In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2017 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.R. Roethof. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M.J. Grapperhaus, de behandelend rechter in een strafzaak met parketnummer 16.706007-14. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter, omdat deze een getuige had gehoord buiten aanwezigheid van de verdediging. Dit gebeurde op 12 december 2016, terwijl de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 14 december 2016 gepland stond. De verzoeker voerde aan dat de rechter de verdediging het recht om de getuige te horen had ontnomen, wat zou leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter heeft in haar verweer gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij te laat had gewraakt. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek tijdig was ingediend, aangezien de advocaat van verzoeker pas op 13 december 2016 op de hoogte was gesteld van het horen van de getuige. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden waaronder de getuige was gehoord niet voldoende waren om de vrees voor vooringenomenheid te rechtvaardigen. De rechter had geprobeerd om een datum voor het verhoor te plannen die rekening hield met de belangen van zowel de getuige als de verdediging.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16.706007-14 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.