De rechtbank/voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 4 april 2016 heeft de hond van eiseres, [hond] , een buurmeisje van 4 jaar oud in het gezicht gebeten. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, [hoofdagent] , van 6 mei 2016 heeft zich op 9 april 2016 opnieuw een bijtincident voorgedaan bij deze hoofdagent toen hij onderzoek deed naar het bijtincident van 4 april 2016. Op 30 april 2016 heeft hond [hond] op straat een buurvrouw aangevallen en gebeten. Naar aanleiding van deze incidenten heeft verweerder bij besluit van 23 mei 2016 een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Op 29 juni 2016 is een risico-assessment afgenomen bij [hond] door de gedragskliniek voor dieren van de Universiteit Utrecht. Daarin is geconcludeerd dat het risico op toekomstige bijtincidenten bij [hond] hoog is. Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft verweerder eiseres opgedragen om [hond] een cursus gedragstherapie te laten volgen en om maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat [hond] niet van het eigen erf kan ontsnappen. Op 13 juli 2017 heeft zich opnieuw een bijtincident voorgedaan. Een medewerker van een bouwbedrijf, die in de woning een opdracht uit moest voeren van de woningbouwvereniging, is in de woning van eiseres in zijn arm gebeten. Daarop is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor weergegeven onder procesverloop.
Het bestreden besluit gaat over de inbeslagname van [hond] . Daarover oordeelt de rechtbank. De voorlopige voorzieningenrechter oordeelt over de vraag of er aanleiding bestaat het besluit tot herplaatsing van [hond] te schorsen.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om krachtens artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet over te gaan tot inbeslagname van [hond] . Volgens eiseres heeft zich geen verstoring van de openbare orde voorgedaan, omdat het bijtincident op 13 juli 2017 heeft plaatsgevonden in de woning van eiseres. Er is ook geen sprake van onrust in de woonomgeving. De eerdere incidenten zijn niet van belang, omdat daarna maatregelen zijn opgelegd aan eiseres, waaraan zij zich ook houdt.
Op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. Op grond van het derde lid is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3689) overweegt de rechtbank/voorzieningenrechter dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet volgens de geschiedenis van de totstandkoming ervan betrekking heeft op situaties waarin enerzijds geen overtreding van wettelijke voorschriften ter bewaring van de openbare orde plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan gesproken kan worden. Daartegen moet kunnen worden opgetreden. De bepaling dient er toe de burgemeester ook in dergelijke gevallen bevoegd te verklaren tot handelen. De burgemeester kan echter op basis van deze bepaling niet naar willekeur maatregelen ter bewaring van de openbare orde nemen. Er moet zich een verstoring van die orde of ernstige vrees daarvoor voordoen en de bevelen moeten noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Verder mogen de bevelen niet van wettelijke voorschriften afwijken en moeten ze proportioneel en subsidiair zijn (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-17).Een verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor kan worden veroorzaakt door uiteenlopende feiten en omstandigheden, die in voormelde bepaling niet nader zijn omschreven. Als zich een dergelijke situatie voordoet, is de burgemeester bevoegd om de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde. Welke inhoud en reikwijdte dergelijke bevelen mogen hebben, is in de bepaling evenmin nader omschreven. Zodoende is in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan de burgemeester een aanzienlijke beoordelingsruimte gelaten om te bepalen of de openbare orde is verstoord dan wel ernstige vrees daarvoor bestaat en welke maatregelen daartegen moeten worden genomen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling, waarin onder meer is vermeld dat de bepaling "is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen" en "dat bevelen in zijn algemeenheid een meer ad-hoc-karakter dragen dan voorschriften" (Kamerstukken I 1990/91, 19 403, nr. 64b, blz. 16-18), volgt dat de wetgever hiervoor bewust heeft gekozen. Als de burgemeester zich onverwacht geconfronteerd ziet met een verstoring van de openbare orde of als daar ernstige vrees voor bestaat, heeft hij op grond van deze bepaling de bevoegdheid om daartegen op te treden door het geven van bevelen die op de desbetreffende situatie zijn toegesneden. Niettemin moet de burgemeester bij de uitleg en de aanwending van de in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid rekening houden met het feit dat de bevelen zeer beperkt voorzienbaar zijn en dat daardoor afbreuk kan worden gedaan aan de rechtszekerheid.Het besluit tot inbeslagname van [hond] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij tot inbeslagname van [hond] is overgegaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij hiertoe besloten heeft om het risico op nieuwe bijtincidenten op dat moment weg te nemen. