ECLI:NL:RBMNE:2017:6247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
07/660314-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het gewoontewitwassen van meerdere contante geldbedragen met kasopstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1992 en woonachtig in Almere, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 oktober 2012 meerdere geldbedragen en voorwerpen te hebben verworven, voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 1 december 2017, waarbij de officier van justitie, mr. J. Zeilstra, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. K. Karakaya.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, onderbouwd door een kasopstelling die een negatief saldo van € 13.636,68 liet zien. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er geen sprake was van een gronddelict en dat de verdachte legale inkomsten had, onder andere uit zijn werk en door het ontvangen van geld van zijn moeder.

De rechtbank oordeelde dat de herkomst van de contante geldbedragen niet volledig kon worden verklaard met legale inkomsten. De verdachte kon geen verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 dagen, rekening houdend met de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 07/660314-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2017. Het onderzoek op de terechtzitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Zeilstra en van hetgeen verdachte en diens raadsman mr. K. Karakaya, advocaat te Apeldoorn, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks 1 januari 2010 tot en met 8 oktober 2012 in Almere, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij meerdere geldbedragen en meerdere voorwerpen waaronder diverse kleding en diverse tassen, verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, althans daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat deze onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De contante transacties van verdachte staan niet in verhouding tot de contante inkomsten. De verklaringen die verdachte hiervoor heeft gegeven vinden geen steun in het dossier en zijn ook niet aannemelijk geworden. Verdachte vormde een economische eenheid met zijn moeder, die over een minimaal inkomen beschikte. Als er, zoals in de onderhavige zaak, binnen een economische eenheid onvoldoende inkomen is om van te leven, dan is het gebruikelijk om dat tekort deels aan verdachte toe te rekenen zoals de kasopstelling doet. Het is niet aannemelijk dat verdachte bij aanvang van de tenlastegelegde periode een groot contant geldbedrag voorhanden heeft gehad. Dat verdachte contante inkomsten zou hebben genoten uit werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] is niet aannemelijk gemaakt. Bovendien blijken deze inkomsten niet uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens. De moeder van verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij na het overlijden van haar man, de vader van verdachte, een deel van zijn (spaar)geld naar verdachte heeft overgemaakt. Dat verdachte het geld zelf op zijn bankrekening heeft gestort is daarom niet aannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is van een gronddelict of een vermoeden van witwassen, mede gelet op een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 november 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:8991). Verdachte heeft de dure kleding zelf gekocht, al dan niet tweedehands of in de uitverkoop. Bovendien is geen rekening gehouden met de (namaak)artikelen die hij cadeau heeft gekregen. Door verdachte is een verklaring over de herkomst van de op de tenlastelegging vermelde goederen gegeven. Verder handelde hij via Marktplaats.nl en heeft hij diverse werkgevers gehad, waaronder [bedrijfsnaam] waar verdachte ongeveer acht maanden heeft gewerkt en gemiddeld € 500,- contant aan salaris per maand heeft ontvangen. Daarnaast ontving hij contant wekelijks zo’n € 50,- aan fooi. Ter onderbouwing hiervan zijn door de raadsman urenstaten over de periode 1 maart tot en met 20 mei (zonder jaartal) en salarisstroken van de maanden februari 2012, maart 2012, april 2012 en mei 2012 overgelegd. Na het overlijden van zijn vader heeft verdachte een bedrag van ongeveer € 5.000,- contant ontvangen. Dit heeft hij in delen op zijn bankrekening gestort. Van zijn moeder ontving verdachte per kwartaal geld van de kinderbijslag. Verder pinde verdachte voorafgaand aan de tenlastegelegde periode regelmatig bedragen om dit contante geld te sparen, welke geldopnames blijken uit de door de raadsman overgelegde bankafschriften van verdachte. Bij aanvang van de tenlastegelegde periode beschikte verdachte daarom over meer contant geld dan waarvan de kasopstelling uitgaat. Ook gaat de kasopstelling er ten onrechte van uit dat verdachte een bijdrage leverde aan de kosten voor levensonderhoud, hetgeen uit het dossier niet valt af te leiden. Tot slot is door verdachte nog aangevoerd dat hij regelmatig een groot geldbedrag heeft gepind en vervolgens, met aftrek van de kosten van bijvoorbeeld een uitgaansavond, weer heeft terug gestort. Van het tenlastegelegde dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde goed afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende goed afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een in de tenlastelegging genoemd goed en een nauwkeurig aangeduid misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het desbetreffende goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het desbetreffende goed.
