ECLI:NL:RBMNE:2017:6387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
UTR 17 /4537 en UTR 17/4290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname en herplaatsing van een bijtende hond door de burgemeester van Utrechtse Heuvelrug

In deze zaak heeft de burgemeester van de gemeente Utrechtse Heuvelrug besloten tot de inbeslagname en herplaatsing van de hond van eiseres na meerdere bijtincidenten. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de burgemeester om deze maatregel te nemen beoordeeld op basis van artikel 172 van de Gemeentewet. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van een verstoring van de openbare orde door de bijtincidenten en de onrust die hierdoor in de woonomgeving is ontstaan. Het beroep van eiseres tegen de inbeslagname is ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen beoordeeld. Eiseres vreesde dat haar hond geëuthanaseerd zou worden, maar de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat dit niet aan de orde was. De burgemeester heeft aangegeven dat de hond zo snel mogelijk herplaatst moet worden, wat de spoedeisendheid van het verzoek van eiseres onderstreept. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vrees van de burgemeester voor nieuwe bijtincidenten gerechtvaardigd is, gezien de eerdere incidenten en de conclusie van gedragsdeskundigen dat het risico op toekomstige incidenten hoog is. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is gedaan op 14 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/4537 en UTR 17/4290
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 14 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen),
en

de burgemeester van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder

(gemachtigden: mr. E.T.E. Kemperman en N. Bies).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder besloten tot inbeslagname van de hond van eiseres.
Bij besluit van 5 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder nummer UTR 17/4290.
Bij besluit van 2 november 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder besloten tot het herplaatsen van de hond.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit 2 bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer UTR 17/4537.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De rechtbank/voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 4 april 2016 heeft de hond van eiseres, [hond] , een buurmeisje van 4 jaar oud in het gezicht gebeten. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, [hoofdagent] , van 6 mei 2016 heeft zich op 9 april 2016 opnieuw een bijtincident voorgedaan bij deze hoofdagent toen hij onderzoek deed naar het bijtincident van 4 april 2016. Op 30 april 2016 heeft hond [hond] op straat een buurvrouw aangevallen en gebeten. Naar aanleiding van deze incidenten heeft verweerder bij besluit van 23 mei 2016 een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Op 29 juni 2016 is een risico-assessment afgenomen bij [hond] door de gedragskliniek voor dieren van de Universiteit Utrecht. Daarin is geconcludeerd dat het risico op toekomstige bijtincidenten bij [hond] hoog is. Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft verweerder eiseres opgedragen om [hond] een cursus gedragstherapie te laten volgen en om maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat [hond] niet van het eigen erf kan ontsnappen. Op 13 juli 2017 heeft zich opnieuw een bijtincident voorgedaan. Een medewerker van een bouwbedrijf, die in de woning een opdracht uit moest voeren van de woningbouwvereniging, is in de woning van eiseres in zijn arm gebeten. Daarop is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor weergegeven onder procesverloop.
Het bestreden besluit gaat over de inbeslagname van [hond] . Daarover oordeelt de rechtbank. De voorlopige voorzieningenrechter oordeelt over de vraag of er aanleiding bestaat het besluit tot herplaatsing van [hond] te schorsen.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om krachtens artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet over te gaan tot inbeslagname van [hond] . Volgens eiseres heeft zich geen verstoring van de openbare orde voorgedaan, omdat het bijtincident op 13 juli 2017 heeft plaatsgevonden in de woning van eiseres. Er is ook geen sprake van onrust in de woonomgeving. De eerdere incidenten zijn niet van belang, omdat daarna maatregelen zijn opgelegd aan eiseres, waaraan zij zich ook houdt.
Op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. Op grond van het derde lid is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3689) overweegt de rechtbank/voorzieningenrechter dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet volgens de geschiedenis van de totstandkoming ervan betrekking heeft op situaties waarin enerzijds geen overtreding van wettelijke voorschriften ter bewaring van de openbare orde plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan gesproken kan worden. Daartegen moet kunnen worden opgetreden. De bepaling dient er toe de burgemeester ook in dergelijke gevallen bevoegd te verklaren tot handelen. De burgemeester kan echter op basis van deze bepaling niet naar willekeur maatregelen ter bewaring van de openbare orde nemen. Er moet zich een verstoring van die orde of ernstige vrees daarvoor voordoen en de bevelen moeten noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Verder mogen de bevelen niet van wettelijke voorschriften afwijken en moeten ze proportioneel en subsidiair zijn (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-17).
