ECLI:NL:RBMNE:2017:6440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
UTR 17/4654, UTR 17/4655, UTR 17/4657, UTR 17/4658, UTR 17/4659, UTR 17/4660, UTR 17/4661, UTR 17/4662 en UTR 17/4700
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van het recht op persoonsgebonden budget (pgb) wegens vermoedens van onjuist gebruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2017 uitspraak gedaan over de opschorting van het recht op een persoonsgebonden budget (pgb) van verzoekers. De opschorting was het gevolg van een onderzoek door verweerder, waaruit negen signalen naar voren kwamen die duiden op een ernstig vermoeden van onjuist gebruik van het pgb. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opschorting terecht was voor de zorg die werd ingekocht bij de zorginstelling, maar dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom ook het recht op pgb voor zorg bij andere zorgverleners was opgeschort. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen, voor zover het gaat om de opschorting van het pgb dat bij andere zorgverleners wordt besteed. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten van verweerder, die op 31 oktober 2017 waren genomen, en vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was voor de behandeling van het verzoek, gezien de impact op de zorg voor verzoekers. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verweerder en verzoekers tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van verweerder zwaarder wegen voor de zorg die bij de zorginstelling wordt afgenomen, maar dat dit niet geldt voor de zorg bij andere zorgverleners. De voorzieningenrechter heeft de primaire besluiten voor zover het betreft de opschorting van het recht op pgb bij andere zorgverleners geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/4654, UTR 17/4655, UTR 17/4657, UTR 17/4658, UTR 17/4659, UTR 17/4660, UTR 17/4661, UTR 17/4662 en UTR 17/4700
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2017 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster 1] , te [woonplaats] , verzoekster 1,

[verzoekster 2], te [woonplaats] , verzoekster 2,
[verzoeker 3], te [woonplaats] , verzoeker 3,
[verzoeker 4], te [woonplaats] , verzoeker 4,
[verzoeker 5], te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders [A] en [B] , verzoeker 5,
[verzoeker 6], te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders [C] en [D] , verzoeker 6,
[verzoekster 7], te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door haar ouders [E] en
[F] , verzoekster 7,
[verzoeker 8], te [woonplaats] , verzoeker 8,
[verzoeker 9], te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders [G] en
[H] , verzoeker 9,
gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigden: mr. J.E. Jalandoni en mr. F.J.J. ten Voorde)
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder

(gemachtigden: mr. C. Hartman en mr. I. Punt).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 31 oktober 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht op een persoonsgebonden budget (pgb) van verzoekers opgeschort met ingang van 22 november 2017.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2017. De gemachtigden van verzoekers en verweerder waren aanwezig. Verder waren verzoekers 2 t/m 9 (en/of hun vertegenwoordigers) aanwezig. Als tolk is verschenen H. Bounaija.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Bij brief van 14 december 2017 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Verzoekers hebben hierop bij faxbericht van 17 december 2017 gereageerd.
De voorzieningenrechter sluit het onderzoek.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet op het door verzoekers gestelde belang bij continuering van de huidige zorg en de omstandigheid dat verzoekers op dit moment nog geen vervangende zorg hebben kunnen organiseren, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten als vaststaand aan.
Verzoekers ontvangen een pgb voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Een deel van dit pgb besteden zij aan zorg bij de zorginstelling [naam vennootschap onder firma] V.O.F. ( [naam vennootschap onder firma] ). De rest van het pgb besteden zij aan zorg bij andere zorgverleners.
Uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat [I] mede-eigenaar is van [naam vennootschap onder firma] . Hij is tevens eigenaar van [bedrijfsnaam 2] . [J] is de broer van [I] en hij is eigenaar van [bedrijfsnaam 1] .
4. Verweerder heeft een onderzoek verricht naar budgethouders die zorg inkopen bij [naam vennootschap onder firma] . Uit dit onderzoek zijn volgens verweerder negen signalen naar voren gekomen, te weten:
Er wordt minder zorg van [naam vennootschap onder firma] ontvangen dan is afgesproken in de zorgovereenkomst;
De eigenaar van [naam vennootschap onder firma] of mogelijke familie beheert primair de administratie of is daarbij betrokken;
De eigenaar van [naam vennootschap onder firma] of mogelijke familie correspondeert voor budgethouders met verweerder;
De eigenaar van [naam vennootschap onder firma] is bij één van de huisbezoeken aanwezig als adviseur en verklaart geen relatie met [naam vennootschap onder firma] te hebben;
Bij ten minste drie budgethouders is de eigenaar van [naam vennootschap onder firma] de gewaarborgde hulp;
Van een aantal budgethouders heeft verweerder brieven ontvangen naar aanleiding van de huisbezoeken, waarvan verweerder vermoedt dat de brieven niet zijn opgesteld door de persoon die de brief heeft ondertekend;
Een aantal budgethouders loopt stage of heeft stage gelopen op dagen dat zij dagbesteding zouden krijgen;
Er is sprake geweest van onheuse bejegening van [naam vennootschap onder firma] richting een budgethouder;
Er zijn twijfels over de echtheid van zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen.