Kasopstelling
In het licht van de beschuldiging van witwassen is de kasopstelling [2] kern van het dossier.
Door verbalisant [verbalisant] is met die kasopstelling onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 oktober 2012. [3] Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 13.636,68. [4] De rechtbank zal in het hierna volgende nader ingaan op de onderdelen van de kasopstelling.
Beschikbaar voor uitgaven
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 16.889,25 contant is opgenomen vanaf bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] , waarvan verdachte de rekeninghouder is. [5] Tevens is bij de doorzoeking van de woning van verdachte [6] , gelegen aan de [adres] te [woonplaats] [7] , € 125,- aan contant geld aangetroffen. In dit onderdeel van de kasopstelling is rekening gehouden met de helft van dit bedrag, te weten een bedrag van € 62,50. De kasopstelling gaat er – gelet op het voorgaande – van uit dat uit een legale bron een contant geldbedrag beschikbaar voor uitgaven was van € 16.826,75.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij bij aanvang van de tenlastegelegde periode meer contant geld beschikbaar had dan waarvan de kasopstelling uitgaat. De rechtbank overweegt dat echter niet aannemelijk is gemaakt dat verdachte over een hoger startkapitaal beschikte bij aanvang van de tenlastegelegde periode dan waarvan de kasopstelling uitgaat. Door de raadsman zijn bankafschriften overgelegd die betrekking hebben op een groot deel van 2009, waaruit blijkt dat verdachte in die periode € 3.233,35 contant heeft opgenomen. Door verdachte is verklaard dat hij de opnames boven de € 20,- als spaargeld in zijn woning heeft bewaard. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig. Zo heeft verdachte ter terechtzitting niet kunnen verklaren waarom hij voor aanvang van de tenlastegelegde periode zijn spaargeld contant bewaarde en na aanvang van de tenlastegelegde periode giraal. Bovendien zou het gaan om opnames van contant geld die gedurende een groot gedeelte van het jaar 2009 gedaan zouden zijn en waarvan verdachte het totaal dan aan het begin van het jaar 2010 in contanten voorhanden zou moeten hebben gehad. Dat was niet het geval.
Contante uitgaven
Stortingen op rekening [rekeningnummer]
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 13,883,31 op de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] is gestort. [8]
Cumulatieve contante uitgaven kleding en schoenen
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode
€ 4.232,32 contant is uitgegeven aan de aankoop van kleding en schoenen. Bij de doorzoeking van de slaapkamer van verdachte is een hoeveelheid kleding en schoenen in beslag genomen. De aanschafwaarde van deze kleding is vastgesteld op basis van de nieuwprijs. In het proces-verbaal wordt aangenomen dat verdachte deze goederen contant heeft gekocht, nu de aanschafwaarde niet overeenkomt met de betalingen die per bank verliepen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen dat deze goederen aan verdachte toebehoorden of door hem gekocht zijn. Reeds daarom zal de rechtbank dit onderdeel van de kasopstelling (te weten € 4.232,32) buiten beschouwing laten.
Contante uitgaven horloges en sieraden
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode € 499,80 contant is uitgegeven aan de aankoop van horloges en sieraden. Deze zijn aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van verdachte. In het proces-verbaal wordt gerelateerd dat verdachte deze goederen binnen de onderzochte periode contant heeft aangeschaft, nu de aanschafwaarde niet overeenkomt met de betalingen die per bank verliepen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen dat deze goederen aan verdachte toebehoorden of door hem gekocht zijn. Reeds daarom zal de rechtbank dit onderdeel van de kasopstelling (te weten € 499,80) buiten beschouwing laten.
