Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verweerder heeft een uittreksel uit het Gezagsregister overgelegd met betrekking tot [voornaam van minderjarige] . Hieruit blijkt dat verzoeker formeel niet de vader is van [voornaam van minderjarige] en dat hij niet belast is met het ouderlijk gezag over haar. Dit betekent dat hij haar in rechte niet kan vertegenwoordigen. Om die reden is hij niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De voorzieningenrechter behandelt hierna het verzoek voor zover ingediend door verzoekster.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit 1 gelding had tot 7 december 2017. Die datum is inmiddels verstreken. Het bezwaar tegen dit besluit heeft wegens het ontbreken van procesbelang dan ook geen kans van slagen. Hierin is dan ook geen reden gelegen om het verzoek toe te wijzen.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. De dochter van verzoekster zit in groep 7 van [naam onderwijsinstelling] . Op vrijdag 29 september 2017 is er een ruzie ontstaan in de klas tussen de dochter van verzoekster en een ander kind, [B] . Als gevolg hiervan is een ernstig conflict ontstaan tussen verzoekers en de moeder van [B] , waarbij over en weer beledigingen en bedreigingen zijn geuit. Ook in de richting van de school en de leerkrachten zijn zowel door verzoekers als de moeder van [B] bedreigingen geuit. Dit vond plaats in of bij de school. De school heeft meerdere malen de politie ingeschakeld om fysiek geweld te voorkomen. Bij brief van 7 november 2017 heeft de school, na alle betrokkenen gesproken te hebben, een aantal maatregelen meegedeeld aan verzoekers en de moeder van [B] . Op 10 november 2017 heeft zich opnieuw een ernstig incident voorgedaan tussen verzoekers en de moeder van [B] . Diezelfde dag heeft verweerder de dochter van verzoekster per direct geschorst tot 15 november 2017. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor weergegeven onder procesverloop. Ook [B] is met ingang van 10 november 2017 geschorst in afwachting van een definitief besluit tot verwijdering. Zij is inmiddels ingeschreven op een andere school en volgt daar onderwijs.
Artikel 40c van de Wet op het primair onderwijs (de Wpo) bepaalt dat het bevoegd gezag met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week kan schorsen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het primaire besluit 2 heeft besloten tot schorsing van [voornaam van minderjarige] met ingang van 7 december 2017 tot de datum van ingang van de definitieve verwijdering van [voornaam van minderjarige] als leerling van school. Dat komt dus feitelijk neer op een schorsing voor onbepaalde tijd, omdat onduidelijk is wanneer het besluit tot definitieve verwijdering kan worden genomen. De Wpo lijkt niet te voorzien in een langduriger schorsing in afwachting van een definitieve verwijdering, waar dit voor het voortgezet onderwijs in het Inrichtingsbesluit Wet op het voortgezet onderwijs in artikel 14 wel is voorzien. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op 1 augustus 2014 de kortdurende schorsing is geïntroduceerd in de Wpo, maar dat voor die tijd de langdurige schorsing al was toegestaan als inleiding op een definitieve verwijdering. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin vooralsnog niet. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 40c van de Wpo volgt dat de wetgever de bestaande praktijk van schorsing heeft willen legaliseren. Daarbij is expliciet gekozen voor een maximale termijn van één week. De voorzieningenrechter ziet in de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis geen aanwijzingen om aan te nemen dat ook een langduriger schorsing is toegestaan. Dat in de praktijk door basisscholen wel wordt besloten tot een langduriger schorsing, maakt die beslissingen nog niet rechtmatig. Het besluit is dan ook genomen in strijd met de wet en dus onrechtmatig.
De voorzieningenrechter ziet hierin op dit moment echter nog geen aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen en overweegt daarover het volgende.
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van het grootste belang voor [voornaam van minderjarige] dat er op zeer korte termijn duidelijkheid komt of zij op de [naam onderwijsinstelling] kan blijven of dat zij definitief van deze school wordt verwijderd en naar een andere school moet. De huidige situatie is voor haar zeer onwenselijk. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van alle partijen om ervoor te zorgen dat aan deze situatie zo spoedig mogelijk een einde komt, waarbij het belang van [voornaam van minderjarige] voor alle partijen voorop dient te staan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat verweerder vaart moet maken met het besluit tot verwijdering als hij daaraan vast wenst te houden. De voorzieningenrechter realiseert zich dat verweerder daarbij afhankelijk is van de medewerking van verzoekster om [voornaam van minderjarige] op een andere school in te schrijven, maar de huidige situatie, die met recht een impasse genoemd kan worden, kan eenvoudigweg niet blijven bestaan. Het is aan verweerder om met grote voortvarendheid te onderzoeken hoe deze impasse kan worden doorbroken, ook indien verzoekster haar medewerking aan een inschrijving zou blijven weigeren, zo nodig door advies in te winnen bij bijvoorbeeld de leerplichtambtenaar of de Raad voor de Kinderbescherming. Voor verzoekster betekent die verantwoordelijkheid naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij onder ogen dient te zien dat verweerder tot op heden vastbesloten is een definitief besluit tot verwijdering te nemen, mede gelet op de zeer zware impact die het wangedrag van verzoekers en de moeder van [B] heeft gehad op andere leerlingen en hun ouders, en het personeel van [naam onderwijsinstelling] . Daarom is bepaald niet uitgesloten dat toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening slechts leidt tot een tijdelijke terugkeer van [voornaam van minderjarige] naar [naam onderwijsinstelling] . Verzoekster dient mede daarom ernstig in overweging te nemen of [voornaam van minderjarige] er wellicht toch het meest mee gediend is dat zij zo spoedig mogelijk op een andere school wordt ingeschreven. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in het belang van [voornaam van minderjarige] om het traject tot verwijdering te blijven frustreren. Bovendien is het weigeren medewerking te verlenen aan inschrijving op een andere school niet de geëigende weg om bezwaren tegen verwijdering kenbaar te maken. Indien verzoekster het met verwijdering niet eens is, dient zij te zijner tijd tegen het definitieve besluit tot verwijdering rechtsmiddelen in te stellen. In ieder geval acht de voorzieningenrechter het in deze onzekere situatie niet in het belang van [voornaam van minderjarige] om op dit moment (wellicht tijdelijk) terug te keren op [naam onderwijsinstelling] . Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [voornaam van minderjarige] volgens verzoekster en verweerder een zeer kwetsbaar meisje is, dat gebaat is bij duidelijkheid en stabiliteit. Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat een (tijdelijke) terugkeer van [voornaam van minderjarige] meebrengt dat ook verzoekers weer geregeld aanwezig zullen zijn op school en contacten zullen hebben met school. Dit zal, zo heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt, spanningen opleveren bij andere leerlingen, ouders en personeel, en die spanningen zullen ook belastend zijn voor [voornaam van minderjarige] .
In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening aan te houden en partijen een termijn te stellen stappen te zetten om een einde te maken aan de impasse en samen tot een oplossing te komen die in het belang is van [voornaam van minderjarige] . De voorzieningenrechter is voornemens het verzoek zo nodig op 11 januari 2018 om 13.30 uur opnieuw op een zitting te behandelen om de stand van zaken opnieuw met partijen te bespreken. Verweerder dient na de kerstvakantie tot aan deze datum (weer) zorg te dragen voor huiswerk, lesmateriaal en begeleiding daarbij voor [voornaam van minderjarige] in de thuissituatie. De voorzieningenrechter beseft dat met deze beslissing de onrechtmatige situatie voortduurt en dat dit niet gewenst is, maar acht het in het belang van [voornaam van minderjarige] partijen tot beweging aan te zetten en vinger aan de pols te houden.