4.3Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het in de tenlastelegging genoemde goed afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende goed afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een in de tenlastelegging genoemd goed en een nauwkeurig aangeduid misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het desbetreffende goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het desbetreffende goed.
Kasopstelling
In het licht van de beschuldiging van witwassen is de kasopstellingkern van het dossier. Door verbalisant [verbalisant] is met die kasopstelling onderzoek gedaan naar de contante geldstroom van verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 oktober 2012.Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 14.214,12.De rechtbank zal in het hierna volgende nader ingaan op de onderdelen van de kasopstelling.
Beschikbaar voor uitgaven
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 9.120,- contant is opgenomen vanaf bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] , waarvan verdachte de rekeninghouder is.Tevens is bij de doorzoeking van de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], € 125,- aan contant geld aangetroffen. In dit onderdeel van de kasopstelling is rekening gehouden met de helft van dit bedrag, te weten een bedrag van € 62,50. De kasopstelling gaat er – gelet op het voorgaande – van uit dat uit een legale bron een contant geldbedrag van € 9.057,50 beschikbaar voor uitgaven was.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij bij aanvang van de tenlastegelegde periode meer contant geld beschikbaar had dan waarvan de kasopstelling uitgaat. Hij had geld uit de erfenis van zijn vader en had geld gespaard. Uit het dossier volgt dat het geld van de erfenis van vader op de rekening van verdachte gestort is, zodat dit geen contant geld kan zijn dat verdachte aan het begin van de tenlastegelegde periode voorhanden had. De enkele mededeling dat hij gespaard had is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte aan het begin van de tenlastegelegde periode meer contant geld had dan in de kasopstelling is opgenomen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat verdachte over een hoger startkapitaal beschikte bij aanvang van de tenlastegelegde periode dan waarvan de kasopstelling uitgaat.
Stortingen op rekening [rekeningnummer]
Uit bankafschriften blijkt dat in de onderzochte periode in totaal € 16.712,14 op bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] is gestort.
Cumulatieve contante uitgaven kleding en schoenen
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat door verdachte in de onderzochte periode
€ 5.176,50 contant is uitgegeven aan de aankoop van kleding en schoenen. Bij de doorzoeking van de slaapkamer van verdachte is een hoeveelheid kleding en schoenen aangetroffen. De aanschafwaarde hiervan is vastgesteld op basis van de nieuwprijs. In het proces-verbaal wordt aangenomen dat verdachte deze goederen contant heeft gekocht, nu de aanschafwaarde niet overeenkomt met de betalingen die per bank verliepen.
De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van de kasopstelling mager is onderbouwd. Dit geldt zowel ten aanzien van de toerekening van de kleding aan verdachte als de waardebepaling van de kleding. Dit onderdeel van de kasopstelling (te weten € 5.176,50) zal de rechtbank dan ook buiten beschouwing laten.
Overige contante uitgaven
In de kasopstelling wordt gerelateerd dat verdachte in de onderzochte periode € 1.409,98 contant heeft uitgegeven aan de aankoop van horloges en sieraden.Bij een doorzoeking van de woning van verdachte zijn onder meer horloges en sieraden aangetroffen.
Van een aantal van deze goederen (met goednummers: 912649, 912651, 912652, 897078 en 912344) is als uitgangspunt genomen dat verdachte deze goederen binnen de onderzoeksperiode nieuw heeft aanschaft.Van deze goederen heeft verdachte verklaard dat deze zijn eigendom zijn, met uitzondering van het horloge met goednummer 897078. Met dat horloge is verdachte in zijn verhoor bij de politie niet geconfronteerd. Deze is echter op de slaapkamer van verdachte aangetroffenen verdachte heeft niet ontkend dat deze zijn eigendom is.
Voor zover de aanschafwaarde van deze goederen niet overeenkomt met de betalingen die aantoonbaar per bank verliepen, gaat de kasopstelling uit van de contante aankoop van deze goederen voor een bedrag van € 1.190,-.Van een aantal van deze goederen (met goednummers: 912446, 912653 en 912404) is aangenomen dat verdachte deze tweedehands heeft aangeschaft, overeenkomstig zijn eigen verklaring. De kasopstelling gaat uit van de contante aankoop van deze goederen voor een bedrag van € 220,-, de helft van de nieuwprijs van deze goederen, omdat kennelijke girale betalingen van aankoop niet werden aangetroffen.Op basis van het voorgaande kan worden aangenomen dat verdachte in de onderzochte periode een bedrag van € 1.410,- heeft gebruikt voor de contante aanschaf van horloges en sieraden.