Saldo contante betalingen voor voertuigen
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode € 4.400,- contant heeft uitgegeven aan de aankoop van voertuigen. [9] Uit navraag bij de RDW blijkt namelijk dat verdachte in de onderzochte periode de tenaamgestelde van meerdere voertuigen is geworden. Kennelijke betalingen voor de aankopen van deze voertuigen zijn niet zichtbaar op de bankrekening van verdachte. [10]
Eén van de voertuigen waarvan verdachte in de tenlastegelegde periode, op 1 augustus 2012, de tenaamgestelde is geworden betreft een Micro Compact Car Smart, met kenteken [kenteken] . [11] Na onderzoek naar de verkoopprijs van een vergelijkbaar voertuig wordt aangenomen dat verdachte dit voertuig kocht voor € 1.450,-. [12] Ook van een Piaggio C38 met kenteken [kenteken] is verdachte in de tenlastegelegde periode, op 2 augustus 2012, de tenaamgestelde geworden. [13] Na onderzoek naar de verkoopprijs van een vergelijkbaar voertuig wordt aangenomen dat verdachte dit voertuig kocht voor € 1.450,-. [14]
Verder wordt in de kasopstelling een geschatte post opgenomen van de contante bedragen die verdachte heeft betaald voor de aankoop van de hierna te noemen voertuigen:
- Een Audi A3 met kenteken [kenteken] , op naam van verdachte in de periode van 12 april 2012 tot 31 juli 2012; [15]
- Eem Piaggio M64 met kenteken [kenteken] , op naam van verdachte in de periode van 13 augustus 2011 tot 29 december 2011; [16]
- Een Kymco DJ25 met kenteken [kenteken] , op naam van verdachte in de periode van 25 augustus 2010 tot 13 december 2010; [17]
- Een Piaggio C38 met kenteken [kenteken] , op naam van verdachte in de periode van 20 januari 2011 tot 4 augustus 2011; [18]
- Een Piaggio C25 met kenteken [kenteken] , op naam van verdachte in de periode van 23 april 2010 tot 11 oktober 2010. [19]
Van voornoemde voertuigen wordt aangenomen dat verdachte per saldo gemiddeld € 300,- per voertuig contant heeft betaald. [20] Per saldo is daarom een totale post opgenomen van € 1.500,-.
Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de onderzochte periode een contant bedrag van (€ 1.450,- + € 1.450,- + € 1.500,- =) € 4.400,- heeft gebruikt voor de aanschaf van voertuigen.
Contante betalingen voor levensonderhoud
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode € 7.448,- contant is bijgedragen voor zijn levensonderhoud. Dit bedrag is berekend aan de hand van gegevens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte heeft bijgedragen aan zijn levensonderhoud. Verdachte ontkent te hebben bijgedragen aan de kosten van levensonderhoud. Ook op basis van de verklaring van de moeder van verdachte is de conclusie dat verdachte, die in de tenlastegelegde periode bij haar woonde, aan zijn levensonderhoud zou hebben bijdragen niet gerechtvaardigd. Dat de moeder van verdachte over een minimaal inkomen beschikte, noopt niet tot een andere conclusie. De rechtbank zal ook dit onderdeel van de kasopstelling buiten beschouwing laten.
Niet is aannemelijk gemaakt dat verdachte geld heeft verdiend met handel via Marktplaats.nl. Deze bewering is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en vindt geen steun in het dossier. Door verdachte is ook geen verklaring afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar is of die niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Dat verdachte na het overlijden van zijn vader een bedrag van ongeveer € 5.000,- heeft ontvangen en dat vervolgens in delen op zijn bankrekening heeft gestort is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, nu de moeder van verdachte heeft verklaard dat zij degene is die dit geld heeft gestort.
