ECLI:NL:RBMNE:2017:598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
431036 / HA RK 17-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure wegens vermeende schending van het recht op een eerlijk proces

Op 7 februari 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. M.C. Verra, de behandelend rechter in een civiele procedure met zaaknummer UTR 16/1142. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat verzoeker onvoldoende tijd had gekregen om zijn standpunt toe te lichten tijdens de zitting, en dat hij was onderbroken en afgekapt. Verzoeker voerde aan dat hij niet adequaat kon reageren op 38 producties die door de verweerder waren ingediend, omdat hij geen tijd had gekregen om deze stukken te bestuderen en te motiveren.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker op 24 januari 2017 in het openbaar zijn verzoek tot wraking had ingediend, en dat de zitting op 7 februari 2017 plaatsvond. Tijdens de zitting heeft mr. M.C. Verra betwist dat verzoeker onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te verwoorden. De rechter stelde dat verzoeker voldoende tijd had gekregen, maar dat hij aan het einde van de zitting werd gevraagd af te ronden omdat de meeste ingediende stukken niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de reactie van de gewraakte rechter zorgvuldig gewogen.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 16/1142 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 431036 / HA RK 17-13
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
7 februari 2017
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het bij e-mailbericht van 13 januari 2017 ingediende verzoek tot wraking met bijlage;
  • de bij e-mailbericht van 19 januari 2017 ingediende aanvulling van de wrakingsgronden;
  • het verweer van mr. M.C. Verra met bijlage (zittingsaantekeningen).
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 24 januari 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • mevrouw S. Maas van de Regionale Eenheid Midden-Nederland.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.C. Verra als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 16/1142.
2.2.
Verzoeker heeft, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Verzoeker stelt dat hem geen tijd werd gegund om van zijn kant de feiten en omstandigheden te kunnen toelichten in de onderliggende complexe zaak. De behandeling duurde in zijn totaliteit 30 minuten. Bovendien stelt verzoeker te zijn afgekapt en onderbroken in zijn verhaal. Verzoeker heeft er verder kennis van genomen dat verweerder 38 producties heeft ingediend in de procedure. Hij stelt echter geen nader daarop betrekking hebbende stukken en motivering te hebben ontvangen van de zijde van verweerder. Verzoeker heeft op voornoemde stukken dus niet goed kunnen reageren en verbaast zich bovendien over het feit dat de stukken zijn ingebracht op verzoek van deze rechtbank, maar volgens de rechter niet relevant zijn. Door problemen met de gemachtigde en voormalig gemachtigde van verzoeker heeft verzoeker niet tijdig voor de zitting kunnen reageren op de stukken.
2.3.
Mr. M.C. Verra heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie voert zij aan dat verzoeker ter zitting voldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren op alle feiten en omstandigheden. Voorts is voor de zitting de volledige tijd benut die daarvoor was geagendeerd. Ter onderbouwing verwijst de rechter naar het proces-verbaal. Dat de rechter verzoeker zou hebben onderbroken en zou hebben gevraagd, vanwege de tijd, af te ronden herkent zij niet. Ook niet dat zij overigens verzoeker zou hebben onderbroken en afgekapt. Wel heeft verzoeker aan het einde van de zitting, toen hij begon met een reactie te geven op de 38 ingediende producties (B-stukken) van de zijde van verweerder, van de rechter het verzoek gekregen af te ronden omwille van de tijd. Hierbij stelt de rechter te hebben aangegeven dat de meeste stukken niet (direct) relevant zijn voor de beoordeling en dat, indien het nodig zou blijken te zijn, verzoeker nog in de gelegenheid zou worden gesteld hierop te mogen reageren. Bovendien voert de rechter aan dat deze stukken ruim voor de zitting zijn toegezonden aan de toenmalige gemachtigde van verzoeker en dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om hierop voor de zitting schriftelijk te reageren. Dit is niet gebeurd. Ook stelt de rechter te hebben aangegeven dat zij in de uitspraak rekening zou houden met hetgeen verzoeker heeft aangeduid als ‘gekkigheden’ in de B-stukken en verzoeker indien nodig nog om een reactie zou vragen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek twee omstandigheden ten grondslag te weten: a) dat hij ter zitting te weinig tijd zou hebben gehad om zijn kant van het verhaal te verwoorden (hij stelt te zijn onderbroken en afgekapt) en daardoor onvoldoende in staat was zich te verweren, b) dat door verweerder geen motivering is overgelegd ten aanzien van de 38 ingediende producties, aangeduid als B-stukken, terwijl deze voor de beoordeling wel belangrijk zijn. Andere zaken dan die hierboven genoemd zijn, vallen buiten het kader van dit wrakingsverzoek en zijn nu dus niet aan de orde.
Ten aanzien van het eerste bezwaar van verzoeker - samengevat - dat hij geen dan wel onvoldoende tijd en gelegenheid zou hebben gekregen van de rechter om deugdelijk verweer te kunnen voeren overweegt de wrakingskamer het volgende. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat verzoeker wel voldoende gelegenheid is geboden om zijn verzoek toe te lichten. Pas op het moment dat de 38 producties, aangeduid als B-stukken, ter sprake kwamen, heeft de rechter verzoeker gevraagd af te ronden. Daarvoor heeft de rechter naar het oordeel van de wrakingskamer een valide reden gegeven, namelijk dat deze stukken niet relevant waren voor de beoordeling. Daarover hierna meer.
Ten aanzien van het tweede bezwaar –samengevat - dat het bestuursorgaan 38 producties in het geding heeft gebracht zonder een onderliggende motivering, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer stelt vast dat deze stukken zijn ingebracht naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank hiertoe. Het is een wettelijke verplichting van het bestuursorgaan om dergelijke documenten uit zichzelf over te leggen (zie Algemene wet bestuursrecht, artikel 8:42). Het bestuursorgaan behoeft de overlegging en de inhoud daarvan niet nader te motiveren. Als het bestuursorgaan verzuimt deze stukken zelf te verstrekken, kan de griffie van de rechtbank het bestuursorgaan vragen deze verplichting alsnog na te komen door de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. Dat de stukken zijn aangeduid als B-stukken heeft geenszins te maken met de mate van belangrijkheid van deze stukken, maar alleszins met een voor de rechtbank intern gehanteerde en gebruikelijke aanduiding van het type stukken. Het betreft alle stukken die vooraf zijn gegaan aan het bestreden besluit. Deze behoeven voor het besluit echter niet allemaal relevant te zijn en dus ook niet voor de beoordeling door de rechter in het geschil, zoals dat is voorgelegd. Bovendien heeft verzoeker nog de mogelijkheid tot aanvulling gekregen. De hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken met betrekking tot de B-stukken leidt naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot de conclusie dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechter jegens een verzoeker een vooringenomenheid koestert, noch tot de conclusie dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 16/1142 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. M.J. Slootweg en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.L. Leijten-Puister, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.