ECLI:NL:RBMNE:2017:596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
428866 / HA RK 16-302
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2017 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.R. Roethof. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M.J. Grapperhaus, de behandelend rechter in een strafzaak met parketnummer 16.706007-14. De verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter, omdat deze een getuige had gehoord buiten aanwezigheid van de verdediging. Dit gebeurde op 12 december 2016, terwijl de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 14 december 2016 gepland stond. De verzoeker voerde aan dat de rechter de verdediging het recht om de getuige te horen had ontnomen, wat zou leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter heeft in haar verweer gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij te laat had gewraakt. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek tijdig was ingediend, aangezien de advocaat van verzoeker pas op 13 december 2016 op de hoogte was gesteld van het horen van de getuige. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden waaronder de getuige was gehoord niet voldoende waren om de vrees voor vooringenomenheid te rechtvaardigen. De rechter had geprobeerd om een datum voor het verhoor te plannen die rekening hield met de belangen van zowel de getuige als de verdediging.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16.706007-14 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 428866 / HA RK 16-302
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
7 februari 2017
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het bij faxbericht van 13 december 2016 gedane verzoek tot wraking met producties;
  • het verweer van mr. Grapperhaus met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 14 december 2016;
  • de pleitaantekeningen van mr. Roethof.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 24 januari 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- mr. Roethof.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.J. Grapperhaus als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het parketnummer 16.706007-14.
2.2.
Verzoeker heeft, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De behandeling van de strafzaak tegen verzoeker is op 7 september 2016 aangehouden voor onder meer het op verzoek van de verdediging horen van de getuige [getuige] door de rechter-commissaris. De verdere inhoudelijke behandeling stond gepland op 14 december 2016. Verzoeker stelt dat er meerdere omstandigheden zijn die hebben geleid tot de bij verzoeker ontstane vrees van vooringenomenheid van de rechter in haar functie van rechter-commissaris. In de kern zien deze omstandigheden op de totstandkoming van het moment van het getuigenverhoor en de wijze waarop het verhoor uiteindelijk heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot de wijze waarop de planning van het verhoor van de getuige heeft plaatsgevonden, stelt verzoeker het volgende. Uit de gang van zaken blijkt dat de rechter voor ogen had dat het verhoor in ieder geval vóór 14 december 2016 (datum behandeling meervoudige strafkamer) zou moeten plaatsvinden, ongeacht of de advocaat van verzoeker bij het verhoor aanwezig kon zijn. Ondanks dat het de rechter bekend was dat de advocaat van verzoeker bij het getuigenverhoor aanwezig wilde zijn en deze advocaat ook op de daarvoor bepaalde datum van 12 december 2016 op het geplande tijdstip van 12.30 uur was verschenen, heeft de rechter, nadat deze getuige niet was verschenen en de advocaat weer was vertrokken, buiten aanwezigheid van de advocaat de getuige [getuige] op 12 december 2016 te 16.00 uur gehoord. Dit, omdat de getuige op dat tijdstip alsnog was verschenen. De rechter heeft daarmee de verdediging haar recht om een cruciale en door de verdediging verzochte getuige te horen, ontnomen. De belangen van verzoeker zijn onvoldoende meegewogen bij de beslissing van de rechter om de getuige alsnog buiten de verdediging om te horen. Bovendien is de advocaat van verzoeker niet op de hoogte gesteld van het feit dat de getuige alsnog was verschenen. Het ondervragingsrecht is teniet gedaan, waardoor schending heeft plaatsgevonden van het recht op een fair trail. Het is bovendien voor verzoeker niet zeker dat de rechter geen verdere bemoeienis meer met zijn zaak zal hebben en voorts is het voornoemde recht relevant voor de consequenties die een dergelijke werkwijze in het strafrecht kan hebben, namelijk hoe het onderzoek (verhoor) dient te worden geduid. Gelet op het vorenstaande stelt verzoeker dat de totstandkoming en de omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden de vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter jegens hem, rechtvaardigt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie voert zij primair aan dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De advocaat van verzoeker had de rechter meteen moeten wraken nadat zij had vernomen dat het verhoor van de getuige buiten aanwezigheid van de verdediging zou plaatsvinden indien de getuige alsnog die middag zou verschijnen. Niet pas de volgende dag nadat de advocaat het proces-verbaal van het verhoor had ontvangen. Subsidiair voert de rechter aan dat zij weliswaar aan de verschenen getuige vragen heeft gesteld, maar dat zij dat ook als eerste had gedaan in de situatie dat de advocaat van verzoeker wel aanwezig was geweest bij het verhoor. Verder heeft de rechter de getuige medegedeeld dat zij moest verschijnen op de zitting van de meervoudige kamer op 14 december 2016, waarna de getuige heeft aangegeven te zullen verschijnen. De rechter voert verder aan dat zij daarbij aan de getuige heeft aangegeven dat de advocaat van verzoeker tijdens voormelde zitting vragen aan haar zou kunnen stellen. Hiermee is er volgens de rechter alles aan gedaan om te bewerkstelligen dat het recht van de verdediging om vragen te kunnen stellen, kon worden uitgeoefend. De getuige is ook verschenen op 14 december 2016. De advocaat van verzoeker heeft op die zitting afgezien van het horen van de getuige omdat zij daartoe niet gemachtigd zou zijn. De zaak is vervolgens aangehouden voor het (opnieuw) horen van de getuige door een rechter-commissaris uit de zittingscombinatie van de meervoudige strafkamer. Er is volgens de rechter geen sprake van partijdigheid in deze. Tot slot voert de rechter aan dat het wrakingsverzoek mede moet worden beoordeeld in het licht van haar inspanningen om het getuigenverhoor in overleg met de advocaat van verzoeker en de getuige te laten plaatsvinden. De rechter verwijst daarvoor naar een overzicht van de contacten die zij zowel met de advocaat als de getuige heeft gehad.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De wrakingskamer staat eerst voor de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. De wrakingskamer is met de advocaat van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker tijdig heeft gewraakt. Immers het wrakingsverzoek is ingediend op de ochtend van 13 december 2016 volgend op de middag van 12 december 2016 dat het getuigenverhoor had plaatsgevonden. Onbetwist is dat de advocaat niet van het alsnog horen van de getuige om 16.00 uur in kennis is gesteld en dat het op 12 december 2016 opgestelde proces-verbaal in de avonduren en na sluitingstijd van het kantoor van de advocaat van verzoeker aan de advocaat is toegezonden. Dat betekent dat de advocaat van verzoeker eerst de volgende ochtend, 13 december 2016, bekend is geworden met het feit dat het getuigenverhoor de middag daarvoor in haar afwezigheid had plaatsgevonden. De advocaat heeft vrijwel direct daarna een wrakingsverzoek ingediend. In het licht van het bovenstaande is dit tijdig gebeurd. Verzoeker kan dan ook in zijn verzoek worden ontvangen.