Verder is aangevoerd dat verdachte van zijn moeder een bedrag van de kinderbijslag ontving. Dit wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Weliswaar heeft de moeder van verdachte verklaard dat verdachte tot zijn 18e zakgeld en een deel van de kinderbijslag heeft ontvangen, zij heeft echter niet verklaard welk bedrag verdachte ontving en dat hij dit bedrag contant ontving. Bovendien is verdachte gedurende het grootste deel van de tenlastegelegde periode meerderjarig geweest.
Tot slot is nog aangevoerd dat verdachte van [bedrijfsnaam] gedurende acht maanden gemiddeld zo’n € 500,- contant aan salaris en wekelijks contant zo’n € 50,- aan fooien heeft ontvangen. Hiermee is in de kasopstelling geen rekening gehouden. Los van de vraag of verdachte deze inkomsten daadwerkelijk heeft genoten, overweegt de rechtbank dat voor zover inkomsten niet aan de Belastingdienst zijn opgegeven, zoals de inkomsten van [bedrijfsnaam] , deze niet kunnen gelden als legale verklaring voor het verschil tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven van verdachte in de tenlastegelegde periode.
Door verdachte is nog aangevoerd dat hij regelmatig een groot geldbedrag pinde en dat vervolgens, na aftrek van de kosten van bijvoorbeeld een uitgaansavond, weer terugstortte. De rechtbank wijst er op dat in de kasopstelling rekening is gehouden met onder meer alle contante opnames en alle stortingen. Dit is dan ook geen aannemelijke verklaring die de herkomst van het contante geldbedrag verklaart.
Ten slotte heeft verdachte gesuggereerd dat hij mogelijk als vriendendienst voertuigen van anderen op zijn naam heeft gesteld. Nu verdachte dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd, dit geen steun vindt in het dossier en er door verdachte geen verklaring is afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken, acht de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk. Door verdachte is verder niet ontkend dat voornoemde voertuigen zijn eigendom zijn geweest en dat hij deze contant heeft aangekocht. Ook de berekeningsmethode is niet betwist.
Bewijs van witwassen
Op basis van het dossier is geen rechtstreeks verband te leggen tussen het contante geld en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In een dergelijk geval kan niettemin bewezen worden geacht dat een goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Uit het voorgaande blijkt dat de herkomst van het contante geld niet geheel kan worden verklaard met legale contante inkomsten. Ook het inkomen van de moeder van verdachte, met wie verdachte in de onderzochte periode een economische eenheid vormde, is hiertoe niet toereikend. Immers bestond haar inkomen naar eigen zeggen uit alleen een uitkering van ongeveer € 1.200,- netto per maand (wat wordt bevestigd door de door de Belastingdienst en de Sociale Dienst van de gemeente […] verstrekte informatie), is er continu sprake van een negatief saldo en spaart zij niet.
De feiten en omstandigheden in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 november 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:8991), die door de raadsman is overgelegd, zijn dermate anders dat deze uitspraak de rechtbank niet noopt tot een andere conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken. Dit kan verdachte niet. Ook op een andere wijze is een legale herkomst van deze uitgaven niet aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat de in de kasopstelling opgenomen contante uitgaven (met uitzondering van de uitgaven voor kleding en schoenen, horloges en sieraden en levensonderhoud) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, zoals uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meerdere contante geldbedragen met een totale waarde van € 1.456,56 (= € 18.283,31 aan contante uitgaven - € 16.826,75 aan contante inkomsten)
Hetgeen de rechtbank hiervoor overwogen heeft met betrekking tot het buiten beschouwing laten van de onderdelen ‘cumulatieve contante uitgaven kleding en schoenen’ en ‘contante uitgaven horloges en sieraden’ leidt er toe dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het witwassen van andere in de tenlastelegging opgenomen voorwerpen dan geldbedragen.
