7.4.De omstandigheid dat verweerder na een huisbezoek of bkg de verantwoording van pgb’s wel heeft goedgekeurd, betekent niet dat verzoekers erop mochten vertrouwen dat verweerder geen nader onderzoek zou verrichten. Van een gerechtvaardigd vertrouwen daartoe, zoals een aantal verzoekers hebben betoogd, is thans niet gebleken.
8. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het onevenredig is om het recht op het gehele pgb op te schorten, terwijl maar een deel van het pgb wordt besteed aan zorg bij [naam vennootschap onder firma] . Er zijn volgens verzoekers geen signalen dat ook ten aanzien van andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] sprake is van een ernstig vermoeden van onjuist gebruik van het pgb.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom ook het recht op pgb dat wordt besteed bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] wordt opgeschort. Verweerder heeft niet onderbouwd hoe de betrokkenheid van
[I] en/of [J] , dan wel hun bedrijven [bedrijfsnaam 2] of [bedrijfsnaam 1] , bij de pgb-administratie en/of het beheer van het pgb van verzoekers met betrekking tot andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] leidt tot belangenverstrengeling. Verder heeft verweerder geen concrete aanwijzingen genoemd dat bij andere zorgverleners minder uren zorg wordt geleverd dan in de zorgovereenkomst is afgesproken. De enkele stelling dat verweerder uit de signalen afleidt dat er twijfels zijn over de besteding van het gehele pgb is onvoldoende. Bij het ontbreken van signalen die deze stelling onderbouwen, kan niet worden gesproken van ernstige vermoedens dat het pgb niet goed wordt besteed bij de andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] .
10. Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekers, die een belang hebben bij continuering van hun zorg.
11. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van verweerder om het recht op pgb voor zover dat wordt besteed bij [naam vennootschap onder firma] op te schorten zwaarder dan de belangen van verzoekers. Verweerder heeft belang bij het voorkomen van het onjuist besteden van gemeenschapsrecht. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers belang heb bij de continuering van de huidige zorg. Voor de zorg die niet bij [naam vennootschap onder firma] wordt afgenomen, wordt met de voorlopige voorziening bereikt dat verzoekers het daarvoor benodigde pgb weer ontvangen. Voor de zorg die bij [naam vennootschap onder firma] wordt afgenomen en waarvan het recht op pgb opgeschort blijft, kunnen verzoekers eventueel gebruikmaken van de door verweerder aangeboden bemiddeling en ondersteuning bij het zoeken naar een zorgverlener waar de zorg in natura kan worden afgenomen.
12. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoekers tegen de primaire besluiten redelijke kans van slagen voor zover dat ziet op de opschorting van het recht op pgb dat wordt besteed bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] . De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom toe in die zin dat de primaire besluiten voor zover het de opschorting van het pgb bij andere zorgverleners dan [naam vennootschap onder firma] betreft, worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Omdat sprake is van meer dan vier zaken, gaat de voorzieningenrechter uit van een wegingsfactor 1,5. De voorzieningenrechter bepaalt de hoogte van de proceskosten op
€ 1.856,25 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1,5).