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres woont in een kinderrijke buurt. Nadat zich eerder al drie incidenten hadden voorgedaan, was het incident op 13 juli 2017 met de medewerker van het bouwbedrijf, de directe aanleiding om tot deze vergaande maatregel over te gaan. De eerder opgelegde maatregelen, waaronder het aanlijn- en muilkorfgebod, bleken niet voldoende om nieuwe incidenten te voorkomen. De rechtbank begrijpt dat eiseres haar best heeft gedaan en dat zij de bijtincidenten uiteraard ook niet heeft gewild, maar het is en blijft de verantwoordelijkheid van eiseres om er alles aan te doen om een nieuw bijtincident te voorkomen. Uit het feit dat zich opnieuw een incident heeft voorgedaan blijkt dat zij daarin niet is geslaagd. Eiseres stelt dat het laatste bijtincident niet haar schuld was en heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat was toegezegd dat van te voren gebeld zou worden als de medewerker langs zou komen, maar dat is niet gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit geen verontschuldiging vormen voor het feit dat zich een nieuw incident heeft voorgedaan. Ook de omstandigheid dat het laatste bijtincident zich heeft voorgedaan in de woning van eiseres maakt niet dat verweerder niet tot inbeslagname heeft kunnen besluiten. Verstoring van de openbare orde kan zich (in het algemeen) immers ook in een woning voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich een verstoring van de openbare orde voordeed die inbeslagname van [hond] rechtvaardigde. Verweerder heeft gemotiveerd dat de verstoring van de openbare orde niet alleen is gelegen in de bijtincidenten zelf, maar ook in de onrust die hierdoor is ontstaan in de woonomgeving van eiseres. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat meerdere mensen in de omgeving zich erg onprettig voelden en angstig zijn voor nieuwe incidenten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot inbeslagname voor eiseres te voorzien was. In het besluit van 2 augustus 2016 heeft verweerder al aangekondigd direct tot inbeslagname over te gaan, indien zich ondanks alle maatregelen opnieuw een bijtincident zou voordoen.
Het beroep is ongegrond.
Het besluit tot herplaatsing van [hond]
Eiseres heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij wil voorkomen dat zij in een later stadium voor een voldongen feit komt te staan. Ter zitting heeft zij opgemerkt dat zij bang is dat [hond] zal worden geëuthanaseerd. De voorzieningenrechter heeft ter zitting echter vastgesteld dat daarvan nu geen sprake is. Het primaire besluit 2 ziet alleen op het herplaatsen van [hond] en niet op een mogelijke euthanasie. Omdat verweerder ter zitting heeft opgemerkt dat, ook in het belang van [hond] , zo spoedig mogelijk tot herplaatsing moet worden overgegaan, heeft eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter toch voldoende spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Daarvoor is in dit stadium (de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen heeft.
Aan het besluit tot herplaatsing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat terugkeer van [hond] naar de oude woonomgeving zal leiden tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerders vrees voor nieuwe bijtincidenten in de toekomst gerechtvaardigd. Er hebben zich immers al vier incidenten voorgedaan, ondanks de genomen maatregelen, zoals bijvoorbeeld de gevolgde cursus gedragstherapie. De gedragsdeskundigen van de gedragskliniek voor dieren van de Universiteit Utrecht hebben ook geconcludeerd dat de kans op toekomstige bijtincidenten hoog is. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de beheerder van het asiel waar [hond] nu verblijft, [hond] in quarantaine houdt, omdat hij niet bij andere honden geplaatst kan worden.
Verder heeft verweerder contact gehad met betrokkenen en omwonenden en hieruit heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen concluderen dat er opnieuw maatschappelijke onrust zal ontstaan als [hond] terug zou keren naar zijn oude omgeving. Alles bij elkaar heeft verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wegens ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde tot het besluit tot herplaatsing kunnen komen. Dit besluit is passend en sluit aan bij de ernst van de (vrees voor) verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.