3.5.
Vervolgens ligt de vraag voor of de rechter door haar optreden de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De wrakingskamer is van oordeel dat het feit dat het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de advocaat van verzoeker niet zonder meer de schijn van vooringenomenheid met zich brengt. Daarvoor zijn de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende. Met betrekking tot het tot stand komen van een datum voor het verhoor overweegt de wrakingskamer dat de rechter, zoals blijkt uit de overgelegde stukken, meerdere malen heeft getracht om tot een datum van het getuigenverhoor te komen, waarbij zowel met de belangen van de getuige (haar opleiding en werk) als met het belang van verzoeker (de agenda van de advocaat van verzoeker en het ondervragingsrecht) rekening is gehouden. Dat uiteindelijk, mede gelet op het feit dat de inhoudelijke behandeling op 14 december 2016 gepland stond, door de rechter op 12 december 2016 buiten aanwezigheid van de advocaat van verzoeker de getuige [getuige] is gehoord vindt onder meer zijn oorzaak in de onwelwillende houding van de getuige bij het bepalen van een datum en de agenda van de advocaat van verzoeker. De wrakingskamer stelt vast dat de rechter in overleg het verhoor uiteindelijk heeft vastgesteld op 12 december 2016 te 12.30 uur, tenzij zowel de getuige als de advocaat laten weten dat zij kiezen voor een verhoor die middag om 16.00 uur. De getuige heeft daarop niets van zich laten horen en de advocaat van verzoeker heeft haar voorkeur geuit voor 16.00 uur. Toen de getuige op 12 december 2016 te 12.30 uur niet was verschenen heeft de rechter aangegeven dat het goed mogelijk was dat de getuige gelet op de mailwisseling alsnog om 16.00 uur zou kunnen verschijnen en dat de rechter-commissaris in dat geval met het verhoor zou beginnen. Dat de advocaat vervolgens zich op het standpunt heeft gesteld dat haar agenda voor de middag inmiddels al weer was volgepland, terwijl zij eerder zelf de voorkeur voor 16.00 uur had uitgesproken, dient dan ook voor rekening en risico van de advocaat van verzoeker te komen. Zij had er immers rekening mee moeten houden dat het verhoor mogelijk die middag om 16.00 zou plaatsvinden. Dat de rechter vervolgens ervoor heeft gekozen om het horen van de getuige buiten aanwezigheid van de advocaat van verzoeker te houden, is in het licht van alle omstandigheden begrijpelijk en gerechtvaardigd. De rechter heeft immers ook tot taak te waken voor een goede procesorde. Die beslissing is een zuiver processuele beslissing. De aard van een procesbeslissing brengt met zich dat slechts op grond van bijzondere omstandigheden een reden kan bestaan om een dergelijke beslissing als zijnde onbegrijpelijk te beschouwen. De door verzoeker geschetste gang van zaken leidt niet tot die conclusie. Gelet op de eigen mededeling van de advocaat dat haar agenda voor de middag van 12 december 2016 verder vol zat en de vooraankondiging van de rechter-commissaris dat bij eventueel verschijnen van de getuige om 16.00 uur het verhoor op dat tijdstip zou plaatsvinden, is verder ook niet doorslaggevend dat de rechter-commissaris (het kantoor van) de advocaat niet van het alsnog verschijnen van de getuige in kennis heeft gesteld. De stelling van verzoeker dat het recht om een getuige te horen in aanwezigheid van de verdediging essentieel is, maakt dit oordeel niet anders. De stelling van verzoeker dat zijn belangen door de gang van zaken met betrekking tot het verhoor zijn geschaad en dat zulks consequenties zou moeten hebben, zal hij – indien hij dat wenst – in moeten brengen tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. Het gaat immers om een inhoudelijke beoordeling. Het is niet aan de wrakingskamer daarover te oordelen. De wrakingskamer concludeert op grond van het vorenstaande dat de geschetste feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter jegens hem objectief bezien is gerechtvaardigd.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16.706007-14 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. M.J. Slootweg en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. I.L. Leijten-Puister, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.