5. Volgens verweerder leveren deze negen signalen het ernstige vermoeden op dat er sprake is van belangenverstrengeling en dat er minder zorg is ontvangen dan is afgesproken in de zorgovereenkomsten en/of in de zorgbeschrijvingen staat. Verder is er twijfel over de eigen regie van budgethouders en hun wettelijk vertegenwoordigers. Vanwege de aard van de bevindingen en signalen heeft verweerder een vermoeden dat het gehele pgb onjuist wordt gebruikt. Verweerder heeft daarom bij de primaire besluiten het volledige recht op pgb van verzoekers met ingang van 22 november 2017 voor maximaal 13 weken opgeschort op grond van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder doet tijdens de opschorting onderzoek naar de vraag of het pgb wordt besteed aan kwalitatief verantwoorde Wlz-zorg en heeft verzoekers gevraagd informatie over te leggen.
6. Verzoekers hebben samengevat het volgende aangevoerd. De opschorting is onvoldoende gemotiveerd, omdat er slechts magere en suggestieve signalen zijn geformuleerd en er geen concrete signalen met betrekking tot verzoekers worden genoemd. Het is onduidelijk welke waarde aan de stukken in het dossier moet worden toegekend, omdat deze grondig zijn geanonimiseerd, data onduidelijk zijn en handtekeningen ontbreken. De door verweerder bij brief van 14 december 2017 overgelegde niet-geanonimiseerde stukken ontkrachten niet alleen de gestelde ernstige vermoedens van onjuist gebruik van het pgb, maar zijn zelfs signalen voor het tegendeel. Inmiddels zijn alle verzochte gegevens aan verweerder overgelegd, zodat verweerder kan vaststellen dat verzoekers het pgb juist besteden. Het is voor verzoekers onduidelijk waarom alleen bij hen en niet bij alle pgb-houders die zorg bij [naam vennootschap onder firma] inkopen het pgb is opgeschort. Verzoekers vinden verder de aanleiding van het onderzoek onduidelijk, omdat de anonieme melding over budgethouder X betrekking had op hulp in het kader van de Wmo bij een andere instantie dan [naam vennootschap onder firma] en omdat bij budgethouder Y volgens hen uiteindelijk geen sprake bleek te zijn van tegenstrijdigheden. Over de administratieve betrokkenheid van [I] en/of [J] stellen verzoekers dat dit voornamelijk bestaat uit hulp bij ingewikkelde kwesties, ook op andere terreinen dan het pgb. Dat maakt volgens verzoekers nog niet dat zij geen regie meer hebben over het pgb. De betrokkenheid van [J] levert geen belangenverstrengeling op, omdat hij geen financieel belang heeft bij [naam vennootschap onder firma] . Verder zijn na de huisbezoeken diverse declaraties en verantwoordingen van het pgb volledig door verweerder goedgekeurd. Het geeft volgens verzoekers geen pas om vervolgens (ruim) een jaar later alsnog het recht op pgb volledig op te schorten.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het recht op pgb terecht opgeschort voor zover dat betrekking heeft op het deel dat bij [naam vennootschap onder firma] wordt besteed. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
7.1.
Verweerder heeft bij een aantal budgethouders huisbezoeken afgelegd. In het dossier zitten geanonimiseerde verslagen van de huisbezoeken bij (in het dossier aangeduid als) budgethouders 1 tot en met 8 en het geanonimiseerde overzicht van bevindingen ten aanzien van (in het dossier aangeduid als) budgethouders 9 tot en met 24. De voorzieningenrechter stelt op basis van deze stukken vast dat het door verweerder onderscheiden signaal 1 bij een groot aantal budgethouders naar voren is gekomen in combinatie met signaal 2 en/of 3. Het gaat daarbij om de situatie dat het aantal door [naam vennootschap onder firma] geleverde uren zorg niet overeenkomt met de zorgovereenkomst en dat [I] of [J] op enigerlei wijze administratief is betrokken bij de budgethouder. Daar komt bij dat er gelet op de huisbezoeken en bkg’s onduidelijkheid is gerezen over de vraag of de stage bij een supermarkt wel of niet tijdens de dagbesteding bij [naam vennootschap onder firma] heeft plaatsgevonden en of dit wel of niet uit het pgb wordt bekostigd (signaal 7). Gelet op de aard en ernst van deze signalen, die al uit enkel gesprekken naar voren zijn gekomen bij een groot aantal budgethouders, heeft verweerder zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat er bij de zorgverlening door [naam vennootschap onder firma] sprake is van ernstige vermoedens dat er een situatie is die zou kunnen leiden tot intrekking van het pgb (artikel 4:56 juncto 4:48 van de Awb). Verweerder heeft zich in elk geval in het kader van de opschorting mogen baseren op deels geanonimiseerde en niet ondertekende gespreksverslagen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de opschorting een in tijd begrensde maatregel is. Dat de anonieme melding over budgethouder X ging over een andere zorgverlener in het kader van de Wmo en dat bij budgethouder Y uiteindelijk geen sprake zou zijn geweest van tegenstrijdigheden, zoals verzoekers hebben betoogd, kan geen afbreuk doen aan het totale beeld dat uit de huisbezoeken en bkg’s naar voren is gekomen.