Een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor kan worden veroorzaakt door uiteenlopende feiten en omstandigheden, die in voormelde bepaling niet nader zijn omschreven. Als zich een dergelijke situatie voordoet, is de burgemeester bevoegd om de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. Welke inhoud en reikwijdte dergelijke bevelen mogen hebben, is in de bepaling evenmin nader omschreven. Zodoende is in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan de burgemeester een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten om te bepalen of de openbare orde is verstoord dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin onder meer is vermeld dat de bepaling "is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen" en "dat bevelen in zijn algemeenheid een meer ad-hoc-karakter dragen dan voorschriften" (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-18), volgt dat de wetgever hiervoor bewust heeft gekozen. Als de burgemeester zich onverwacht geconfronteerd ziet met een verstoring van de openbare orde of als daar ernstige vrees voor bestaat, heeft hij op grond van deze bepaling de bevoegdheid om daartegen op te treden door het geven van bevelen die op de desbetreffende situatie zijn toegesneden. Niettemin moet de burgemeester bij de uitleg en de aanwending van de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid rekening houden met het feit dat de bevelen zeer beperkt voorzienbaar zijn en dat daardoor afbreuk kan worden gedaan aan de rechtszekerheid.
Het besluit tot inbeslagname van [hond]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij tot inbeslagname van [hond] is overgegaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij hiertoe besloten heeft om het risico op nieuwe bijtincidenten op dat moment weg te nemen. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres woont in een kinderrijke buurt. Nadat zich eerder al drie incidenten hadden voorgedaan, was het incident op 13 juli 2017 met de medewerker van het bouwbedrijf, de directe aanleiding om tot deze vergaande maatregel over te gaan. De eerder opgelegde maatregelen, waaronder het aanlijn- en muilkorfgebod, bleken niet voldoende om nieuwe incidenten te voorkomen. De rechtbank begrijpt dat eiseres haar best heeft gedaan en dat zij de bijtincidenten uiteraard ook niet heeft gewild, maar het is en blijft de verantwoordelijkheid van eiseres om er alles aan te doen om een nieuw bijtincident te voorkomen. Uit het feit dat zich opnieuw een incident heeft voorgedaan blijkt dat zij daarin niet is geslaagd. Eiseres stelt dat het laatste bijtincident niet haar schuld was en heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat was toegezegd dat van te voren gebeld zou worden als de medewerker langs zou komen, maar dat is niet gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit geen verontschuldiging vormen voor het feit dat zich een nieuw incident heeft voorgedaan. Ook de omstandigheid dat het laatste bijtincident zich heeft voorgedaan in de woning van eiseres maakt niet dat verweerder niet tot inbeslagname heeft kunnen besluiten. Verstoring van de openbare orde kan zich (in het algemeen) immers ook in een woning voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich een verstoring van de openbare orde voordeed die inbeslagname van [hond] rechtvaardigde. Verweerder heeft gemotiveerd dat de verstoring van de openbare orde niet alleen is gelegen in de bijtincidenten zelf, maar ook in de onrust die hierdoor is ontstaan in de woonomgeving van eiseres. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat meerdere mensen in de omgeving zich erg onprettig voelden en angstig zijn voor nieuwe incidenten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot inbeslagname voor eiseres te voorzien was. In het besluit van 2 augustus 2016 heeft verweerder al aangekondigd direct tot inbeslagname over te gaan, indien zich ondanks alle maatregelen opnieuw een bijtincident zou voordoen.
Het beroep is ongegrond.
Het besluit tot herplaatsing van [hond]
Eiseres heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij wil voorkomen dat zij in een later stadium voor een voldongen feit komt te staan. Ter zitting heeft zij opgemerkt dat zij bang is dat [hond] zal worden geëuthanaseerd. De voorzieningenrechter heeft ter zitting echter vastgesteld dat daarvan nu geen sprake is. Het primaire besluit 2 ziet alleen op het herplaatsen van [hond] en niet op een mogelijke euthanasie. Omdat verweerder ter zitting heeft opgemerkt dat, ook in het belang van [hond] , zo spoedig mogelijk tot herplaatsing moet worden overgegaan, heeft eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter toch voldoende spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Daarvoor is in dit stadium (de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen heeft.
Aan het besluit tot herplaatsing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat terugkeer van [hond] naar de oude woonomgeving zal leiden tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerders vrees voor nieuwe bijtincidenten in de toekomst gerechtvaardigd. Er hebben zich immers al vier incidenten voorgedaan, ondanks de genomen maatregelen, zoals bijvoorbeeld de gevolgde cursus gedragstherapie. De gedragsdeskundigen van de gedragskliniek voor dieren van de Universiteit Utrecht hebben ook geconcludeerd dat de kans op toekomstige bijtincidenten hoog is. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de beheerder van het asiel waar [hond] nu verblijft, [hond] in quarantaine houdt, omdat hij niet bij andere honden geplaatst kan worden.
Verder heeft verweerder contact gehad met betrokkenen en omwonenden en hieruit heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen concluderen dat er opnieuw maatschappelijke onrust zal ontstaan als [hond] terug zou keren naar zijn oude omgeving. Alles bij elkaar heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wegens ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde tot het besluit tot herplaatsing kunnen komen. Dit besluit is passend en sluit aan bij de ernst van de (vrees voor) verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
In beide zaken
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Tegen de uitspraak, voor zover het verzoek om voorlopige voorziening betreft, staat geen rechtsmiddel open.