit niet meer herstellen. De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren.
7. Het voorgaande betekent dat geen loonsanctiebesluit aan eiseres is opgelegd, waardoor eiseres eveneens geen belang heeft bij een procedure over een besluit tot bekorting van de niet aan haar opgelegde loonsanctie. Het bezwaar tegen de weigering de loonsanctie te bekorten had daarom eveneens niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8. Het beroep UTR 17/4036 is daarom ook gegrond en het bestreden besluit II dient eveneens te worden vernietigd. Ook hier ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk zal verklaren.
9. Omdat de rechtbank de beide beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres de door haar betaalde griffierechten vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de procedure UTR 17/251, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in de procedure UTR 17/4036, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).