Op 19 december 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. P.W.G. de Beer, die als kinderrechter optrad in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend na een zitting op 24 november 2017, waar de verzoeker vond dat hij onvoldoende tijd had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. De verzoeker had tijdens de zitting 25 minuten het woord gevoerd, waarna de rechter hem vroeg hoe lang hij nog nodig had. De verzoeker voelde zich hierdoor benadeeld en diende direct een wrakingsverzoek in.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de relevante jurisprudentie. De kamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig had gehandeld en dat de beslissing om de spreektijd te beperken niet onbegrijpelijk was. De rechter had de verzoeker uitgelegd dat de zitting beperkt in tijd was en dat alle partijen gelijke spreektijd dienden te krijgen. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, geen grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van de verzoeker met het kenmerk C/16/446145 / FO RK 17-1513 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.