Gewoonte
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een ruime periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op de frequentie en de ruime periode acht de rechtbank tevens het gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2010 tot en met 8 oktober 2012, te Almere, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte
(meerdere) geld(bedragen) (met een totale waarde van € 1.456,56 euro)
overgedragen of omgezet
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Een gewoonte maken van witwassen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van het door hem bewezen geachte verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 46 dagen, gelijk aan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de jeugdige leeftijd van verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen standpunt ingenomen ten aanzien van een op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van meerdere geldbedragen. Verdachte heeft hiervan een gewoonte gemaakt. Door zijn handelen heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad.
Verdachte is op een tijdstip gelegen in de tenlastegelegde periode 18 jaar geworden. De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte – hij is inmiddels 25 jaar oud en bouwt een eigen bestaan op – aanleiding om het strafrecht voor meerderjarigen toe te passen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden, die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, als uitgangspunt genomen. In strafmatigende zin heeft de rechtbank echter rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde, de relatief beperkte hoogte van de witgewassen bedragen en de omstandigheid dat hij blijkens het uittreksel van zijn justitiële documentatie van 19 oktober 2017 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken. Ook blijkt uit dit uittreksel dat aan verdachte op 21 januari 2015 een strafbeschikking is opgelegd voor overtreding van artikel 40, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), hetgeen de rechtbank op voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal meewegen.
Verder heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 8 oktober 2012, de dag waarop verdachte werd aangehouden. Gebleken is dat de termijn tussen de dag van aanhouding en de inhoudelijke behandeling op 1 december 2017 een lange termijn betreft. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten.
Aangezien de rechtbank minder bewezen verklaart dan waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op de geldbedragen geen beslag in de zin van artikel 94 van het Wetboek van Strafrecht is gelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft teruggave van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen bepleit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Gezien het onderhavige dossier en de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van conservatoir beslag in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen (ING-bankrekening met nummer [rekeningnummer] en de SNS-bankrekening met nummer [rekeningnummer] ). De rechtbank overweegt dat zij over dit beslag niet hoeft te beslissen, nu zij op grond van artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering slechts verplicht is te beslissen over beslag dat is gebaseerd op artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 63, 77b, 420ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2017.
mr. J. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari
2010 tot en met 8 oktober 2012, te Almere, althans in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte een of meerdere voorwerp(en), te weten
(meerdere) geld(bedragen) (met een totale waarde van 13.636,68) en/of
(meerdere) voorwerpen, waaronder:
- diverse kleding (waaronder jassen en/of petten en/of t-shirts en/of
broeken en/of blouses en/of schoenen en/of sjaals en/of mutsen en/of vesten
van onder andere de merken: Moncier en/of Fendi en/of Hugo Boss en/of Raipli
Lauren en/of Gucci en/of Iceberg en/of Airforce en/of Emporio Armani en/of
Yves Saint Laurent en/of Dolce & Gabbana en/of Burberry en/of Guees en/of
- diverse tassen (merken: Armani en/of Gucci),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dit/deze
goed(eren) en/of (telkens) van dit/deze geld(bedrag) (en), gebruik gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 april 2013, genummerd 2013021811156870, opgemaakt door de Financiële Recherche Dienst van de politie Midden-Nederland, bestaande uit een ordner met daarop de vermelding ‘zaaksrelaas bijlage 1 t/m 23’ en een ordner met daarop de vermelding ‘bijlagen 24 t/m 33. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 45.
3.Pagina 40.
4.Pagina 45.
5.Pagina 332.
6.Pagina 41, 42 en 44.
7.Verklaring ter terechtzitting van 1 december 2017.
8.Pagina 448 en 449.
9.Pagina 45.
10.Pagina 37.
11.Pagina 876.
12.Pagina 37 en pagina 874.
13.Pagina 879.
14.Pagina 37 en pagina 877.
15.Pagina 861 en 862.
16.Pagina 863 en 864.
17.Pagina 866 en 867.
18.Pagina 868 en 869.
19.Pagina 870 en 871.
20.Pagina 37.