Vermoeden van witwassen
Ondanks het buiten beschouwing laten van het onderdeel ’cumulatieve contante uitgaven kleding en schoenen’ van de kasopstelling, zoals hiervoor omschreven, blijft de omvang van de contante uitgaven die van de legale contante ontvangsten overtreffen. Gelet hierop en op (onder meer) de omstandigheden dat de transacties van verdachte niet in verhouding staan tot zijn inkomsten, verdachte boven zijn stand leefde en met het voorhanden hebben van grote contante bedragen ongebruikelijke risico’s accepteerde, is de rechtbank van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing zijn, op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Verklaring van verdachte
De verdediging heeft, zoals hierboven weergegeven, een en ander aangevoerd om dat verschil te verklaren. De rechtbank overweegt daarover, voor zover nog van belang, het volgende.
Sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Dit ontslaat verdachte echter niet van de verplichting om ter verklaring van dat verschil een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geld, te minder nu hem reeds in 2012 duidelijk was dat hij ter zake van witwassen vervolgd werd.
Niet is aannemelijk gemaakt dat verdachte wel eens geld won met gokken en dat verjaardagsgiften de herkomst van het contante geld verklaren. Er is door verdachte geen verklaring afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken. Deze beweringen worden op geen enkele wijze onderbouwd en vinden geen steun in het dossier. Dat de moeder van verdachte van horen zeggen heeft dat verdachte gokte, is onvoldoende om de verklaring van verdachte op dit punt te ondersteunen. Hoewel de verklaring van verdachte dat hij van zijn moeder per kwartaal contant € 400,- van de kinderbijslag ontving overeenkomt met de verklaring van de moeder van verdachte, heeft zijn moeder niet verklaard dat verdachte dit bedrag contant ontvangt. De stelling van verdachte dat dit contant gebeurde vindt ook geen steun in het dossier, nu uit de bankafschriften van de moeder van verdachte blijkt dat zij maandelijks een bedrag van € 50,- en een bedrag van € 80,- heeft overgemaakt naar verdachte. Dit komt neer op een bedrag van € 390,- per kwartaal. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte hiernaast nog een contant bedrag van € 400,- van zijn moeder ontving. Gezien de financiële positie van de moeder van verdachte, zoals die uit het dossier blijkt en waarover zij zelf heeft verklaard, acht de rechtbank dit ook niet aannemelijk. Tot slot is door verdachte aangevoerd dat hij regelmatig een groot geldbedrag pinde en dat vervolgens, na aftrek van de kosten van bijvoorbeeld een uitgaansavond, weer terugstortte. De rechtbank wijst er op dat in de kasopstelling rekening is gehouden met onder meer alle contante opnames en de stortingen in de tenlastegelegde periode. Dit is dan ook geen aannemelijke verklaring die de herkomst van het contante geldbedrag verklaart.
Bewijs van witwassen
Op basis van het onderhavige dossier is geen rechtstreeks verband te leggen tussen het contante geld en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In een dergelijk geval kan niettemin bewezen worden geacht dat een goed ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde goed uit enig misdrijf afkomstig is.
Uit het voorgaande blijkt dat de herkomst van het contante geld niet geheel kan worden verklaard met legale contante inkomsten. Ook het inkomen van de moeder van verdachte, met wie verdachte in de onderzochte periode een economische eenheid vormde, is hiertoe niet toereikend. Immers bestond haar inkomen naar eigen zeggen uit alleen een uitkering van ongeveer € 1.200,- netto per maand (wat wordt bevestigd door de door de Belastingdienst en de Sociale Dienst van de gemeente Almere verstrekte informatie), is er continu sprake van een negatief saldo en spaart zij niet.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Dit kan verdachte niet. Ook op een andere wijze is een legale herkomst van deze uitgaven niet aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat de in de kasopstelling opgenomen contante uitgaven (met uitzondering van de uitgaven voor kleding en schoenen) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit ook wist. Verdachte heeft deze contante geldbedragen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt, zoals uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van meerdere contante geldbedragen met een totale waarde van € 9.064,64. (= € 18.122,14 aan contante uitgaven - € 9.057,50 aan contante inkomsten).
Hetgeen de rechtbank hiervoor overwogen heeft met betrekking tot het buiten beschouwing laten van de onderdelen ’cumulatieve contante uitgaven kleding en schoenen’ leidt er toe dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde kledingstukken. Nu het bewezenverklaarde witwassen ziet op het doen van bestedingen met uit misdrijf afkomstig geld zal de rechtbank eveneens vrijspreken van de in de tenlastelegging genoemde zonnebrillen en sieraden.
Gewoonte
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een ruime periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op de frequentie en de ruime periode acht de rechtbank tevens het gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.