7.2.
Voor zover verzoekers hebben betoogd dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de betrokkenheid van [I] en de betrokkenheid van [J] , overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ter zitting terecht heeft gewezen op het verslag van het huisbezoek bij budgethouder 3. Daaruit volgt dat in ten minste één geval waar [J] betrokken is bij de administratie sprake is van een combinatie van de signalen 1, 2 en 3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in het kader van de opschorting daarom geen aanleiding om onderscheid te maken tussen betrokkenheid van [I] en betrokkenheid van [J] .
7.3.
Verweerder hoeft in het kader van de opschorting ook nog niet aannemelijk te maken dat alle signalen bij alle budgethouders spelen. Gelet op de hoeveelheid budgethouders waarbij de diverse signalen naar voren zijn gekomen heeft verweerder mogen volstaan met de constatering dat in de gevallen van verzoekers op enigerlei wijze administratieve betrokkenheid is van [I] en/of [J] . Het is vervolgens aan verweerder om gedurende de opschorting nader onderzoek te doen naar de besteding van het pgb en de vraag te beantwoorden of in het geval van de individuele verzoekers daadwerkelijk sprake is van een situatie die intrekking van het pgb rechtvaardigt.
7.4.
De omstandigheid dat verweerder na een huisbezoek of bkg de verantwoording van pgb’s wel heeft goedgekeurd, betekent niet dat verzoekers erop mochten vertrouwen dat verweerder geen nader onderzoek zou verrichten. Van een gerechtvaardigd vertrouwen daartoe, zoals een aantal verzoekers hebben betoogd, is thans niet gebleken.
8. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het onevenredig is om het recht op het gehele pgb op te schorten, terwijl maar een deel van het pgb wordt besteed aan zorg bij [naam vennootschap onder firma] . Er zijn volgens verzoekers geen signalen dat ook ten aanzien van andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] sprake is van een ernstig vermoeden van onjuist gebruik van het pgb.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom ook het recht op pgb dat wordt besteed bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] wordt opgeschort. Verweerder heeft niet onderbouwd hoe de betrokkenheid van
[I] en/of [J] , dan wel hun bedrijven [bedrijfsnaam 2] of [bedrijfsnaam 1] , bij de pgb-administratie en/of het beheer van het pgb van verzoekers met betrekking tot andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] leidt tot belangenverstrengeling. Verder heeft verweerder geen concrete aanwijzingen genoemd dat bij andere zorgverleners minder uren zorg wordt geleverd dan in de zorgovereenkomst is afgesproken. De enkele stelling dat verweerder uit de signalen afleidt dat er twijfels zijn over de besteding van het gehele pgb is onvoldoende. Bij het ontbreken van signalen die deze stelling onderbouwen, kan niet worden gesproken van ernstige vermoedens dat het pgb niet goed wordt besteed bij de andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] .
10. Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekers, die een belang hebben bij continuering van hun zorg.
11. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van verweerder om het recht op pgb voor zover dat wordt besteed bij [naam vennootschap onder firma] op te schorten zwaarder dan de belangen van verzoekers. Verweerder heeft belang bij het voorkomen van het onjuist besteden van gemeenschapsrecht. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers belang heb bij de continuering van de huidige zorg. Voor de zorg die niet bij [naam vennootschap onder firma] wordt afgenomen, wordt met de voorlopige voorziening bereikt dat verzoekers het daarvoor benodigde pgb weer ontvangen. Voor de zorg die bij [naam vennootschap onder firma] wordt afgenomen en waarvan het recht op pgb opgeschort blijft, kunnen verzoekers eventueel gebruikmaken van de door verweerder aangeboden bemiddeling en ondersteuning bij het zoeken naar een zorgverlener waar de zorg in natura kan worden afgenomen.
12. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoekers tegen de primaire besluiten redelijke kans van slagen voor zover dat ziet op de opschorting van het recht op pgb dat wordt besteed bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] . De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom toe in die zin dat de primaire besluiten voor zover het de opschorting van het pgb bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] betreft, worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Omdat sprake is van meer dan vier zaken, gaat de voorzieningenrechter uit van een wegingsfactor 1,5. De voorzieningenrechter bepaalt de hoogte van de proceskosten op
€ 1.856,25 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1,5).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst de primaire besluiten voor zover het betreft de opschorting van het recht op pgb dat wordt besteed bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] , tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • wijst de verzoeken voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 414,- (€ 46,- aan iedere verzoeker) te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Falkmann, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.