In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Eiseres had vanaf 14 mei 2013 bijstand ontvangen, maar het recht op bijstand werd door verweerder ingetrokken met terugwerkende kracht naar 9 januari 2015. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen dat eiseres beschikte over een bankrekening op naam van haar ouders, waarover zij feitelijk kon beschikken. Verweerder had vastgesteld dat eiseres en haar zus gemachtigde bankpassen hadden van deze rekening en dat er contante stortingen en opnames plaatsvonden. Eiseres had deze omstandigheden niet gemeld, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsrecht en de terugvordering van € 22.034,57 aan onterecht verstrekte bijstand.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond werden verklaard. Tijdens de zitting op 25 augustus 2017 heeft eiseres aangevoerd dat zij niet vrijelijk over de rekening kon beschikken en dat de jaarlijkse gift van € 5.000,- niet relevant was voor de beoordeling van haar bijstandsbehoefte. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres wel degelijk over de bankrekening kon beschikken en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van het gebruik van de bankpas en de bankrekening. De rechtbank concludeerde dat het recht op bijstand terecht was ingetrokken en dat de terugvordering van de onterecht verstrekte bijstand gerechtvaardigd was. Ook het opgelegde boetebedrag werd door de rechtbank als terecht beoordeeld, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.